ECLI:NL:GHARL:2024:5241

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
21-003255-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering gevangenhouding en gevangenneming in hoger beroep na termijnverzuim

Op 15 augustus 2024 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot gevangenhouding van een verdachte, die eerder op 19 december 2022 in verzekering was gesteld. De rechtbank Noord-Nederland had op 18 juli 2024 de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren en 4 maanden voor mishandeling met voorbedachten rade. Na de schorsing van de voorlopige hechtenis op 22 december 2022, werd de verdachte op 22 juli 2024 opnieuw aangehouden. De advocaat-generaal diende op 9 augustus 2024 een vordering in tot gevangenhouding, maar het hof oordeelde dat deze vordering niet kon worden toegewezen omdat de bewaring al was geëindigd op 5 augustus 2024. De advocaat-generaal stelde dat de vordering tot gevangenhouding abusievelijk niet tijdig was ingediend en vroeg subsidiair om gevangenneming, gebaseerd op artikel 66a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof oordeelde echter dat ook deze subsidiaire vordering moest worden afgewezen, omdat niet voldaan was aan de vereisten van artikel 66a, dat een gevangenisstraf van acht jaar of meer vereist voor toepassing. Het hof benadrukte dat de bewaring en gevangenhouding verschillende juridische figuren zijn, waarbij de bewaring tijdelijk is en niet verlengd kan worden. De vordering van de advocaat-generaal werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

Parketnummer eerste aanleg: 18-330961-22
Parketnummer hoger beroep: 21-003255-24
15 augustus 2024

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

ZITTINGSPLAATS LEEUWARDEN

Voorlopige hechtenis

Het hof heeft gezien de vordering van de advocaat-generaal d.d. 9 augustus 2024, strekkende tot primair gevangenhouding, subsidiair gevangenneming van:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1960 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in de P.I. [locatie] .
Voorafgaand aan de zitting heeft het hof de gewenste wijze van behandeling van de vordering afgestemd met de raadsvrouw van verdachte, mr. I. Djordjevic, advocaat te Groningen. De raadsvrouw heeft aangegeven dat verdachte noch zijzelf ter zitting aanwezig zal zijn.
Het hof heeft gezien de schriftelijke verklaring van de verdachte dat hij niet op de vordering wenst te worden gehoord.
Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal.

Overwegingen

Feiten
Verdachte is op 19 december 2022 in verzekering gesteld. Op 22 december 2022 is de bewaring bevolen van verdachte. Op dezelfde datum is de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst. De rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, heeft op 18 juli 2024 vonnis gewezen en heeft verdachte veroordeeld ten aanzien van mishandeling met voorbedachten rade, meermalen gepleegd, tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren en 4 maanden. De rechtbank heeft in dat vonnis tevens de schorsing van de bewaring opgeheven. Verdachte is op 22 juli 2024 aangehouden en zit sindsdien weer gedetineerd. Vanaf dezelfde datum is daarom de bewaringstermijn weer hervat. Deze termijn is geëindigd op 5 augustus 2024, nadat de termijn van het bevel bewaring was geëindigd. De verdachte heeft op 1 augustus 2024 hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis van de rechtbank. De advocaat-generaal heeft op 9 augustus 2024 een vordering ingediend strekkende tot gevangenhouding dan wel gevangenneming van verdachte, direct nadat hij bemerkte dat de termijn van de voorlopige hechtenis was verstreken. Verdachte is, in afwachting van de beslissing op deze vordering, niet in vrijheid gesteld.
Standpunt van de advocaat-generaal
In de vordering geeft de advocaat-generaal aan dat de gevangenhouding abusievelijk niet binnen de daarvoor gestelde termijn is gevorderd en dat hij vordert dat primair de gevangenhouding en subsidiair de gevangenneming van verdachte wordt bevolen.
Primaire vordering
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal geconcludeerd dat zijn primaire vordering strekkende tot gevangenhouding van verdachte dient te worden afgewezen. Hiertoe heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat het in dezen niet mogelijk is de gevangenhouding van verdachte te bevelen, nu de bewaring al is geëindigd.
Subsidiaire vordering
Met betrekking tot de subsidiaire vordering strekkende tot gevangenneming van verdachte heeft de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep desgevraagd aangegeven dat deze vordering, hoewel het abusievelijk niet in de vordering is genoemd, uitdrukkelijk gebaseerd is op artikel 66a van het Wetboek van Strafvordering. Hoewel voornoemd artikel, naar de wettekst bezien, aan de orde kan komen nadat de geldigheidsduur van een bevel tot gevangenhouding of gevangenneming is verstreken, stelt de advocaat-generaal zich op het standpunt dat deze bepaling analoog toegepast dient te worden op gevallen zoals het onderhavige waarin niet sprake is van een verstreken bevel tot gevangenhouding of gevangenneming, maar tot bewaring.
Voor wat betreft het vereiste uit artikel 66a, eerste lid sub c, van het Wetboek van Strafvordering, inhoudende dat het bevel tot voorlopige hechtenis is gegeven ter zake van een verdenking van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, heeft de advocaat-generaal zich op het volgende standpunt gesteld. Uit het vonnis van 18 juli 2024 blijkt, dat het de bedoeling van de rechtbank is geweest om tot uiting te brengen dat de bewezenverklaarde feiten, gelet op de gronden van de voorlopige hechtenis en de opgelegde straf, als schokkend worden ervaren. Om die reden dient toch geacht te zijn voldaan aan het vereiste van artikel 66a, eerste lid sub c, van het Wetboek van Strafvordering.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft per mail van 15 augustus 2024 laten weten dat de verdediging zich refereert aan het oordeel van het hof.
Oordeel van het hof
Het hof oordeelt als volgt.
Primaire vordering
Ten aanzien van de primaire vordering, strekkende tot gevangenhouding van de verdachte, is het hof, met de advocaat-generaal van oordeel, dat deze afgewezen dient te worden nu het toewijzen van een vordering strekkende tot gevangenhouding van de verdachte in de onderhavige zaak alleen mogelijk is indien de bewaring nog niet zou zijn geëindigd. Immers de gevangenhouding dient aaneengesloten op de bewaring te volgen. In dit kader wijst het hof eveneens op rechtspraak van de Hoge Raad op dit punt. [1]
Subsidiaire vordering
Ten aanzien van de subsidiaire vordering, strekkende tot gevangenneming van de verdachte, is het hof, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat ook deze afgewezen dient te worden.
Het hof overweegt hiertoe allereerst dat er in de onderhavige zaak niet is voldaan aan het vereiste dat in artikel 66a, eerste lid en sub c, van het Wetboek van Strafvordering is gesteld, nu verdachte bij vonnis van 18 juli 2024 veroordeeld is ter zake van mishandeling met voorbedachte rade, meermalen gepleegd, hetgeen op grond van artikel 301, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht een misdrijf is dat ten hoogste gestraft kan worden met een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren. De wetgever heeft met dit vereiste uitdrukkelijk grenzen willen stellen aan de reparatiemogelijkheid die artikel 66a van het Wetboek van Strafvordering biedt. Deze grenzen dienen te worden bewaakt en gehandhaafd. Het hof ziet dan ook geen enkele aanleiding, ook niet in hetgeen de advocaat-generaal naar voren heeft gebracht, om hiervan af te wijken.
Ten tweede overweegt het hof, enigszins ten overvloede, dat artikel 66a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering naar de letter van de wet bedoeld is ter reparatie van het verzuim van de officier van justitie om tijdig een vordering tot verlenging in te dienen in het geval dat de geldigheidsduur van een bevel tot gevangenhouding of gevangenneming is verstreken. Het is daarmee niet bedoeld voor gevallen, zoals het onderhavige, waarin de geldigheidsduur van een bevel tot bewaring is verstreken. Het hof ziet evenmin aanleiding om het artikel desondanks naar analogie toe te passen. De bewaring en de gevangenhouding en gevangenneming zijn immers volstrekt andere figuren. Zo is de bewaring per definitie van tijdelijke aard en kan die ook niet verlengd worden, zoals bij de gevangenhouding en gevangenneming wel mogelijk is.

Beslissing

Het gerechtshof,
- wijst af de vordering van de advocaat-generaal.
Aldus gewezen op 15 augustus 2024 door mr. M.C. van Linde als voorzitter, mr. O. Anjewierden en mr. F. van der Maden, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Bita als griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier voornoemd.

Voetnoten

1.HR 31 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7957.