In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 augustus 2024 een tussenarrest gewezen in het hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. [appellant] had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank, waarin hij en zijn broer, [naam1], waren veroordeeld tot betaling van openstaande facturen aan Smart Comfort Home Project Ontwikkeling B.V. (SCH). SCH had in conventie betaling gevorderd en in reconventie had [appellant] herstel van gebreken gevorderd. De rechtbank had [appellant] c.s. hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 42.319,75, vermeerderd met rente en proceskosten. SCH had een incidentele vordering ingesteld tot niet-ontvankelijkheid van [appellant] in hoger beroep, stellende dat er sprake was van een processueel ondeelbare rechtsverhouding, omdat [appellant] en [naam1] afzonderlijke appelprocedures hadden aangespannen.
Het hof heeft de incidentele vordering van SCH afgewezen. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een processueel ondeelbare rechtsverhouding, omdat het niet noodzakelijk was dat de uitspraak voor alle betrokkenen gelijkluidend was. Het hof benadrukte dat de aard van de rechtsverhouding en de meerpartijenovereenkomst niet meebrachten dat de uitspraak in gelijke zin moest zijn. Het belang van SCH om geen dubbele griffierechten te betalen was niet voldoende om een processueel ondeelbare rechtsverhouding aan te nemen. Het hof heeft SCH als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het incident veroordeeld en de hoofdzaak in de stand gehouden zoals deze zich in het roljournaal bevond.