Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg, als gevolg van haar handelen, zal intreden.
In hoger beroep staat niet ter discussie dat er een aanmerkelijke kans bestaat op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel wanneer iemand in het gezicht wordt geslagen met een glas.
Wel staat ter discussie of de verdachte deze aanmerkelijke kans willens en wetens heeft aanvaard. De verdachte heeft in hoger beroep verklaard dat zij zich, op het moment van het maken van de zwaaiende beweging richting het hoofd van aangeefster, niet bewust was van het beethebben van een glas. Door de raadsvrouw is in het verlengde hiervan aangevoerd dat verdachte in een reflex, en dus niet bewust, op het vastpakken door aangeefster van haar rechterpols en de zwaaiende beweging van aangeefster in de richting van haar gezicht heeft gereageerd met de zwaaiende beweging van haar linkerhand waar zij een glas in beethad.
Het hof acht verdachtes verklaring dat zij zich niet bewust was van het beethebben van het glas, in het licht van de bewijsmiddelen zoals hierboven uitgewerkt en de feiten en omstandigheden die hieruit volgen zoals hiervoor uiteengezet, ongeloofwaardig. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij voorafgaand aan de discussie met aangeefster van de drie bestelde glazen drinken twee, één in elke hand, mee kon nemen van de bar. Verder heeft zij, net als aangeefster, verklaard dat de discussie met aangeefster ging om drinken dat, (mogelijk) vanuit (één) van de glazen die zij beet had, gemorst zou zijn op aangeefster.
Onder deze omstandigheden, verdachte had de glazen net van de bar gepakt en voerde een discussie gerelateerd aan het morsen van drinken uit (één van) deze glazen, vond de slaande beweging richting het gezicht van aangeefster plaats. Hierdoor kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat verdachte zich vlak voor en tijdens het maken van de zwaaiende beweging met haar linkerhand ervan bewust was dat zij, in ieder geval, in deze linkerhand (nog) een glas beet had. Door de zwaaiende beweging desondanks te maken, heeft zij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
Hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd, inhoudende dat verdachte in een reflex heeft gereageerd op het duwen van de hand met het horloge, het vastpakken door aangeefster van haar rechterpols en de zwaaiende beweging van aangeefster in de richting van haar gezicht, maakt dit oordeel van het hof niet anders. Het hof heeft weliswaar geconstateerd dat er op de beelden een hand met een horloge te zien is, maar het dossier en de beelden bieden geen aanknopingspunten voor de stelling dat verdachte door deze hand is geduwd en dat daardoor, de confrontatie tussen haar en aangeefster zou zijn ingeleid. Het hof heeft wel geconstateerd dat aangeefster een beweging heeft gemaakt met haar arm, maar ook hiervoor geldt dat het dossier en de beelden geen aanknopingspunten bieden voor de stelling dat dit een slaande beweging zou zijn geweest in de richting van (het gezicht van) verdachte.
De handelingen van aangeefster, het vastpakken bij de pols en het maken van een beweging met haar arm, zijn, mede gelet op het hiervoor overwogene, onvoldoende om tot een oordeel te kunnen komen dat verdachte uit een reflexreactie hierop met een glas in het gezicht van aangeefster zou hebben geslagen, zonder dat zij zich bewust was van het beethebben van het glas.
Gelet op het hiervoor overwogene acht het hof het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.