ECLI:NL:GHARL:2024:5058

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
200.336.043
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake opheffing executoriale beslagen en werkelijke proceskosten

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, dat op 19 december 2023 is uitgesproken. [geïntimeerde] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De partijen, die in 1995 zijn getrouwd en huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, zijn in 2021 gescheiden. De zaak draait om een lening van fl. 145.000 die [appellant] aan [geïntimeerde] verschuldigd is, en de rechtsgeldigheid van een notariële akte uit 2001. De voorzieningenrechter heeft in een eerdere procedure de vorderingen van [appellant] afgewezen, maar het hof heeft deze beslissing in hoger beroep vernietigd en de tenuitvoerlegging van de hypotheekakte geschorst. In oktober 2023 heeft [geïntimeerde] executoriaal derdenbeslag gelegd op vorderingen van [appellant]. [appellant] heeft gevorderd dat deze beslagen worden opgeheven, maar de voorzieningenrechter heeft deze vorderingen afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat zowel de vorderingen van [appellant] als die van [geïntimeerde] moeten worden afgewezen, en heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. Het hof heeft ook de proceskosten verdeeld tussen de partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.336.043
zaaknummer rechtbank Gelderland 426718
arrest in kort geding van 6 augustus 2024
in de zaak van
[appellant] ( [appellant] )
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. A. van Oosten
tegen
[geïntimeerde] ( [geïntimeerde] )
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. W.J.P. Kweens

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellant] heeft (principaal) hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, (hierna: de voorzieningenrechter) op 19 december 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. [geïntimeerde] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.2.
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep (met grieven)
  • de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep
  • de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep en een akte tot rectificatie daarvan
  • een akte van [geïntimeerde] met een vermeerdering van eis
  • een antwoordakte van [appellant]

2.De kern van de zaak

2.1.
[appellant] en [geïntimeerde] zijn in 1995 met elkaar getrouwd. Zij hebben de dag voordat ze trouwden huwelijkse voorwaarden gemaakt. Daarin zijn zij – met de uitsluiting van iedere huwelijksgemeenschap – een wettelijk deelgenootschap overeengekomen, zoals dat destijds was geregeld in afdeling 2 van titel 8 van Boek 1 BW. Hun huwelijk is ontbonden door echtscheiding op 22 december 2021.
2.2.
Op 26 april 2001 heeft [naam1] , notaris in [plaats1] , een akte verleden waarin staat dat [appellant] verklaart wegens ter leen ontvangen gelden een bedrag van fl. 145.000 schuldig te zijn aan [geïntimeerde] en daarover aan haar een rente van 5% per jaar te betalen. In die akte staat ook dat [appellant] verklaart ten behoeve van [geïntimeerde] tot zekerheid voor de betaling van de hoofdsom van fl. 145.000, de verschuldigde rente en voor al wat [geïntimeerde] verder van [appellant] te vorderen heeft of zal hebben een recht van tweede hypotheek te verlenen op een appartementsrecht in [woonplaats1] .
2.3.
Omdat het [appellant] en [geïntimeerde] niet lukte zelf tot een afwikkeling van hun huwelijkse voorwaarden te komen heeft de rechtbank daarover beslissingen genomen in een deelbeschikking van 10 januari 2022 en een eindbeschikking van 29 december 2023 (nevenvoorziening in de echtscheidingsprocedure). [appellant] heeft hoger beroep ingesteld van de deelbeschikking van 10 januari 2022. In dit hoger beroep heeft het hof op 23 mei 2023 een tussenbeschikking gegeven en [appellant] toegelaten tegenbewijs te leveren tegen het uit de notariële akte van 26 april 2001 voortvloeiende dwingende bewijs van de waarheid van de verklaring van [appellant] dat hij wegens geldlening fl. 145.000 schuldig is aan [geïntimeerde] tegen een rente van 5% per jaar.
2.4.
De deurwaarder heeft op 21 juni 2022 op verzoek van [geïntimeerde] een grosse van de notariële akte van 26 april 2001 betekend aan [appellant] en betaling gevorderd van de hoofdsom van de lening die in euro € 65.798,13 bedraagt en de daarover vanaf 1 juni 2001 verschuldigde rente. [appellant] heeft in kort geding gevorderd dat de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van de hypotheekakte zal schorsen of [geïntimeerde] zal veroordelen de tenuitvoerlegging te staken, totdat in hoger beroep is beslist over de rechtsgeldigheid van de notariële akte en de vraag of het geldbedrag dat is gemoeid met de akte moet worden betrokken in de uitvoering van het wettelijk deelgenootschap. De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen afgewezen (vonnis 28 juli 2022). Het hof heeft vervolgens in hoger beroep dit vonnis vernietigd en de tenuitvoerlegging van de hypotheekakte geschorst wat de rente van 5% per jaar over de hoofdsom betreft, totdat in hoger beroep is beslist over de rechtsgeldigheid van de akte; het hof heeft net als de voorzieningenrechter de andere vorderingen van [appellant] afgewezen (arrest van dit hof in kort geding van 23 mei 2023).
2.5.
In oktober 2023 heeft [geïntimeerde] ten laste van [appellant] executoriaal derdenbeslag laten leggen onder:
[appellant] Holding B.V. op alle vorderingen die [appellant] op deze vennootschap mocht hebben of zal verkrijgen (exploot van 20 oktober 2023);
de huurder van een woning van [appellant] aan de [adres] te [plaats1] op alle vorderingen die [appellant] op deze huurder heeft of zal verkrijgen (exploot van 26 oktober 2023).
2.6.
[appellant] heeft gevorderd dat de voorzieningenrechter deze executoriale derdenbeslagen opheft of de door [geïntimeerde]
“aangevangen parate executie van het recht van hypotheek schorst”dan wel [geïntimeerde] veroordeelt
“tot staking van de parate executie van het recht van hypotheek”, totdat in hoger beroep is beslist over de rechtsgeldigheid van de notariële akte van 26 april 2001 en de vraag of het geldbedrag dat is gemoeid met de akte moet worden betrokken in de uitvoering van het wettelijk deelgenootschap. [geïntimeerde] heeft– voor het geval het hof beslist dat het recht van hypotheek nietig is – gevorderd [appellant] te veroordelen aan haar een voorschot te betalen op de terugbetaling van het bedrag dat zij op 26 april 2001 aan [appellant] heeft betaald.
2.7.
De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep van [appellant] is dat zijn vorderingen alsnog worden toegewezen. De bedoeling van het hoger beroep van [geïntimeerde] is dat [appellant] alsnog wordt veroordeeld haar alvast een bedrag van € 65.789,13 (fl. 145.000) terug te betalen en haar werkelijke proceskosten van deze procedure moet vergoeden.
2.8.
Het hof zal beslissen dat zowel de vorderingen van [appellant] als die van [geïntimeerde] moeten worden afgewezen en legt hierna uit waarom. Het hof laat het vonnis van de voorzieningenrechter in stand (bekrachtigen).

3.De motivering van de beslissing

principaal hoger beroep van [appellant]
3.1.
Gebleken is dat [appellant] op 15 maart 2024 de hoofdsom en (voorwaardelijk) de verschuldigde rente heeft betaald aan [geïntimeerde] . Ook is gebleken dat [geïntimeerde] de executoriale derdenbeslagen waarvan [appellant] schorsing of opheffing vraagt heeft laten opheffen. Dat is reden de vorderingen van [appellant] af te wijzen. Hij heeft daarbij niet langer belang. Het hof zal het vonnis van de voorzieningenrechter op dat onderdeel bekrachtigen.
incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde]
3.2.
[geïntimeerde] vordert een onmiddellijke voorziening bij voorraad voor het geval het hof zou beslissen
“dat de hypothecaire geldlening van 26 april 2001 nietig is.”Zij wil dat het hof [appellant] voor dat geval veroordeelt aan [geïntimeerde] € 65.798,13 terug te betalen vanwege onverschuldigde betaling. Het hof zal die vordering afwijzen. [geïntimeerde] heeft geen belang bij het geven van die onmiddellijke voorziening bij voorraad. [appellant] heeft in de procedure in hoger beroep bij dit hof over de nevenvoorziening bij echtscheiding erkend dat hij sowieso – ook als de lening van fl. 145.000 niet blijkt te bestaan – € 65.798,13 aan [geïntimeerde] moet terugbetalen (rov. 5.2 van de beschikking van dit hof van 23 mei 2023).
veroordeling van [appellant] in de werkelijke proceskosten?
3.3.
Het hof ziet geen aanleiding [appellant] te veroordelen in de werkelijke proceskosten van [geïntimeerde] in de procedure bij de voorzieningenrechter en de procedure bij het hof. De artikelen 237-240 Rv bevatten een limitatieve en exclusieve regeling van de kosten waarin de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, kan worden veroordeeld. Een volledige vergoedingsplicht voor proceskosten is alleen denkbaar in ‘buitengewone omstandigheden’, waarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad. Van een dergelijk misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan pas sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM. [1] In deze zaak heeft [appellant] opheffing gevorderd van de executoriale derdenbeslagen die [geïntimeerde] in oktober 2023 heeft laten leggen. De advocaat van [geïntimeerde] merkt het gedrag van [appellant] en zijn advocaat als kwalijk aan en schrijft uitgebreid over de volgens haar moeilijke financiële situatie van [geïntimeerde] en de kennelijk veel riantere financiële positie van [appellant] . Zij maakt niet duidelijk dat de vordering van [appellant] evident ongegrond is en geen kans van slagen had of gebaseerd is op feiten of omstandigheden waarvan [appellant] de onjuistheid kende. [appellant] vordert trouwens ook iets anders dan in de eerder procedure bij de voorzieningenrechter die is geëindigd met het arrest van dit hof van 23 juli 2023.
De conclusie
3.4.
Beide hoger beroepen falen. Beide partijen zullen daarom in hun eigen hoger beroep in de kosten van de ander worden veroordeeld.
Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [2]
3.5.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof, :
in beide hoger beroepen:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter de rechtbank Gelderland van 19 december 2023;
in het principaal hoger beroep:
4.2.
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] in het principaal hoger beroep:
€ 343,- aan griffierecht
€ 1.183,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (1 procespunt x tarief II in hoger beroep);
in het incidenteel hoger beroep:
4.3.
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van de volgende proceskosten van [appellant] in het incidenteel hoger beroep:
€ 887,25,- aan salaris van de advocaat van [appellant] (de helft van 1,5 procespunt x tarief II in hoger beroep);
in beide hoger beroepen:
4.4.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, R. Prakke-Nieuwenhuizen en J.U.M. van der Werff in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2024.

Voetnoten

1.HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360, rov. 5.3.3.
2.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853