In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee erfgenamen, [appellant] en [geïntimeerde], die broer en zus zijn. Hun vader overleed op 16 januari 2018, waarna de wettelijke verdeling van zijn nalatenschap van toepassing was. De moeder van partijen overleed later, op 23 september 2018. Beide erfgenamen hebben de nalatenschappen beneficiair aanvaard. Het geschil ontstond over de afwikkeling van de nalatenschappen en de vraag of schenkingen die [geïntimeerde] van hun ouders heeft ontvangen, vernietigbaar zijn. [appellant] stelt dat de schenkingen nietig zijn vanwege wilsonbekwaamheid van de moeder en misbruik van omstandigheden. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de schenkingen geldig zijn en heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. [appellant] heeft hoger beroep ingesteld, maar het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. Het hof oordeelt dat de schenkingen die [geïntimeerde] heeft ontvangen, geldig zijn en dat er geen gronden zijn voor vernietiging. Het hof wijst de vorderingen van [appellant] af en veroordeelt hem tot betaling van de proceskosten in hoger beroep aan [geïntimeerde].