ECLI:NL:GHARL:2024:5051

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
200.331.013
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietigbaarheid van schenkingen in erfrechtelijke geschillen tussen broer en zus

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee erfgenamen, [appellant] en [geïntimeerde], die broer en zus zijn. Hun vader overleed op 16 januari 2018, waarna de wettelijke verdeling van zijn nalatenschap van toepassing was. De moeder van partijen overleed later, op 23 september 2018. Beide erfgenamen hebben de nalatenschappen beneficiair aanvaard. Het geschil ontstond over de afwikkeling van de nalatenschappen en de vraag of schenkingen die [geïntimeerde] van hun ouders heeft ontvangen, vernietigbaar zijn. [appellant] stelt dat de schenkingen nietig zijn vanwege wilsonbekwaamheid van de moeder en misbruik van omstandigheden. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de schenkingen geldig zijn en heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. [appellant] heeft hoger beroep ingesteld, maar het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. Het hof oordeelt dat de schenkingen die [geïntimeerde] heeft ontvangen, geldig zijn en dat er geen gronden zijn voor vernietiging. Het hof wijst de vorderingen van [appellant] af en veroordeelt hem tot betaling van de proceskosten in hoger beroep aan [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.331.013
zaaknummer rechtbank Gelderland 408174
arrest van 6 augustus 2024
in de zaak van
[appellant] ( [appellant] )
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. M.C.A. Ippel
tegen
[geïntimeerde] ( [geïntimeerde] )
die woont in [woonplaats2]
advocaat: mr. J. van der Wende

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Gelderland op 17 mei 2023 tussen partijen heeft uitgesproken.
1.2.
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van [appellant]
  • het exploot van anticipatie van [geïntimeerde]
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord
  • een akte van [appellant] en een akte van [geïntimeerde]

2.De kern van de zaak

2.1.
[appellant] en [geïntimeerde] zijn broer en zus. Hun ouders waren gehuwd in gemeenschap van goederen.
2.2.
Hun vader (‘vader’) is overleden op 16 januari 2018 met achterlating van zijn echtgenote (‘moeder’) en [appellant] en [geïntimeerde] als zijn erfgenamen; hij heeft [geïntimeerde] benoemd tot executeur. Op zijn nalatenschap is de wettelijke verdeling van toepassing. Moeder en [appellant] hebben zijn nalatenschap beneficiair aanvaard, [geïntimeerde] zuiver. De nalatenschap van vader hoeft niet te worden vereffend volgens de wet, omdat de executeur kan aantonen dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om de schulden te betalen.
2.3.
Moeder is overleden op 23 september 2018 met achterlating van [appellant] en [geïntimeerde] als haar erfgenamen. Beiden hebben haar nalatenschap beneficiair aanvaard.
2.4.
[appellant] en [geïntimeerde] kunnen het niet eens worden over de afwikkeling van de nalatenschappen van hun ouders. [appellant] heeft in 2021 in beide nalatenschappen aanspraak gemaakt op zijn legitieme portie.
2.5.
[appellant] heeft gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart dat
  • [geïntimeerde] van vader en moeder in totaal € 103.000 aan schenkingen heeft gehad;
  • deze schenkingen vernietigd zijn of moeten worden;
  • tot elk van de nalatenschappen van vader en moeder een vordering op [geïntimeerde] behoort van € 51.500;
  • de schenkingen van € 103.000 meetellen bij de berekening van de legitieme portie van [appellant] in beide nalatenschappen.
[appellant] heeft verder gevorderd dat de rechtbank de verdeling van beide nalatenschappen vaststelt en – zo nodig – beslist dat de legitieme portie van [appellant] wordt betaald uit de nalatenschap van moeder of door [geïntimeerde] .
2.6.
[geïntimeerde] heeft gevorderd dat de rechtbank de wijze van verdeling van beide nalatenschappen zal gelasten en [appellant] zal veroordelen samen met [geïntimeerde] opdracht te geven aan een notaris voor het maken van een verklaring van erfrecht.
2.7.
De rechtbank heeft het volgende beslist:
5.1.
stelt vast dat de nalatenschap van vader is verdeeld als gevolg van de wettelijke
verdeling en dat [geïntimeerde] als gevolg daarvan een vordering op de nalatenschap van moeder
heeft van € 3.042,14 en [appellant] een vordering van € 6.869,33;
5.2.
stelt vast dat [geïntimeerde] een vordering op de nalatenschap van moeder heeft in verband
met door haar voldane kosten van executele in de nalatenschap van vader van € 3.778,60;
5.3.
stelt de legitieme portie van [appellant] in de nalatenschap van moeder vast op
€ 13.414,41, op grond waarvan hij een vordering op de nalatenschap van moeder heeft van
€ 740,91;
5.4.
stelt de verdeling van de nalatenschap van moeder vast als overwogen in 4.25;
5.5.
verstaat dat partijen hun medewerking zullen verlenen aan de in dit vonnis
vastgestelde verdeling;
5.6.
veroordeelt [appellant] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis tezamen met
[geïntimeerde] opdracht te geven aan een notaris teneinde een verklaring van erfrecht op te stellen
en de kosten hiervan bij helfte te voldoen;
5.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere
partij de eigen kosten draagt;
5.8.
verklaart dit vonnis met uitzondering van de onder 5.1 tot en met 5.4 en 5.7
genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
2.8.
De bedoeling van het hoger beroep van [appellant] is dat zijn vorderingen alsnog worden toegewezen.
2.9.
Het hof zal beslissen dat er geen grond is de schenkingen die [geïntimeerde] van haar ouders heeft gehad te vernietigen en legt hierna uit waarom. Het hof laat het vonnis van de rechtbank in stand (bekrachtigen).

3.De motivering van de beslissing

Welke schenkingen heeft [geïntimeerde] gekregen?
3.1.
Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] van vader en moeder de volgende schenkingen gekregen d:
€ 50.526 op 10 juni 2017
€ 1.586,95 (trouwjurk)
€ 3.100 (huwelijkscadeau/bed)
€ 6.095,25 op 16 november 2017 (aflossing studieschuld)
€ 39.537,05 op 20 december 2017 (overschrijving aan notaris voor aankoop woning van [geïntimeerde] ).
3.2.
[geïntimeerde] erkent dat zij de schenkingen onder a-d heeft gekregen. Zij betwist de schenking onder e. Verder zegt zij dat de schenkingen van € 1.586,95 en € 3.100 aan haar en aan haar man zijn gedaan en dat dit gebruikelijke en niet bovenmatige schenkingen zijn.
3.3.
Daarmee staat vast dat zij de schenkingen onder a-d heeft ontvangen. Niet is gebleken dat zij ook een schenking heeft gekregen van € 39.537,05. [appellant] legt dat niet uit. Het enige dat hij laat zien is een bankafschrift van de Rabo Direct rekening van [geïntimeerde] en haar man waaruit volgt dat dit bedrag op 20 december 2017 van een bankrekening van [geïntimeerde] is bijgeschreven op de Rabo Direct rekening van [geïntimeerde] en haar man en nog diezelfde dag is overgemaakt naar een rekening van notaris [naam1] in [woonplaats2] . Uit niets blijkt dat dit bedrag afkomstig is uit het vermogen van vader en moeder. Dat is ook wat de rechtbank heeft geoordeeld. [appellant] heeft in zijn hoger beroep geen bezwaren (grieven) tegen dat oordeel kenbaar gemaakt.
de visie van [appellant] op de schenkingen
3.4.
[appellant] stelt dat moeder niet wilsbekwaam was voor het doen van deze schenkingen en dat zij daarvoor aan vader geen toestemming heeft gegeven als bedoeld in artikel 1:88 BW en ook voor het geven van toestemming niet wilsbekwaam was. Bovendien zijn de schenkingen van moeder aan [geïntimeerde] tot stand gekomen door misbruik van omstandigheden. [appellant] stelt dat deze schenkingen nietig zijn of vernietigd moeten worden en dat [geïntimeerde] de bedragen die zij heeft ontvangen moet terugbetalen. De reden voor de vernietiging is dat moeder niet wilsbekwaam was. Als de schenkingen toch geldig zijn moeten ze in elk geval in aanmerking worden genomen bij de berekening van de legitieme portie van [appellant] . [appellant] heeft zijn visie verwerkt in de vier grieven die hij heeft tegen het vonnis van de rechtbank.
Welke schenkingen heeft moeder gedaan en zijn deze vernietigbaar wegens wilsonbekwaamheid of misbruik van omstandigheden?
3.5.
Voor de beoordeling is allereerst van belang of moeder zelf schenkingen heeft gedaan. [appellant] maakt dat niet goed duidelijk. Het hof constateert dat de schenking van € 50.526 alleen is gedaan door vader. Dat staat uitdrukkelijk zo vermeld in de onderhandse akte waarin deze schenking is neergelegd en in de aangifte voor de schenkbelasting (bijlage 7 bij de dagvaarding bij de rechtbank). Het hof constateert dat ook de schenking van € 6.095,25 alleen door vader is gedaan. [appellant] vertelt niet of deze schenking is gedaan door vader of moeder of door beiden en weerspreekt niet de mededeling van [geïntimeerde] dat vader deze schenking heeft gedaan. Omdat moeder geen partij is bij de schenkingen van € 50.526 en € 6.095,25 is vernietiging daarvan wegens wilsonbekwaamheid van moeder (artikel 3:34 lid 3 eerste zin BW) of wegens misbruik van omstandigheden bij moeder (artikel 3:44 lid 4 BW) niet aan de orde.
3.6.
Onduidelijk blijft wie de schenker is van de schenkingen van de trouwjurk voor een bedrag van € 1.586,95 en het bed voor een bedrag van € 3.100. Het hof houdt het ervoor dat dit schenkingen van vader en moeder zijn. Ook wie de begiftigde is – [geïntimeerde] en haar man of alleen [geïntimeerde] – blijft onduidelijk. Voor het gemak gaat het hof bij de beoordeling van de geldigheid van deze schenkingen en de vraag of ze gebruikelijk en niet bovenmatig zijn ervan uit dat ze zijn gedaan aan [geïntimeerde] alleen. Vaststaat dat deze twee schenkingen zijn gedaan in 2012 ter gelegenheid van het huwelijk van [geïntimeerde] . Ook voor deze schenkingen is vernietiging wegens wilsonbekwaamheid of misbruik van omstandigheden niet aan de orde. Wat [appellant] vertelt over de stoornis van de geestvermogens van moeder en de kwetsbare omstandigheden aan haar kant waarvan [geïntimeerde] misbruik zou hebben gemaakt betreft uitdrukkelijk het jaar 2017 en niet het jaar 2012. [appellant] heeft niet gesteld dat deze gronden voor vernietiging ook al in 2012 aanwezig waren en ook de schenkingen uit dat jaar vernietigbaar maken.
3.7.
Voor vernietiging van de schenkingen die [geïntimeerde] van haar ouders of een van hen heeft gehad vanwege wilsonbekwaamheid van moeder of misbruik van omstandigheden aan de kant van moeder is dan ook geen plaats.
Heeft moeder aan vader toestemming gegeven voor het doen van de schenkingen?
3.8.
De schenkingen onder a en d zijn gedaan op 10 juni 2017 respectievelijk 16 november 2017. Vader had voor deze schenkingen de toestemming van moeder nodig (artikel 1:88 BW). Uit de processtukken blijkt dat namens [appellant] voor het eerst op 2 oktober 2020 (brief van zijn advocaat aan de advocaat van [geïntimeerde] ) een beroep is gedaan op het ontbreken van deze toestemming voor de schenking van € 50.526 op 10 juni 2017 en voor het eerst op 25 januari 2021 (eveneens een brief van zijn advocaat aan de advocaat van [geïntimeerde] ) voor de schenking van € 6.095,25. Vanwege dat tijdsverloop van meer dan drie jaar voor elk van deze schenkingen doet [geïntimeerde] een beroep op verjaring van de rechtsvordering van [appellant] tot vernietiging van deze schenkingen vanwege strijd met artikel 1:88 BW.
3.9.
Op grond van artikel 3:52 lid 1 aanhef en letter d BW verjaart deze rechtsvordering binnen drie jaren nadat aan de andere echtgenoot (moeder) deze mogelijkheid ‘ten dienste is komen te staan’. Hieronder moet worden verstaan zowel het geval waarin de andere echtgenoot te weten komt dat een handeling in strijd met artikel 1:88 BW is verricht, als het geval dat hij weliswaar kennis draagt van de rechtshandeling, maar hij – bijvoorbeeld door een geestelijke stoornis – verhinderd wordt om zijn wil te bepalen ten aanzien van de vernietiging van de rechtshandeling (Parl. Gesch. Boek 3, p. 235-237). Voor het gaan lopen van de verjaringstermijn van art. 3:52 lid 1 aanhef en onder d BW is bepalend welke feiten en omstandigheden bekend zijn, niet of bekendheid bestaat met de juridische beoordeling daarvan en met de bevoegdheid tot vernietiging. Deze vernietigingsbevoegdheid staat aldus aan de andere echtgenoot (moeder of haar rechtsopvolgers) ten dienste wanneer deze daadwerkelijk met het bestaan van de overeenkomst bekend is geworden. [geïntimeerde] heeft de stelplicht en bewijslast daarvan, omdat zij de verjaring inroept.
3.10.
De vraag is dan of moeder uiterlijk op 2 oktober 2017 kennis had van de schenking van € 50.526 en uiterlijk op 25 januari 2018 van de schenking van € 6.095,25. [geïntimeerde] stelt dat moeder direct op de hoogte was van deze schenkingen. Die schenkingen waren noodzakelijk om het voor [geïntimeerde] mogelijk te maken in de buurt van haar ouders te gaan wonen om de zorg voor haar ouders, die steeds intensiever werd, op zich te nemen. Het was de wens van vader en van moeder dat dit gebeurde. [appellant] weerspreekt dat niet. Hij voert alleen aan dat hij pas na het overlijden van zijn moeder op de hoogte raakte van de schenkingen. Als dat al zo is, is dat niet relevant, omdat het hier gaat om de vraag wat moeder wist en wanneer.
3.11.
Daarmee staat vast dat moeder meer dan drie jaar voor het beroep van [appellant] op de vernietiging van deze schenkingen daarmee daadwerkelijk bekend was. Of zij door een geestelijke stoornis verhinderd werd haar wil te bepalen over de vernietiging van deze schenkingen – zoals [appellant] betoogt – is hier niet van belang. Het beroep van [geïntimeerde] op verjaring slaagt.
3.12.
Als de schenkingen uit 2012 niet ‘gebruikelijke, niet bovenmatige’ schenkingen zouden zijn dan slaagt het beroep op verjaring om dezelfde redenen – voor zover dat nodig zou zijn – ook voor die schenkingen. Die schenkingen zijn door vader en moeder samen gedaan, zodat moeder op het moment van de schenkingen in 2012 daarvan kennis zal hebben gehad.
Slotsom over de geldigheid van de schenkingen
3.13.
De slotsom is dat de schenkingen die [geïntimeerde] van haar vader en van haar vader en moeder heeft gekregen geldig zijn. De grieven van [appellant] die gebaseerd zijn op nietigheid of vernietigbaarheid van deze schenkingen falen.
De conclusie
3.14.
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van [geïntimeerde] veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [1]
3.15.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland van 17 mei 2023;
4.2.
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :
€ 343,- aan griffierecht
€ 1.821,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (1,5 procespunten x appeltarief II)
4.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, R. Prakke-Nieuwenhuizen en M.L. van der Bel en is in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2024.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.