ECLI:NL:GHARL:2024:5018

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
200.337.428/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ontslag van bewindvoerder wegens gebrek aan gewichtige redenen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van een zoon om de professionele bewindvoerder van zijn moeder te ontslaan. De moeder, die onder bewind is gesteld vanwege haar lichamelijke en geestelijke toestand, had haar woning verkocht voor € 350.000,- aan een derde partij. De zoon had een hoger bod van € 455.000,- gedaan, maar het hof oordeelde dat dit geen gewichtige reden vormde voor het ontslag van de bewindvoerder. De kantonrechter had eerder al machtiging verleend voor de verkoop van de woning, en er was geen bewijs dat de bewindvoerder de kantonrechter niet had geïnformeerd over het bod van de zoon. Het hof concludeerde dat de bewindvoerder niet onzorgvuldig had gehandeld en dat er geen gewichtige redenen waren om de bewindvoerder te ontslaan. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing van de kantonrechter werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.337.428/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 10668133)
beschikking van 25 juli 2024
in de zaak van
[verzoeker]( [verzoeker] ),
die woont in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. S.J. Nijssen te Goes.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de bewindvoerder] B.V.(de bewindvoerder),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat: mr. S.H. van Os te Utrecht,
[de rechthebbende], (de rechthebbende),
die woont in [woonplaats2] ,
[de zoon]( [de zoon] ),
die woont in [woonplaats2] .

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 2 november 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 1 februari 2024;
- een journaalbericht namens [verzoeker] van 20 februari 2024 met bijlage(n);
- het verweerschrift van de bewindvoerder met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de bewindvoerder van 11 juni 2024 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de bewindvoerder van 13 juni 2024 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens [verzoeker] van 21 juni 2024 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de bewindvoerder van 24 juni 2024 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens [verzoeker] van 24 juni 2024 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 juli 2024 plaatsgevonden. [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door mr. Nijssen. Namens de bewindvoerder is verschenen mevrouw [naam1] , bijgestaan door mr. Van Os.

3.De feiten

3.1
De rechthebbende is geboren [in] 1948 en heeft twee zoons, [verzoeker] en [de zoon] . Haar echtgenoot, de vader van [verzoeker] en [de zoon] , is [in] 2008 overleden.
3.2
De kantonrechter heeft bij beschikking van 28 februari 2023 de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de rechthebbende onder bewind gesteld wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand en [de bewindvoerder] B.V. tot bewindvoerder benoemd.
3.3
[verzoeker] heeft op 30 augustus 2023 een verzoek bij de kantonrechter ingediend strekkende tot ontslag van [de bewindvoerder] B.V. als de bewindvoerder van de rechthebbende en tot benoeming van een opvolgend bewindvoerder.
3.4
Bij de bestreden beschikking van 2 november 2023 is dit verzoek afgewezen.
3.5
Bij beschikking van 14 november 2023 heeft de kantonrechter machtiging verleend voor de verkoop van de woning van de rechthebbende voor de prijs van € 350.000,-.
3.6
Bij beschikking van 22 november 2023 heeft de kantonrechter een mentorschap ingesteld ten behoeve van de rechthebbende en mevrouw [naam2] , handelend onder de naam [naam3] , tot mentor benoemd.

4.De omvang van het geschil

4.1
[verzoeker] is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij zijn verzoek tot ontslag van [de bewindvoerder] B.V. als bewindvoerder over de goederen van de rechthebbende is afgewezen en opnieuw beschikkende, zijn verzoek alsnog toe te wijzen en daarbij [naam4] van [naam5] tot opvolgend bewindvoerder te benoemen, dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.2
De bewindvoerder heeft verweer gevoerd en het hof verzocht [verzoeker] niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep dan wel het hoger beroep ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van [verzoeker] in de reëel ten laste van de rechthebbende gemaakte kosten, vast te stellen op een bedrag dat het hof juist acht, dan wel met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van de procedure volgens het liquidatietarief.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:448, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt een bewindvoerder ontslag verleend hetzij op eigen verzoek hetzij wegens gewichtige redenen of omdat de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van een medebewindvoerder of degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, eerste en tweede lid, BW, dan wel ambtshalve.
In dit hoger beroep is de vraag aan de orde of er gewichtige redenen zijn om de bewindvoerder te ontslaan.
5.2
Het hof is evenals de kantonrechter van oordeel dat er geen gewichtige redenen zijn om de bewindvoerder te ontslaan. [verzoeker] heeft aangevoerd dat de gewichtige redenen voor ontslag wat hem betreft met name gelegen zijn in het feit dat de woning van de rechthebbende voor een bedrag van € 350.000,- is verkocht aan een derde, terwijl hij zelf een bod op de woning had gedaan van € 455.000,-. De bewindvoerder stelt dat de rechthebbende de woning niet aan [verzoeker] wilde verkopen, omdat zij al jaren slecht contact met hem heeft. [verzoeker] betwist dat de rechthebbende de woning niet aan hem wilde verkopen en heeft ter onderbouwing daarvan geluidsopnames met transcripties in het geding gebracht van een gesprek tussen hem en de rechthebbende op 21 juni 2024. Wat hier ook van zij, vast staat dat de kantonrechter bij beschikking van 14 november 2023 machtiging heeft verleend voor verkoop en levering van de woning voor een verkoopprijs van € 350.000,-. Niet gebleken is dat de bewindvoerder de kantonrechter voorafgaand aan de verleende machtiging niet over het bod van [verzoeker] heeft geïnformeerd. Bij die stand van zaken komt naar het oordeel van het hof niet vast te staan dat de bewindvoerder onzorgvuldig heeft gehandeld door de woning voor een bedrag van € 350.000,- te verkopen aan een derde. Voor zover [verzoeker] stelt dat de kantonrechter niet op de hoogte was van het bod dat hij op de woning heeft gedaan, kan dat aan de orde komen in het kader van de door de bewindvoerder aan de kantonrechter af te leggen rekening en verantwoording over het gevoerde bewind.
[verzoeker] heeft verder gesteld dat de woning niet voor een marktconforme prijs is verkocht. Hij heeft echter nagelaten die stelling met een taxatierapport te onderbouwen. De bewindvoerder heeft gemotiveerd betwist dat de woning meer waard is dan € 350.000,-. De vraagprijs van de woning bedroeg € 335.000,- en is volgens de bewindvoerder op basis van een onafhankelijke taxatie bepaald. In het licht van de gemotiveerde betwisting van de bewindvoerder is naar het oordeel van het hof niet vast komen te staan dat de woning voor een niet-marktconforme prijs is verkocht.
Dat met de verkoop van de woning voor de rechthebbende belastbaar box-3 vermogen is ontstaan, betekent, anders dan [verzoeker] heeft betoogd, naar het oordeel van het hof evenmin dat de bewindvoerder door de woning te verkopen onzorgvuldig jegens de rechthebbende heeft gehandeld. Vast staat dat de rechthebbende 24-uurs-zorg nodig heeft en naar een verzorgingshuis is verhuisd. Onder die omstandigheden ligt verkoop van de woning in de rede en moeten de daarbij behorende fiscale consequenties worden geaccepteerd. Het hof tekent daarbij aan dat als [verzoeker] zou worden gevolgd in zijn primaire standpunt dat de woning voor een hoger bedrag aan hem had moeten worden verkocht, er eveneens belastbaar box-3 vermogen zou zijn geweest. Overigens is niet gebleken dat het vermogen van de rechthebbende invloed heeft op een eigen bijdrage van de rechthebbende voor het verpleeghuis, zoals [verzoeker] stelt. De bewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat de rechthebbende geen CIZ-indicatie heeft en particulier huurt.
[verzoeker] heeft naar het oordeel van het hof ook onvoldoende gesteld en onderbouwd dat de bewindvoerder op dit moment, nu de verkoop en levering van de woning is afgerond, tekortschiet in haar taken als bewindvoerder. Al met al heeft [verzoeker] daarom in deze procedure onvoldoende naar voren gebracht om te concluderen dat er gewichtige redenen zijn als bedoeld in artikel 1:448, tweede lid, BW die het ontslag van de bewindvoerder rechtvaardigen.
De proceskosten
5.3
De bewindvoerder stelt zich op het standpunt dat [verzoeker] primair in de werkelijke proceskosten moet worden veroordeeld en subsidiair in de kosten volgens het liquidatietarief. Naar het oordeel van het hof is echter niet gebleken van omstandigheden die een veroordeling van [verzoeker] in de (werkelijke of geliquideerde) proceskosten rechtvaardigen. In hetgeen de bewindvoerder aanvoert ziet het hof geen aanwijzingen dat sprake is van misbruik van procesrecht aan de zijde van [verzoeker] , die een veroordeling in de (werkelijke) proceskosten zou rechtvaardigen. Het hof zal daarom zoals te doen gebruikelijk in zaken als deze, de proceskosten tussen partijen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 2 november 2023;
compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, mr. L. van Dijk en mr. H. Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. L.S. Veldmans als griffier, en is op 25 juli 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.