Uitspraak
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek van een vrouw tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van haar juridische vader. De vrouw had eerder een verzoek ingediend tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van een andere man, maar het hof oordeelde dat volgens de wet eerst de ontkenning van het vaderschap dient plaats te vinden voordat er een gerechtelijke vaststelling kan plaatsvinden. De rechtbank had de verzoeken van de vrouw afgewezen, omdat zij onvoldoende bewijs had geleverd dat de andere man haar vader kon zijn.
Na een tussenbeschikking van het hof, waarin een DNA-onderzoek werd genoemd, trok de vrouw haar verzoeken in. Het hof constateerde dat de juridische vader ook de biologische vader bleek te zijn, wat leidde tot de conclusie dat de proceskostenveroordeling van de rechtbank in stand moest blijven. Het hof verklaarde de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoeken en bekrachtigde de proceskostenveroordeling van de rechtbank, waarbij de vrouw werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de erfgenaam in hoger beroep. De totale kosten werden begroot op € 343,- aan griffierecht en € 2.428,- aan salaris van de advocaat van de erfgenaam. De beschikking is uitgesproken in het openbaar, met de griffier aanwezig.