ECLI:NL:GHARL:2024:5006

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
200.302.860/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring verzoekster in hoger beroep en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek van een vrouw tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van haar juridische vader. De vrouw had eerder een verzoek ingediend tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van een andere man, maar het hof oordeelde dat volgens de wet eerst de ontkenning van het vaderschap dient plaats te vinden voordat er een gerechtelijke vaststelling kan plaatsvinden. De rechtbank had de verzoeken van de vrouw afgewezen, omdat zij onvoldoende bewijs had geleverd dat de andere man haar vader kon zijn.

Na een tussenbeschikking van het hof, waarin een DNA-onderzoek werd genoemd, trok de vrouw haar verzoeken in. Het hof constateerde dat de juridische vader ook de biologische vader bleek te zijn, wat leidde tot de conclusie dat de proceskostenveroordeling van de rechtbank in stand moest blijven. Het hof verklaarde de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoeken en bekrachtigde de proceskostenveroordeling van de rechtbank, waarbij de vrouw werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de erfgenaam in hoger beroep. De totale kosten werden begroot op € 343,- aan griffierecht en € 2.428,- aan salaris van de advocaat van de erfgenaam. De beschikking is uitgesproken in het openbaar, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.302.860/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 203742)
beschikking van 23 juli 2024
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. G.N. Sanders te Den Haag.
Als belanghebbende is aangemerkt:
voor wat betreft de beslissing van de rechtbank over de proceskosten
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de erfgenaam,
advocaat: mr. R.A. van Liere te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 28 februari 2023 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum, waarbij het hof iedere verdere beslissing heeft aangehouden.
1.2
Nadien heeft het hof (naast diverse uitstelverzoeken van mr. Sanders en bezwaren daartegen van mr. Van Liere) nog ontvangen:
- een journaalbericht van mr. Sanders van 15 april 2024 met bijlage(n);
- een journaalbericht van mr. Van Liere van 26 april 2024 met bijlage(n).

2.De motivering van de beslissing

2.1
Uit de bij het journaalbericht van mr. Sanders gevoegde brief van 15 april 2024, maakt het hof op dat de vrouw alle verzoeken intrekt en alle gerechtelijke procedures in hoger beroep wenst te beëindigen. Het hof zal daarom de vrouw niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoeken. Het hof ziet zich nog wel geplaatst voor een oordeel over de proceskosten, gelet op het verzoek van de vrouw om compensatie van de proceskosten in beide instanties en het verzoek van de erfgenaam om de vrouw ook in hoger beroep te veroordelen in de proceskosten.
2.2
De vrouw heeft bij de rechtbank een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van [naam1] ingediend onder de voorwaarde dat eerst haar tegelijk ingediende verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [naam2 ] werd toegewezen. Feitelijk betekende dit dat de vrouw wilde dat eerst haar verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [naam2 ] door de rechter werd beoordeeld. Volgens artikel 1:207, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek kan gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van een kind dat twee ouders heeft, niet geschieden. Hieruit volgt dat volgens het systeem van de wet eerst een ontkenning van het vaderschap dient plaats te vinden en pas daarna sprake kan zijn van gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. De rechtbank heeft dit vastgesteld, en heeft - voor zover de verzoeken van de vrouw moesten worden opgevat als een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van [naam1] en een verzoek tot het, onder de opschortende voorwaarde dat de beschikking houdende de gegrondverklaring van de ontkenning in kracht van gewijsde is gegaan, gerechtelijk vaststellen dat [naam2 ] haar vader is - deze verzoeken afgewezen. De rechtbank vond dat wat de vrouw had gesteld en onderbouwd onvoldoende was om daaruit te kunnen concluderen dat niet [naam1] , maar [naam2 ] haar vader kon zijn. Om die reden is de vrouw door de rechtbank als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.
2.3
Het hof constateert dat de vrouw haar verzoeken in hoger beroep heeft ingetrokken, omdat na het door het hof in zijn tussenbeschikking genoemde DNA-onderzoek is gebleken dat haar juridische vader (anders dan zij veronderstelde) ook haar biologische vader is. Dit brengt naar het oordeel van het hof mee dat de proceskostenveroordeling in eerste aanleg in stand dient te blijven en dat het hof de vrouw ook in dit hoger beroep zal veroordelen in de proceskosten.

3.De slotsom

Omdat de vrouw haar verzoeken heeft ingetrokken, zal het hof haar niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoeken.
Het hof zal de bestreden beschikking op het punt van de proceskosten bekrachtigen en de vrouw veroordelen in de proceskosten van de erfgenaam in het hoger beroep overeenkomstig het liquidatietarief volgens tarief II als hierna te melden.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoeken in hoger beroep;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 13 augustus 2021 voor zover het de proceskostenveroordeling betreft;
veroordeelt de vrouw tot betaling van de volgende proceskosten van de erfgenaam in hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden op € 343,- aan griffierecht en € 2.428,- aan salaris van de advocaat van de erfgenaam (2 procespunten à € 1.214,-);
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. van Dijk, I.A. Vermeulen en C. Koopman, bijgestaan door mr. J.M.G. van Wijk als griffier, en is op 23 juli 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.