ECLI:NL:GHARL:2024:4964

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
23/1458
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardevaststelling van een woning onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 juli 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2020 vastgesteld op € 423.000, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2021. Belanghebbende, eigenaar van de woning, was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld, waarbij hij een waarde van € 372.000 bepleitte. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 20 juni 2024 zijn zowel de gemachtigde van belanghebbende als de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar gehoord. Belanghebbende trok zijn beroep op schending van artikel 40, lid 2, Wet WOZ in en betwistte de motivering van de uitspraak op bezwaar. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld, en dat de waardebepaling overeenkomstig de Wet WOZ was uitgevoerd. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel werd door het Hof verworpen, omdat belanghebbende niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van een begunstigend beleid ten opzichte van vergelijkbare woningen.

Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is aan de partijen verzonden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 23/1458
uitspraakdatum: 30 juli 2024
Uitspraak van de zeventiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 7 april 2023, nummer ZWO 22/835, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Regionale Belastingsamenwerking Deventer, Olst-Wijhe en Raalte(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 10 te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2020, voor het jaar 2021 vastgesteld op € 423.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. A. Bakker, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] , taxateur.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning met de volgende objectkenmerken:
Type woning
geschakelde woning semi-bungalow
Bouwjaar
1980
Gebruiksoppervlakte
184 m2
Kavel
633 m2
Overig
aangebouwde garage van 28 m2, tuinhuis (bouwjaar 2000), carport (bouwjaar 2004), serre (bouwjaar 1979)
2.2.
Belanghebbende heeft de woning gekocht op 14 november 2019 voor € 435.000, zes weken voor de waardepeildatum. De eigendom is overgedragen op 2 juni 2020.
2.3.
In de bezwaarfase heeft de heffingsambtenaar het taxatieverslag van de woning aan de gemachtigde gestuurd. Dit taxatieverslag bevat een algemene toelichting op de daarin gehanteerde primaire en secundaire objectkenmerken van de woning en van drie referentiewoningen te [woonplaats] . Eén van de referentiewoningen is de woning zelf met de onder 2.2 vermelde aankoopprijs. De andere twee referentiewoningen zijn [adres2] 31 en [adres1] 5, waarvan de eigendom is overgedragen op 2 april 2019 voor € 252.000 respectievelijk op 27 juni 2019 voor € 325.000. In het taxatieverslag is vermeld dat de woning in 2018 is gerenoveerd. In het taxatieverslag is verder een algemene toelichting op de taxatiebegrippen opgenomen en op de gang van zaken rondom de taxatie waaronder dat de waardebeschikking het resultaat is van een geautomatiseerd proces van modelmatige waardebepaling.
2.4.
In de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar ter onderbouwing van de waarde verwezen naar de verkoopprijzen van de woning zelf, van [adres1] 5 en van [adres3] 8. De woning [adres2] 31 wordt in de uitspraak op bezwaar niet genoemd.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de waarde van de woning per de waardepeildatum 1 januari 2020 te hoog is vastgesteld.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en bepleit een waarde van € 372.000. De heffingsambtenaar beantwoordt die vraag ontkennend.
3.3.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende zijn beroep op schending van artikel 40, lid 2, Wet WOZ uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk ingetrokken. Dit geldt ook voor het punt of de uitspraak op bezwaar voldoende is gemotiveerd omdat niet volledig zou zijn weergegeven wat op de hoorzitting is besproken.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De waarde is vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2020 op € 423.000. Niet in geschil is dat de heffingsambtenaar op basis van de aankoopprijs van 14 november 2019 erin is geslaagd aannemelijk te maken dat die waarde van de woning per waardepeildatum van 1 januari 2020 niet te hoog is. Evenmin is in geschil dat die waarde overeenkomstig de Wet WOZ is vastgesteld. Nu partijen daarbij niet van een onjuist standpunt uitgaan [1] , volgt het Hof hen daarin.
4.2.
Met een beroep op het gelijkheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het verbod van willekeur bepleit belanghebbende voor de woning een lagere waarde.
4.3.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende het beroep op het gelijkheidsbeginsel beperkt tot een beroep op een door de heffingsambtenaar gevoerd begunstigend beleid, dat volgens hem eruit bestaat dat buurwoningen aan de [adres1] 1 tot en met 9 en 11 tot en met 18 (hierna: de naburige woningen), die nagenoeg identiek zijn, op een lager bedrag voor het jaar 2021 zijn vastgesteld dan de woning. De eigenaren van deze woningen betalen daarom minder onroerendezaakbelasting en inkomstenbelasting. Belanghebbende wil dat deze begunstiging hem ook ten deel valt.
4.4.
De heffingsambtenaar betwist het door belanghebbende vermeende begunstigend beleid te voeren. Ook wijst hij erop dat de naburige woningen niet nagenoeg identiek zijn. Weliswaar konden volgens hem enkele woningen (direct) na de bouw in 1980 als nagenoeg identiek beschouwd worden, maar op de waardepeildatum 1 januari 2020 is door aan- en verbouw, modernisering, het bijkopen van grond, vervanging van dak en tal van andere in de loop van de tijd aangebrachte veranderingen geen sprake meer van woningen waarvan de onderlinge verschillen verwaarloosbaar zijn.
4.5.
Het taxatieverslag vermeldt dat de initieel beschikte waarde van de woning volgens de modelmatige waardebepaling is vastgesteld. Uit de hoogte van de beschikte waarde van € 423.000 ten opzichte van de op 14 november 2019 tot stand gekomen aankoopprijs van € 435.000 blijkt dat de beschikte waarde niet uitsluitend is ontleend aan het eigen aankoopcijfer. De heffingsambtenaar heeft dit ter zitting van het Hof ook bevestigd. Met in achtneming van het voorgaande acht het Hof het aannemelijk dat de waarde van de woning modelmatig is vastgesteld. Het beroep op het vertrouwensbeginsel en op het verbod van willekeur mist daardoor feitelijke grondslag, zodat het faalt. Voor zover belanghebbende met zijn beroep op het vertrouwensbeginsel stelt dat de heffingsambtenaar voor het voldoen aan zijn bewijslast in bezwaar of in (hoger) beroep de waarde van de woning niet uitsluitend mag baseren op het eigen aankoopcijfer of geen andere referentiewoningen mag opvoeren dan de woningen in het taxatieverslag, is het Hof van oordeel dan geen enkele rechtsregel daaraan in de weg staat. Ook deze stelling van belanghebbende faalt.
4.6.
Wat betreft het beroep op gevoerd begunstigend beleid heeft de heffingsambtenaar gemotiveerd gesteld dat de naburige woningen niet nagenoeg identiek zijn. In het verweerschrift in eerste aanleg heeft de heffingsambtenaar met betrekking tot alle door belanghebbende genoemde naburige woningen de primaire objectkenmerken vermeld. De objectkenmerken van de woning wijken aanzienlijk af van die van de naburige woningen en laatste genoemde woningen verschillen onderling ook weer van elkaar. Ook heeft hij onder verwijzing naar de overgelegde verkoopbrochure gewezen op de moderne en goede staat van de woning ten tijde van verkoop. Belanghebbende heeft deze stellingen onvoldoende betwist. Evenmin heeft hij informatie over de (staat van de) naburige woning gegeven, zodat het Hof tegenover de gemotiveerde betwisting door de heffingsambtenaar het niet aannemelijk acht dat de naburige woningen nagenoeg identiek zijn. Ook overigens is bij het Hof geen vermoeden ontstaan van enig begunstigend beleid waarin op systematische wijze wordt afgeweken van de wet. Bovendien heeft belanghebbende ter zitting van het Hof verklaard dat de waarden van de naburige woningen voor het jaar 2021 overeenkomstig de Wet WOZ en daarmee niet te laag zijn vastgesteld. Met de enkele stelling dat de naburige woningen lager zijn gewaardeerd, hetgeen zich overigens laat verklaren door afwijkende (primaire en secundaire) objectkenmerken, heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de heffingsambtenaar een begunstigend beleid heeft gevoerd waarvan ten nadele van hem is afgeweken. Het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel faalt derhalve.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, voorzitter in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2024.
De griffier, De voorzitter,
K. de Jong-Braaksma G.B.A. Brummer
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 31 juli 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad, 29 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8610, r.o. 3.4.