ECLI:NL:GHARL:2024:4801

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
200.331.109/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsopdracht van bevrijdend verweer dat lening al is afgelost

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, draait het om de vraag of de appellant, die in hoger beroep is gegaan, nog een lening van € 23.000,- aan de geïntimeerden moet terugbetalen. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat de appellant tot betaling van een totaalbedrag van € 25.000,- was veroordeeld, inclusief rente en buitengerechtelijke incassokosten. De appellant stelt dat hij op 12 juni 2021 contant € 20.000,- heeft terugbetaald aan de geïntimeerde, maar dit wordt door de geïntimeerden betwist. Het hof heeft in een tussenuitspraak op 23 juli 2024 bepaald dat de appellant de gelegenheid krijgt om bewijs te leveren van deze betaling. De procedure is voortgezet na een mondelinge behandeling op 9 juli 2024, waarbij partijen hun standpunten hebben toegelicht. Het hof heeft de advocaat van de geïntimeerden in overweging gegeven om getuigen te laten horen aansluitend aan het getuigenverhoor van de appellant. De verdere beoordeling van de zaak is aangehouden, en het hof heeft instructies gegeven voor het indienen van getuigen en stukken voor de volgende zitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.331.109
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 9854709
arrest van 23 juli 2024
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. M. Helmantel,
tegen

1.[geïntimeerde1] en

2. [geïntimeerde2],
die wonen in [woonplaats1] ,
en bij de kantonrechter optraden als eisers,
hierna:
[geïntimeerde1]en
[geïntimeerde2], en samen aangeduid als:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. J.D. Nijenhuis.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Na het tussenarrest van 16 april 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald, hebben [geïntimeerden] op 29 juni 2024 nog de producties A tot en met E overgelegd.
De mondelinge behandeling heeft op 9 juli 2024 plaatsgevonden. Daarvan is verslag opgemaakt (het ‘proces-verbaal’).
1.2
Partijen hebben om uitspraak gevraagd op basis van de overgelegde stukken, aangevuld met het verslag van de zitting.

2.De kern van de zaak

2.1
Deze zaak draait om de vraag of [appellant] aan [geïntimeerden] nog een geleend bedrag van
€ 23.000,- moet terugbetalen, met rente en buitengerechtelijke incassokosten, samen € 25.000,-.
2.2
De kantonrechter heeft het verweer van [appellant] daartegen verworpen en hem op
7 maart 2023 tot betaling van het tot € 25.000,- gematigde totaalbedrag veroordeeld, met contractuele rente over de hoofdsom.
2.3
De bedoeling van het hoger beroep van [appellant] is dat de beslissing van de kantonrechter wordt vernietigd en dat de vordering van [geïntimeerden] alsnog wordt afgewezen.

3.Het oordeel van het hof

inleiding
3.1
Het hof kan nog geen eindbeslissing nemen en zal [appellant] gelegenheid geven te bewijzen dat hij omstreeks juni 2021 contant € 20.000,- aan [geïntimeerde1] heeft betaald.
3.2
Omdat op de zitting bij het hof uitlatingen zijn gedaan die afwijken van de standpunten die op papier staan, zal het hof met inachtneming daarvan hieronder opnieuw de feiten vaststellen.
de feiten
3.3
Op 10 december 2018 heeft [geïntimeerde1] € 20.000,- als investering geleend aan [naam1] b.v., vertegenwoordigd door haar enig bestuurder [appellant] . Dit bedrag moest, zoals staat in de schriftelijke en ondertekende overeenkomst van geldlening, uiterlijk 31 december 2019 zijn afgelost en op die datum diende ook de rente van 2% per jaar te worden betaald, een en ander op een nader op te geven bankrekening. [geïntimeerde1] heeft op
10 december 2018 het geleende bedrag per bank overgemaakt naar [naam1] b.v.
3.4
[appellant] had destijds een vriendschappelijke relatie met [geïntimeerden] [geïntimeerde1] kwam geregeld op zaterdagochtend in de loods van [appellant] koffie drinken. [geïntimeerden] hebben ook enkele klusopdrachten verstrekt aan [naam1] b.v. en de facturen daarvoor betaald.
3.5
De hiervoor bedoelde lening is verstrekt vanwege liquiditeitsproblemen van het bedrijf van [appellant] . Die waren in 2019 niet opgelost en [geïntimeerde1] heeft afgezien van de overeengekomen rente. Ook heeft [geïntimeerde1] ten behoeve van (het bedrijf van) [appellant] € 3.000,- beschikbaar gesteld voor aanschaf van een voertuig uit een faillissementsverkoop. Vervolgens is de onder 3.2 bedoelde lening omgezet in een nieuwe overeenkomst, ondertekend op 20 januari 2020 door [appellant] en [geïntimeerde1] .
3.6
In de overeenkomst van 20 januari 2020 staat dat [appellant] aan [geïntimeerden] een geleend bedrag van € 23.000,- verschuldigd is, uiterlijk af te lossen op 20 februari 2023 met een op 20 januari 2020 ingaande rente van 2% per jaar, jaarlijks achteraf te voldoen voor de tweede maand van elk jaar en voor het eerst op 31 januari 2021. Alle betalingen moeten worden gedaan op een bankrekening van [geïntimeerden] Bij verzuim is de resterende hoofdsom met rente terstond opeisbaar.
3.7
In het voorjaar van 2021 heeft [appellant] een door [geïntimeerden] gewenst houten frame ten behoeve van een garagedeur in de carport geleverd. Daarvoor is geen factuur ingediend. [geïntimeerde1] heeft ter zitting aangegeven dat hij vergeetachtig is, maar dat kan kloppen dat hij heeft ingestemd met het voorstel van [appellant] om voor dit frame € 1.500,- van de geleende som af te trekken, waarmee € 21.500,- resteerde.
3.8
[geïntimeerde1] heeft ook ter zitting verklaard dat hij, tijdens een bezoek van [appellant] aan hem thuis, met [appellant] over de openstaande lening heeft gesproken en heeft gezegd dat hij na betaling van € 20.000,-, al dan niet per bank, “een streep door de rest” zou zetten.
3.9
Hierna zijn de verhoudingen tussen partijen verstoord geraakt. Op 2 december 2021 heeft [geïntimeerde1] een whatsappbericht naar [appellant] gestuurd waarin staat dat hij dit bericht verstuurt omdat [appellant] geen behoorlijk antwoord wil geven.
“Ik hoop echt, dat je nu wel een reactie geeft, anders ga ik stappen ondernemen. Dat was ik niet van plan, maar je dwingt mij er toe. [geïntimeerde1] . Ps, ik ben zeker al 9 keer bij de loods geweest. Ook al diverse malen voicemail ingesproken.”
Op 5 januari 2022 reageerde [appellant] als volgt:
“ [geïntimeerde1] nog de beste wensen wil volgende week even langs komen.”Daarop heeft [geïntimeerde1] laten weten dat [appellant] niet meer welkom is en dat de zaak bij zijn gemachtigde ligt.
3.1
[geïntimeerden] hebben in een aangetekende brief van 14 december 2021 meegedeeld dat zij niet voor 31 januari 2021 de overeengekomen rente ontvangen hebben en binnen
14 dagen betaling van € 460,- verlangen. Betaling van rente is uitgebleven.
3.11
Op 5 januari 2022 heeft de gemachtigde van [geïntimeerden] per brief aan [appellant] meegedeeld dat hij in verzuim verkeert en dat de gehele lening wordt opgeëist. Binnen vijf dagen dient [appellant] € 24.916,27 te betalen.
Nadat betaling uitbleef is door [geïntimeerden] het faillissement van [appellant] aangevraagd. Dat verzoek is bij beschikking van 1 maart 2022 afgewezen omdat de vordering onvoldoende summierlijk is komen vast te staan.
Op 29 maart 2022 heeft de door [geïntimeerde1] ingeschakelde deurwaarder [appellant] aangemaand binnen veertien dagen € 23.000 te betalen, waarna incassokosten verschuldigd worden.
het oordeel van de kantonrechter en bespreking van bezwaren daartegen
3.12
[geïntimeerden] hebben betaling gevorderd van de onder 3.6 vermelde hoofdsom met rente en buitengerechtelijke incassokosten. Zij hebben die vordering met het oog op de bevoegdheid van de kantonrechter beperkt tot € 25.000,-. De kantonrechter heeft dit bedrag toegewezen omdat [appellant] zijn verweer daartegen onvoldoende heeft onderbouwd. Dat verweer luidde dat [geïntimeerde1] in 2021, tijdens een bezoek aan de loods van [appellant] , in aanwezigheid van [naam2] gesproken heeft over de lening die nog € 21.500,- zou bedragen en dat [geïntimeerde1] toen heeft gezegd: “We maken er 20.000 van en dan is het klaar.” Daarbij zou [geïntimeerde1] ook akkoord zijn met contante betaling. Na vertrek van [geïntimeerde1] zou [naam2] zich bereid hebben verklaard die € 20.000,- aan [appellant] te lenen waarmee [geïntimeerde1] in één keer kon worden terugbetaald. Op een zaterdagochtend in juni 2021 zou [appellant] in het bijzijn van [naam2] contant € 20.000,- aan [geïntimeerde1] hebben betaald.
3.13
In hoger beroep stelt [appellant] dat hij ten onrechte tot betaling is veroordeeld. Hij stelt dat hij op zaterdag 12 juni 2021 met van [naam2] geleend geld € 20.000,- contant aan [geïntimeerde1] heeft betaald met 400 briefjes van € 50,- tegen finale kwijting en daarvan biedt hij getuigenbewijs aan. Het beroep van [appellant] op terugbetaling is een bevrijdend verweer. Daarvan heeft [appellant] overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv de bewijslast, nu hij voldoende heeft gesteld, maar [geïntimeerde1] die stellingen gemotiveerd heeft betwist. De door [appellant] in hoger beroep overgelegde (ongedateerde) verklaring van een derde levert, gezien de betwisting door [geïntimeerden] , anders dan [appellant] meent niet al het doorslaggevend bewijs van de juistheid van zijn stelling. Het hof zal [appellant] daarom toelaten tot het door hem aangeboden bewijs van zijn stelling dat hij op 12 juni 2021 het geleende bedrag heeft terugbetaald.
De verdere beoordeling zal voor dat doel worden aangehouden zoals hierna wordt bepaald.
3.14
Het hof geeft de advocaat van [geïntimeerden] in overweging om aansluitend aan het getuigenverhoor aan de zijde van [appellant] getuigen van de kant van [geïntimeerden] te laten horen.

4.De beslissing

Het hof:
4.1
Het hof laat [appellant] toe te bewijzen dat hij op 12 juni 2021 contant € 20.000,- heeft betaald aan [geïntimeerde1] .
4.2
Als getuigen worden gehoord, zal raadsheer-commissaris mr. A.A.J. Smelt de getuigen verhoren in het Paleis van Justitie aan het Wilhelminaplein 1 in Leeuwarden.
4.3
[appellant] moet op
dinsdag 6 augustus 2024laten weten hoeveel getuigen hij wil laten horen met opgave van de verhinderdagen van die getuigen, van partijen en van hun advocaten in de periode van 2 september 2024 tot en met 1 november 2024. Daarna stelt het hof de dag en het tijdstip van het verhoor vast. Dat gebeurt ook als de opgave onvolledig is.
4.4
[appellant] moet de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het getuigenverhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof opgeven. Dat geldt ook voor [geïntimeerden] als gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid aansluitend de getuigen aan hun zijde te laten horen.
4.5
Een partij die tijdens het getuigenverhoor nieuwe stukken wil indienen, moet het hof en de wederpartij daarvan uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een kopie sturen.
4.6
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E.L. Fikkers, W.F. Boele en A.A.J. Smelt en is door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2024.