In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot opheffing van lijfsdwang. De veroordeelde, die sinds 17 april 2024 de tenuitvoerlegging van lijfsdwang ondergaat, heeft verzocht om beëindiging van deze maatregel. De reden hiervoor is dat hij in een situatie van betalingsonmacht verkeert, waardoor hij niet in staat is om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. De veroordeelde heeft in het verleden geprobeerd een betalingsregeling te treffen met het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), maar deze pogingen zijn telkens afgewezen vanwege onhaalbare startbedragen. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde sinds juli 2014 onafgebroken in detentie of hechtenis heeft verbleven en dat de lijfsdwang tot nu toe niet heeft geleid tot betaling van de ontnemingsmaatregel. Het hof concludeert dat er geen sprake is van betalingsonwil, maar van betalingsonmacht, en heeft daarom het verzoek tot opheffing van de lijfsdwang toegewezen. De opheffing van de lijfsdwang is met onmiddellijke ingang ingegaan, zodat de veroordeelde de gelegenheid krijgt om een nieuwe betalingsregeling te treffen met het CJIB en inkomen te genereren. Het hof heeft benadrukt dat de beëindiging van de lijfsdwang niet uitsluit dat op een later moment opnieuw verlof tot tenuitvoerlegging kan worden verleend indien de omstandigheden veranderen.