ECLI:NL:GHARL:2020:4224
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid en opheffing van lijfsdwang in het kader van ontnemingsmaatregelen
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van lijfsdwang die was opgelegd aan de veroordeelde wegens het niet voldoen aan een ontnemingsmaatregel. De veroordeelde, geboren in 1967 en thans verblijvende in PI Zwolle, had een betalingsverplichting van € 76.291,00 opgelegd gekregen. Na een eerdere niet-ontvankelijk verklaring in cassatie door de Hoge Raad, werd op 19 augustus 2019 de vordering tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang toegewezen, omdat de veroordeelde niet had betaald. Op 9 april 2020 diende de veroordeelde een verzoek in tot opheffing van de lijfsdwang en tot vermindering of kwijtschelding van de ontnemingsmaatregel. Het hof oordeelde dat de verzoeken behandeld konden worden, waarbij de advocaat-generaal en de raadsvrouw van de veroordeelde aanwezig waren. Het hof overwoog dat de lijfsdwang als pressiemiddel dient om de veroordeelde te bewegen aan zijn betalingsverplichting te voldoen. De veroordeelde betwistte de rechtsgeldigheid van de betekening van de vordering lijfsdwang en stelde dat hij in betalingsonmacht verkeerde. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van betalingsonwil en dat de veroordeelde voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij in staat was om een betalingsregeling te treffen. Het hof heeft daarom het verzoek tot opheffing van de lijfsdwang toegewezen, maar het verzoek tot vermindering of kwijtschelding van de ontnemingsmaatregel afgewezen. De beslissing om de lijfsdwang op te heffen werd met ingang van 26 mei 2020 bevolen.