In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van een bezwaar van belanghebbende tegen de WOZ-beschikkingen en aanslagen onroerendezaakbelasting (OZB) die door de heffingsambtenaar waren opgelegd. De heffingsambtenaar had de waarde van twee onroerende zaken vastgesteld op respectievelijk € 287.000 en € 217.000 per waardepeildatum 1 januari 2020. Belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar de heffingsambtenaar verklaarde deze bezwaren niet-ontvankelijk. De Rechtbank Midden-Nederland had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, maar wel een schadevergoeding van € 50 toegekend voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
In hoger beroep heeft het Hof geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de beschikkingen en aanslagen op de juiste wijze zijn bekendgemaakt. Het Hof heeft vastgesteld dat de bezwaren van belanghebbende ontvankelijk zijn, omdat het bezwaarschrift tijdig was ingediend. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de heffingsambtenaar veroordeeld tot een schadevergoeding van € 500 voor immateriële schade, in plaats van de eerder toegekende € 50. Daarnaast is de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende, die in totaal op € 1.750 zijn vastgesteld. De zaak is terugverwezen naar de heffingsambtenaar voor een inhoudelijke behandeling van de bezwaren.