In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vereniging tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die een naheffingsaanslag omzetbelasting (OB) had vernietigd en de naheffingsaanslagen voor de jaren 2014 tot en met 2017 had verminderd. De vereniging, die zich richt op belangenbehartiging binnen de onderhoudssector, had een naheffingsaanslag OB van € 19.293 voor 2014 en € 64.106 voor de periode 2015-2017 ontvangen, met bijbehorende belastingrente en boetes. De rechtbank had de naheffingsaanslagen verminderd en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de vereniging. De Inspecteur had echter hoger beroep ingesteld, en de vereniging had gereageerd op het incidentele hoger beroep van de Inspecteur.
Tijdens de zitting bij het Hof op 22 mei 2024 werd het geschil besproken, waarbij de vereniging stelde dat zij recht had op aftrek van voorbelasting op basis van een goedkeuring in het Besluit van 25 november 2011. De Inspecteur betwistte dit en stelde dat niet aan alle voorwaarden voor aftrek was voldaan. Het Hof oordeelde dat de vereniging, ondanks de aanwezigheid van senior- en ereleden, voldeed aan de voorwaarden voor aftrek, omdat deze leden niet als ondernemers konden worden aangemerkt. Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslagen moesten worden verminderd en dat de boete ook moest worden aangepast. Uiteindelijk werd het hoger beroep van de vereniging gegrond verklaard, en de naheffingsaanslagen werden verlaagd tot respectievelijk € 1.388 voor 2014 en € 6.006 voor 2015-2017, met een aangepaste boete van € 425.