ECLI:NL:GHARL:2024:4574

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
200.330.271
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van een auto en de vraag of deze geschonken is, met bewijsvermoedens uit het Burgerlijk Wetboek

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin zijn vordering tot afgifte van een auto werd afgewezen. De auto, een Mercedes, was in gebruik bij [geïntimeerde], die stelt dat de auto aan haar is geschonken door [appellant]. De rechtbank oordeelde dat [geïntimeerde] door schenking eigenaar was geworden van de auto, wat [appellant] betwistte. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 mei 2024 heeft het hof de zaak opnieuw bekeken. Het hof concludeert dat de grieven van [appellant] geen doel treffen en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] eigenaar is geworden van de auto door schenking, op basis van bewijsvermoedens uit de artikelen 3:109 en 3:119 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof wijst erop dat [appellant] onvoldoende bewijs heeft geleverd om het tegendeel aan te tonen. De overige grieven van [appellant] blijven onbesproken, en hij wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.330.271
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: 414769
arrest van 9 juli 2024
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiser
hierna: [appellant]
advocaat: mr. F.J.M. Kobossen
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1]
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. H.J. Scholten

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het arrest van 5 maart 2024 heeft op 21 mei 2024 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[appellant] heeft een Mercedes (hierna: de auto) gekocht. [geïntimeerde] heeft de auto in gebruik genomen. Volgens [geïntimeerde] heeft [appellant] de auto aan haar geschonken. Volgens [appellant] is de auto zijn eigendom.
2.2.
[appellant] heeft bij de rechtbank gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot afgifte van de auto, tot medewerking aan het stellen van de auto op naam van [appellant] en tot betaling van een gebruikersvergoeding voor elke maand dat [geïntimeerde] gebruik heeft gemaakt van de auto, met vermeerdering van rente en kosten.
2.3.
De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vorderingen van [appellant] alsnog worden toegewezen.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof zal oordelen dat de grieven van [appellant] geen doel treffen en is met de rechtbank van oordeel dat [geïntimeerde] door schenking eigenaar is geworden van de auto. Het hof zal zijn beslissing hieronder toelichten.
3.2.
[appellant] vordert afgifte van de auto op grond van artikel 5:2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), waarin is bepaald dat de eigenaar van een zaak bevoegd is de zaak van een ieder die haar zonder recht houdt, op te eisen. [appellant] heeft dit als volgt toegelicht. [geïntimeerde] en hij hadden een affectieve relatie en [geïntimeerde] was bij hem in dienst. Zij reed in een bedrijfsauto. Die bedrijfsauto moest worden vervangen. [appellant] heeft vervolgens de auto gekocht en [appellant] mocht daarin (als werknemer van [appellant] ) rijden.
3.3.
[geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat [appellant] de auto op 12 juli 2022 aan haar heeft geschonken. Aangenomen dat [appellant] op 12 juli 2022 eigenaar is geworden van de auto, is het verweer van [geïntimeerde] dat de auto aan haar is geschonken een bevrijdend verweer waarvan de stelplicht en - bij voldoende betwisting - de bewijslast op grond van artikel 150 Rv op [geïntimeerde] rust. [geïntimeerde] heeft echter sinds 29 augustus 2022 de beschikking over de auto, die sinds die datum ook op haar naam staat. Gelet daarop gaat het hof erop grond van de in de artikelen 3:109 en 3:119 BW neergelegde bewijsvermoedens vanuit dat [geïntimeerde] als houder van de auto vermoed wordt bezitter te zijn en als bezitter vermoed wordt rechthebbende van de auto te zijn, behoudens tegendeelbewijs.
3.4.
[geïntimeerde] heeft haar stelling als volgt onderbouwd. Zij heeft begrepen dat de auto een cadeau voor haar was, omdat zij als verrassing meegenomen was naar de autodealer en er een rode strik om de auto zat. [geïntimeerde] heeft erop gewezen dat de rode strik op verzoek van [appellant] op de auto was aangebracht. De autodealer heeft daarnaast verklaard dat [appellant] hem heeft verteld de auto voor zijn vriendin te kopen. Bovendien zou de auto op naam van [geïntimeerde] zijn gesteld als zij haar rijbewijs bij zich had ten tijde van de levering, zoals een vriend van [appellant] en [geïntimeerde] , [naam1] haar vertelde. [geïntimeerde] heeft er verder nog op gewezen dat ook uit Whatsapp-communicatie met haar broer op 12 juli 2022 blijkt dat de auto een cadeau van [appellant] was (‘
heb ik gekregen’).
3.5.
In het kader van de tegendeelbewijslevering heeft [appellant] op een aantal feiten en omstandigheden gewezen die volgens hem tot de conclusie moeten leiden dat geen sprake is van een schenking. Die feiten en omstandigheden leveren evenwel, ook in hun onderlinge samenhang, geen bewijs op van het tegendeel. Het hof licht dat hieronder toe.
3.6.
Anders dan [appellant] meent, volgt uit het feit dat [geïntimeerde] het woord (verjaardags-) cadeau niet heeft gebruikt in Whatsapp-gesprekken niet dat geen sprake zou zijn van een schenking. Het enkele gebruik van het woord ‘cadeau’ is daarvoor immers niet vereist. Ook hetgeen [geïntimeerde] tegen [naam1] heeft gezegd: ‘
Als ik ga mag ik gewoon alles weer inleveren hoor’ en ‘
hij[ [appellant] , hof]
mij een auto geeft die gewoon echt van hem is’, is onvoldoende om uit af te leiden dat de auto niet aan [geïntimeerde] is geschonken. [geïntimeerde] heeft namelijk – onweersproken - verklaard deze uitlatingen gedaan te hebben kort na een ruzie tussen haar en [appellant] , waarin haar gezegd werd dat zij alles moest achterlaten, zodat haar verklaringen in dat licht moeten worden gelezen. Ook uit het feit dat [geïntimeerde] de auto betrekt in een gesprek over de verdeling van inboedel kan redelijkerwijs niet worden opgemaakt dat geen sprake was van een schenking. Hoe bezittingen onderling worden verdeeld tussen ex-partners vlak na het beëindigen van een relatie wordt immers niet altijd bepaald door wie daarvan het juridisch eigendom had.
3.7.
Uit het feit dat [appellant] de auto vanaf 13 juli 2022 tot september of november 2023 heeft verzekerd volgt ook niet dat van een schenking geen sprake is geweest. In het licht van het afschrift van de autoverzekering die [geïntimeerde] op 12 juli heeft afgesloten (productie 2 bij conclusie van antwoord), de bevestiging van de heer [naam2] dat de auto inderdaad door [geïntimeerde] is verzekerd (productie 5 bij dagvaarding) en [geïntimeerde] verklaring dat de autoverzekering op 13 juli 2022 alsnog op naam van [appellant] is gezet omdat dit financieel voordeliger was, heeft [appellant] onvoldoende betwist dat [geïntimeerde] bij levering van de auto een verzekering voor de auto op haar naam heeft afgesloten. Maar ook indien [appellant] in de gelegenheid zou worden gesteld te bewijzen dat [geïntimeerde] de auto op 12 juli 2022 niet heeft verzekerd, helpt dit [appellant] niet, omdat – zoals hij zelf ook erkent – dit niet van doorslaggevend belang is voor de vraag wiens eigendom de auto is. Verder kan de stelling van [appellant] dat de premie voor de autoverzekering tot ten minste 11 september 2022 maandelijks werd afgeschreven van een gezamenlijke rekening waar hij geld op stortte, – ook indien dit bewezen zou worden – niet tot een ander oordeel leiden.
3.8.
Het hof overweegt verder dat [naam1] in zijn verklaring van 28 november 2022 weliswaar schrijft dat [appellant] tegen hem heeft gezegd dat de auto van hem is en dat [geïntimeerde] er voornamelijk in gaat rijden, maar die verklaring is in strijd met de Whatsapp- berichten die [naam1] op 19 augustus 2022 aan [geïntimeerde] stuurde. Daarin staat: ‘…
hij[ [appellant] , hof]
zegt gewoon dat die[de auto, hof]
echt van jou is’ en dat de auto op naam van [geïntimeerde] had gestaan als zij haar “
rijbewijs mee had” [genomen, hof]. Deze eerdere berichten ondersteunen juist dat [geïntimeerde] uit de gang van zaken op 12 juli 2022 had mogen opmaken dat de auto aan haar werd geschonken.
3.9.
Ten slotte valt niet in te zien dat uit de stelling van [appellant] dat hij 13 juli 2022 een onderhoudsbeurt aan de auto heeft laten uitvoeren en deze heeft betaald, kan worden afgeleid dat hij eigenaar is van de auto. Als al zou komen vast te staan dat [appellant] éénmalig onderhoud aan de auto heeft betaald, dan leidt dit niet tot het oordeel dat de auto niet aan [geïntimeerde] is geschonken.
3.10.
Het hof is van oordeel dat uit de hiervoor besproken feiten en omstandigheden niet kan worden afgeleid dat van de door [geïntimeerde] gestelde schenking geen sprake is. [appellant] heeft verder geen feiten gesteld die het voorwerp van tegendeelbewijslevering kunnen zijn. Het aanbod van [appellant] om te bewijzen dat de door [geïntimeerde] gestelde feiten en omstandigheden niet kwalificeren als schenking, heeft geen betrekking op het bewijs van concrete feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel kunnen leiden. Dat de interne wil van [appellant] , zoals hij aanvoert, niet was gericht op een schenking maar louter op vervanging van de bedrijfsauto waarin [geïntimeerde] op dat moment reed, is geen omstandigheid die zich voor bewijslevering leent en kan bovendien niet afdoen aan het vertrouwen dat [geïntimeerde] aan de gang van zaken op 12 juli 2022 mocht ontlenen.
Overige grieven
3.11.
Omdat het hof oordeelt dat [geïntimeerde] eigenaar is geworden van de auto door schenking, kunnen de overige grieven van [appellant] onbesproken blijven.
De conclusie
3.12.
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellant] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.
3.13.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen van 5 juli 2023;
4.2.
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :
€ 343,- aan griffierecht
€ 2.428,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2 procespunten x appeltarief II)
4.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Schoemaker, S.C.P. Giesen en M. Wallart en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
9 juli 2024.