ECLI:NL:GHARL:2024:4457

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
21-003933-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en wapenbezit met contact- en gebiedsverbod

Op 4 juli 2024 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Het hof heeft de verdachte een gevangenisstraf van vier jaren opgelegd, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn er een contact- en gebiedsverbod opgelegd, en is de vordering van de benadeelde partij deels toegewezen. Het hof verwierp het beroep op noodweer-exces, omdat niet aannemelijk was dat de verdachte handelde uit een hevige gemoedsbeweging die voortkwam uit een wederrechtelijke aanranding. De verdachte had op 12 februari 2023 met een vuurwapen geschoten op de benadeelde partij, wat leidde tot ernstige gevolgen. Het hof oordeelde dat de gedragingen van de verdachte meer getuigen van rationaliteit dan van paniek. De rechtbank had eerder ook al een gevangenisstraf van vier jaren opgelegd, en het hof heeft deze beslissing bevestigd, met inachtneming van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003933-23
Uitspraak d.d.: 4 juli 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 15 augustus 2023 met parketnummer 18-044326-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
thans verblijvende in P.I. [verblijfplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 juni 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft tevens gevorderd dat aan verdachte de maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht strekkende tot beperking van de vrijheid wordt opgelegd, inhoudende een contactverbod met [benadeelde] en een gebiedsverbod voor de [straatnaam] te [plaats] , voor de duur van twee jaren, waarbij de maatregel dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 2.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tot slot heeft advocaat-generaal gevorderd dat al hetgeen onder verdachte in beslag is genomen wordt onttrokken aan het verkeer. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. B.L.M. Ficq, naar voren is gebracht.
Tevens heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door [persoon] van Bureau Slachtofferzorg namens de benadeelde partij [benadeelde] naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 15 augustus 2023 de verdachte wegens het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest en aan verdachte de maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht strekkende tot beperking van de vrijheid opgelegd, inhoudende een contactverbod met [benadeelde] en een gebiedsverbod voor de [straatnaam] te [plaats] , voor de duur van twee jaren, waarbij deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is verklaard. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 2.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tot slot heeft de rechtbank de inbeslaggenomen goederen onttrokken aan het verkeer.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, onder meer omdat het tot een andere beslissing komt aangaande de vordering van de benadeelde partij en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 12 februari 2023 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, op (zeer) geringe afstand met een vuurwapen heeft geschoten op het hoofd en/of torso, althans het lichaam van voornoemde [benadeelde] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 12 februari 2023 te [plaats] [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door op zeer geringe afstand, te weten ongeveer anderhalve meter, met een vuurwapen te schieten in de richting van het hoofd en/of de torso, althans het lichaam, van voornoemde [benadeelde] ;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 12 februari 2023 te [plaats] [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door op (zeer) geringe afstand met een vuurwapen te schieten in de richting van het hoofd en/of de torso, althans het lichaam, van voornoemde [benadeelde] ;
2.
hij, in de periode van 30 januari 2023 tot en met 12 februari 2023 te [plaats] een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Carl Walther, type TPH, kaliber 6,35 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij op 12 februari 2023 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, op geringe afstand met een vuurwapen heeft geschoten op het lichaam van voornoemde [benadeelde] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in de periode van 30 januari 2023 tot en met 12 februari 2023 te [plaats] een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Carl Walther, type TPH, kaliber 6,35 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof betoogd dat verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging omdat hij heeft gehandeld uit noodweer-exces. Ze stelt daartoe dat de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [benadeelde] weliswaar was geëindigd op het moment dat verdachte met zijn pistool op [benadeelde] schoot, doch dat verdachte heeft gehandeld vanuit een hevige gemoedsbeweging die het directe gevolg was van de aanranding door [benadeelde] .
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof gaat uit van de juistheid van de verklaring van de verdachte dat hij, terwijl hij zich had verschanst in zijn kelderbox, werd belaagd door [benadeelde] . Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte vanuit deze kelderbox geen mogelijkheid had om weg te komen, dat [benadeelde] agressief de trap kwam afstormen, waarbij hij een elektrische step naar beneden gooide en hij vervolgens tegen de deur van de kelderbox trapte totdat deze openging. Dit handelen van [benadeelde] leverde naar het oordeel van het hof een (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding op waartegen verdediging was geboden.
Zoals ook in het verweer wordt onderkend kwam aan die (dreigende) aanranding een einde op het moment dat [benadeelde] het vuurwapen van verdachte zag. Verdachte heeft verklaard dat hij zag dat [benadeelde] meteen wegvluchtte toen ze oog in oog met elkaar stonden en [benadeelde] zag dat verdachte een vuurwapen in zijn hand had. Verdachte heeft hierover ter zitting van de rechtbank d.d. 1 augustus 2023 verklaard: ‘
Onderaan de trap aangekomen sloeg en trapte hij tegen mijn kelderdeur. Ik was alleen en de kelder heeft maar één deur, dus ik kon geen kant op. Ik heb daarop mijn vuurwapen gepakt. Nadat hij mijn kelderdeur daadwerkelijk had opengetrapt stonden wij oog in oog met elkaar. Aangever rende vervolgens de trap weer op en op dat moment schoot ik van onderaan de trap. Ten overstaande van de rechter-commissaris d.d. 15 februari 2023 heeft verdachte verklaard:
‘Ik zag de deur kapot gaan en daarna zag ik hem naar boven rennen. Ik kan mij herinneren dat [benadeelde] heel snel naar boven rende’. Het hof stelt aldus vast dat de situatie van de (dreigende) aanranding op het moment van het schieten door verdachte reeds was beëindigd, waardoor de noodzaak tot verdediging niet langer bestond.
Van noodweer-exces kan evenwel ook sprake zijn indien, hoewel de (dreigende) noodweersituatie weliswaar was geëindigd op het moment van handelen door verdachte, het handelen van verdachte het onmiddellijke gevolg was van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de daaraan voorafgaande (dreigende) aanranding.
Niet aannemelijk is geworden dat de onder 1 primair bewezenverklaarde gedraging van de verdachte het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die werd veroorzaakt door de daaraan voorafgaande (dreigende) wederrechtelijke aanranding. De verdachte heeft over de bij hem ontstane gemoedsbeweging niet veel meer verklaard dan dat hij bang en in paniek was. De raadsvrouw heeft zich over de aard van die gemoedsbeweging evenmin specifiek uitgelaten, en daaromtrent slechts aangevoerd dat het gevangen zitten in een soort kleine bunker (de kelderbox) van waaruit vluchten onmogelijk was, haar cliënt in grote paniek heeft gebracht en extreme angst bij hem veroorzaakte.
Deze hevige angst en paniek, mede veroorzaakt door het feit dat verdachte gerechtvaardigd veronderstelde dat [benadeelde] een (vuur)wapen bij zich had, heeft verdachte er volgens de raadsvrouw toe gebracht zijn wapen te gebruiken.
Het hof acht het ten eerste niet aannemelijk geworden dat, zoals het verweer vooronderstelt, verdachte in een gerechtvaardigde veronderstelling verkeerde dat [benadeelde] een (vuur)wapen bij zich had en tegen hem zou gebruiken. Verdachte heeft namelijk ter zitting van het hof verklaard dat hij voorafgaande aan het schieten – toen hij [benadeelde] samen met zijn twee vrienden op de camerabeelden bij de buitendeur zag staan – heeft gezien dat [benadeelde] en zijn vrienden geen enkel wapen (vuurwapen of slagwapen) bij zich hadden. De stelling dat verdachte eerder bedreigd zou zijn door [benadeelde] en/of zijn vrienden door het aan hem toesturen van foto’s of filmpjes waarop een vuurwapen was te zien vindt geen ondersteuning in het dossier en berust enkel op de verklaring van verdachte en de door hem ter zitting getoonde filmpjes. Onduidelijk is van wie en wanneer verdachte die heeft ontvangen en door wie die filmpjes gemaakt zijn.
Dat verdachte onderhevig was aan hevige angst of paniek, zoals door verdachte en zijn raadsvouw betoogd, strookt voorts niet met de uitlatingen van verdachte. Verdachte heeft meermalen verklaard dat hij op [benadeelde] heeft geschoten omdat hij hem wilde afschrikken. Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij dáárom ook maar één keer heeft geschoten. Ook de handelingen van verdachte nadat hij geschoten had duiden niet op de aanwezigheid van extreme paniek of angst. Zo heeft verdachte pas 14 minuten na het incident 112 gebeld en heeft hij vóórdat of gedurende de tijd dat hij belde het vuurwapen in een tas gedaan en elders in het pand in een spouwmuur verstopt en heeft hij – voordat of terwijl hij met 112 belde - de camerabeelden van de camera die gericht was geweest op de locatie van het schietincident (die waren opgenomen met de deurbelcamera) gewist.
Tot slot heeft verdachte de meldkamer (112) van het gebeurde een geheel andere en bovendien evident onjuiste voorstelling van zaken gegeven, zoals blijkt uit het verbatim uitgewerkte gesprek. Verdachte heeft niet verteld dat hij bang en in paniek was, dat hij was belaagd door [benadeelde] en dat hij – om zichzelf te ontzetten – had geschoten, maar hij heeft doen voorkomen alsof [benadeelde] en zijn vrienden mogelijk een wapen hadden en een schot hadden gelost. Tevens heeft verdachte op vragen van de meldkamer stellig ontkend dat hij zelf een vuurwapen had. Ter zitting van het hof heeft verdachte verklaard dat hij dit heeft gedaan omdat hij
‘het mooier wilde voordoen dan dat het was’.
Naar het oordeel van het hof getuigen de gedragingen van verdachte zoals hiervoor weergegeven veeleer van rationaliteit en doelgerichtheid bij de verdachte dan van het onderhevig zijn aan hevige angst en paniek. Het hof acht dan ook niet aannemelijk geworden dat verdachtes handelen het onmiddellijke gevolg is geweest van een dusdanige angst en paniek, dat deze kan worden aangemerkt als een hevige gemoedsbeweging als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof verwerpt het verweer.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
Verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

Oplegging van straf en maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag jegens aangever door op
korte afstand met een vuurwapen op hem te schieten. Terwijl aangever zich in een smalle trapopgang bevond en in beweging was in zijn vlucht naar boven heeft verdachte van achteren in zijn richting geschoten. Door zijn gedraging heeft verdachte het leven van aangever op ernstige en onaanvaardbare wijze in gevaar gebracht. Het risico dat aangever door het handelen van verdachte van het leven zou worden beroofd, is groot geweest, mede omdat verdachte zelf naar zijn zeggen geen geoefend schutter is en aangever rennend in de kleine trapgang naar boven vluchtte. Het handelen van verdachte getuigt van gebrek aan respect voor het leven en de gezondheid van anderen. In strafverzwarende zin houdt het hof rekening met het feit dat verdachte dit vuurwapen in huis heeft gehaald naar aanleiding van een conflict met aangever en dat verdachte dit vuurwapen doorgeladen - en dus voor direct gebruik gereed – en direct binnen handbereik heeft bewaard.
Het opzettelijk een ander mens van het leven proberen te beroven behoort tot de zwaarste categorie van strafbare feiten die het Wetboek van Strafrecht kent. Door dergelijke misdrijven wordt de rechtsorde ernstig geschokt. In de samenleving worden daardoor gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg gebracht. Een dergelijk feit leidt vaak tot hevige en langdurige gevoelens van angst en onveiligheid bij slachtoffers en getuigen. Dat dat ook in deze zaak het geval is, is onder meer gebleken uit de door aangever opgestelde slachtofferverklaring.
Ook het bezit van een vuurwapen verdient forse bestraffing omdat vuurwapenbezit, zoals ook in dit geval, dikwijls leidt tot het gebruik ervan bij eigenrichting, vaak met ernstige gevolgen voor het welzijn van personen.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 25 maart 2024, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens strafbare feiten, waaronder het voorhanden hebben van een ploertendoder.
Het hof houdt bij de strafoplegging verder rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die ter terechtzitting van het hof zijn gebleken. Verdachte heeft verklaard dat hij zich tot op zekere hoogte herkent in de over hem opgemaakte rapportages waarin wordt gezegd dat hij het moeilijk vindt om met frustraties om te gaan en dat hij daardoor verkeerde keuzes maakt om zijn problemen op te lossen. Voorts heeft verdachte verklaard dat het op dit moment goed met hem gaat en dat hij tijdens zijn detentie al verschillen cursussen heeft gevolgd teneinde in de toekomst stabieler in het leven te staan. Ook heeft verdachte inmiddels verschillende certificaten behaald waardoor hij straks, als hij weer op vrije voeten komt, zijn kansen op de arbeidsmarkt kan vergroten. Na detentie kan verdachte tijdelijk weer bij zijn ouders in [plaats] komen wonen. Verdachte heeft tot slot verklaard dat hij het zwaar vindt om gedetineerd te zitten, omdat de zorg voor zijn broertje en zijn ouders nu volledig bij zijn zus ligt en zijn zus het daar erg moeilijk mee heeft.
Ook heeft het hof acht geslagen op de over de verdachte uitgebrachte rapportages, waaronder het rapport van Reclassering Nederland d.d. 18 juni 2024. Uit dit reclasseringsrapport blijkt dat verdachte zich meewerkend opstelt in detentie en dat hij positief in beeld is. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden en het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contact- en een gebiedsverbod.
Hoewel de reclassering een relatief positief beeld schets van verdachte en adviseert om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen zal het hof toch aan dit advies voorbij gaan. De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn gepleegd, alsmede het strafblad van verdachte maken dat een forse gevangenisstraf gepast is. Het hof ziet geen aanknopingspunten om een deel van deze straf voorwaardelijk en onder het stellen van bijzondere voorwaarden op te leggen.
Het hof acht de straf zoals eerder opgelegd door de rechtbank en geëist door de advocaat generaal passend en geboden. Het hof zal verdachte derhalve veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Daarnaast legt het hof verdachte op grond van artikel 38v Sr een contactverbod met aangever op en een locatieverbod voor de straat waarin aangever woont. Het hof merkt in dit kader op dat ter zitting bij het hof is gebleken dat het onderliggende conflict tussen verdachte en aangever (nog) niet is opgelost. Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens aangever, wordt bevolen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Het hof bepaalt de vervangende hechtenis bij overtreding op twee weken per overtreding, met een maximum van zes maanden. Het hof legt de maatregel op voor de duur van drie jaren, met aftrek van de periode waarin de maatregel al van kracht is geweest na het beroepen vonnis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] ten aanzien van feit 1

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.075,25. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering en vordert derhalve vergoeding van € 75,25 aan materiële schade (diverse reiskosten) en € 5.000,- aan immateriële schade.
Materiële schade (reiskosten)
De benadeelde partij heeft vergoeding gevorderd van reis- en verblijfskosten die zijn gemaakt voor bezoeken aan slachtofferhulp, de officier van justitie en voor het bijwonen van de zitting in eerste aanleg. Kennelijk heeft de benadeelde partij in zoverre vergoeding van proceskosten als bedoeld in artikel 532 Sv willen vorderen.
De artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geven, behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling van de kosten waarin een in het ongelijk gestelde partij kan worden veroordeeld (vgl. HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600). Wat betreft het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 22,51 aan reiskosten overweegt het hof als volgt. Uit artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering volgt dat (alleen) een in persoon procederende partij reis- en aanverwante kosten, gemaakt voor het bijwonen van de zitting, als proceskosten vergoed kan krijgen. In deze procedure heeft de benadeelde partij (zowel in eerste aanleg als) in hoger beroep geprocedeerd met bijstand van een gemachtigde en dus niet in persoon. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval een uitzondering zou moeten worden gemaakt, zijn gesteld, noch gebleken. Deze reiskosten worden daarom afgewezen. De vordering zal voor het overige worden toegewezen.
Immateriële schade
Het hof overweegt dat artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek een limitatieve opsomming geeft van gevallen waarin de wet recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk dat hier sprake van is en dat deze aantasting een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde.
Het hof acht het gevorderde bedrag aan immateriële schade (welke vordering door de verdediging niet inhoudelijk is betwist) gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd, redelijk.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de vordering tot schadevergoeding ten aanzien van het immateriële deel volledig kan worden toegewezen. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2023, zijnde de datum van het delict, tot aan de dag der algehele voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Onttrekking aan het verkeer

De door het hof aan het verkeer te onttrekken voorwerpen - namelijk het vuurwapen, de huls en de patronen - zijn daarvoor vatbaar. Immers met betrekking tot die voorwerpen zijn de hiervoor bewezenverklaarde feiten begaan en zij zijn van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 38v, 38w, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 3 (drie) jaren zich niet zal ophouden in de [straatnaam] te [plaats] en voor de duur van 3 (drie) jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde] . Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 (twee) weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een gezamenlijk maximum van 6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Bepaalt dat de tijd die de maatregel al van kracht is geweest bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht in mindering zal worden gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- Goednummer PL0 100-2023038505-15751 16: Eén (1) huls 6.35 mm;
- Goednummer PL0 100-2023038505-1575120: Eén (1) kogelpatroon 6.35 mm uit de kamer van de Walther;
- Goednummer PI.0100-2023038505-1575122: Twee (2) kogelpatronen 6.35 mm uit de patroonhouder van de Walther;
- Goednummer PL0100-2023038505-1575125: Drieëntwintig (23) kogelpatronen 6.35 mm; - Goednummer P[,0100-2023038505-1575128: Eén (1) vuurwapen. Walther Tph 6.3;
- Goednummer PL0 100-2023038505-1576511: Eén (1) kogel 6.35 mm uit de bovenste traptrede.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.052,74 (vijfduizend tweeënvijftig euro en vierenzeventig cent) bestaande uit € 52,74 (tweeënvijftig euro en vierenzeventig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.052,74 (vijfduizend tweeënvijftig euro en vierenzeventig cent) bestaande uit € 52,74 (tweeënvijftig euro en vierenzeventig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 12 februari 2023.
Aldus gewezen door
mr. A. Meester, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. P.S. Bakker, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 4 juli 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.