Bij brief van 21 december 2018 heeft belanghebbende de Inspecteur op grond van artikel 3.55, lid 7, Wet IB 2001 verzocht om zekerheid dat bij de in die brief beschreven aanpassing van de juridische structuur de heffing van inkomstenbelasting achterwege blijft. In de brief heeft belanghebbende onder meer geschreven:
“Belanghebbende is voornemens een nieuwe holdingstructuur te creëren door middel van een aandelenfusie. Er zal een nieuwe holding worden opgericht waarbij de aandelen van die holding worden volgestort door middel van inbreng van de aandelen [naam6] BV ter waarde van € 28.300.000, althans de waarde per 31 december 2018.
(…)
Na het realiseren van de aandelenfusie is het voornemen van belanghebbende om zijn kinderen te laten participeren in het aandelenkapitaal van [naam6] BV, maar waarbij het huidige vermogen geheel ten gunste blijft van belanghebbende. (…) De bedoeling is het volgende: De bestaande (certificaten van) aandelen [naam6] BV worden door middel van een statutenwijziging omgezet in preferente aandelen A. Daarnaast worden nieuwe gewone aandelen B uitgegeven welke worden geplaatst bij een nog op te richten tussenholding van de vier kinderen van de heer [belanghebbende] . Deze kinderen richten ieder een persoonlijke holding op waarin ieder een 25%-certificatenbelang krijgt in die tussenholding. Het bestuur van de stichting administratiekantoor welke de aandelen met de zeggenschapsrechten in de tussenholding verkrijgt zal alleen (of mede) worden gevormd door belanghebbende.
(…)
Het thans geplaatste en gestorte aandelenkapitaal van [naam6] BV bedraagt € 45.400. Deze aandelen worden zoals gezegd omgezet in preferente aandelen A welke recht geven op het huidige vermogen van 28.3 miljoen euro, dan wel de waarde per 31 december 2018. De nominale waarde van de aandelen blijft gelijk. Statutair wordt vastgelegd dat elk soort aandeel zijn eigen winstreserve krijgt en die winstreserves worden in de jaarrekening ook afzonderlijk vermeld. De winstreserve van de aandelen A bedraagt dan ook € 28.3 miljoen euro. De winstreserve van de aandelen B is nihil en zal moeten worden gevormd door de toekomstige jaarlijkse winst minus het aan de winstreserve A toe te rekenen deel van die winst. Jaarlijks zal over het saldo van de winstreserve aandelen A een preferent percentage van de winst worden toegedeeld. De rest van de winst komt toe aan de aandelen B.
Uitgaande van een zakelijk percentage van de winst welke aan de aandelen A wordt toegerekend hebben de aandelen B geen andere waarde dan hun nominale waarde. De kinderen worden dan ook niet bevoordeeld.
Bij het bepalen van een zakelijk percentage wat als preferent dividend aan de aandelen A moet worden toegerekend kan worden aangesloten bij een percentage wat overeenkomt met een normaal te achten rente- c.q. beleggingsvergoeding op risicovrije beleggingen. Er is immers geen sprake meer van deelnemingen waarin materiële ondernemingen worden gedreven zodat resultaten in het verleden niet meer richtinggevend kunnen zijn. De bank vergoed op dit moment 0,21% rente op spaarrekeningen. Gebruikelijk is om in dergelijke situaties uit te gaan van een percentage wat overeenkomt met de rente op staatsobligaties, eventueel verhoogt met een geringe opslag. De rente op 10-jarige staatsleningen bedraagt thans ongeveer 0,5%. Rekening houdende met een opslag van dezelfde grootte lijkt een percentage van 1 alleszins redelijk. Hierbij wens ik te benadrukken dat dit percentage moet worden vastgesteld met inachtneming van de samenstelling van het huidige vermogen van [naam6] BV en de rentestand op dit moment.
Namens belanghebbende verzoek ik u dan ook er mee akkoord te gaan dat de hiervoor beschreven nieuwe holdingstructuur zonder fiscale gevolgen via een aandelenfusie kan worden gecreëerd, dat de kinderen van belanghebbende zonder fiscale gevolgen op de hiervoor beschreven wijze kunnen participeren in het aandelenkapitaal van [naam6] BV en dat akkoord wordt gegaan met de waarde van € 28.300.000 en het preferente percentage 1 op de aandelen A.
(…)
Omdat het wenselijk is de nieuwe situatie met ingang van 1 januari 2019 in te laten gaan wordt een snelle reactie op prijs gesteld.”