ECLI:NL:GHARL:2024:4400

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
200.317.122
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over eigendom en gebruik van toegangsweg en strook grond

In deze zaak strijden buren over de eigendom van een toegangsweg en een strook grond. De toegangsweg en de strook liggen op het perceel van de geïntimeerden, maar de appellanten claimen dat zij deze door verjaring hebben verkregen of recht hebben op erfdienstbaarheid. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank dat de appellanten geen eigendom of erfdienstbaarheid hebben verkregen door verjaring. Wel wordt vastgesteld dat de buren de toegangsweg mogen gebruiken op basis van het recht van buurweg. De procedure in hoger beroep volgde na een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin de vorderingen van de geïntimeerden vrijwel volledig werden toegewezen. Het hof oordeelt dat de appellanten niet hebben bewezen dat zij de toegangsweg en de strook in bezit hebben genomen, en dat er geen bewijs is van verjaring. De appellanten hebben wel een recht van buurweg, dat is ontstaan door het gebruik van de toegangsweg door de buren. Het hof vernietigt de eerdere beslissing van de rechtbank die het gebruik van de toegangsweg door de appellanten verbood, en verklaart dat de toegangsweg een buurweg is. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.317.122
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: 252971)
Arrest van 2 juli 2024
in de zaak van
[appellant1]en
[appellant2]in zijn hoedanigheid van enig erfgenaam in de nalatenschap van [de erflaatster] en in privé
die beiden wonen in [woonplaats1]
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als gedaagden in conventie, eisers in reconventie
en hierna gezamenlijk [appellant1] en [appellant2] worden genoemd
en voor wie als advocaat optreedt: mr. J.E. de Groot
tegen
[geïntimeerde1]en
[geïntimeerde2]
die beiden wonen in [woonplaats1]
en bij de rechtbank optraden als eisers in conventie, verweerders in reconventie
en hierna [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] worden genoemd
en voor wie als advocaat optreedt: mr. A. Visser.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
In het tussenarrest van 20 december 2022 heeft het hof een plaatsopneming en mondelinge behandeling gepland. Deze hebben op 9 maart 2023 plaatsgevonden. Het verslag daarvan is aan partijen toegezonden (het proces-verbaal). Daarna hebben [appellant1] en [appellant2] een memorie van grieven ingediend en [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] een memorie van antwoord. Zij hebben allebei nog een akte opgestuurd waarna is bepaald dat dit arrest zou volgen.

3.Wat aan het hoger beroep vooraf is gegaan

3.1
Het volgende is niet betwist en staat daarom vast:
-a- Partijen zijn elkaars buren: [appellant1] is eigenaar van een perceel grond waarop zijn woning staat. Zijn vader, [appellant2] heeft recht van gebruik en bewoning van de woning. [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] zijn eigenaar van het perceel ten westen daarvan. Het Kadaster heeft van de situatie rond de erfgrens tussen de twee percelen een tekening gemaakt waarvan een deel hieronder is ingekopieerd:
Het perceel van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] (559) ligt ten westen van het perceel van [appellant1] (574). Ten noorden van de twee percelen loopt (min of meer oost-west) de [adres] (476). Het perceel van [appellant1] heeft de vorm van een bijna vierkante rechthoek met aan de zuidoosthoek daarvan een langwerpige (smalle) uitloper. Op het bijna-vierkante gedeelte staat een woning en op de uitloper staan schuren. Ten oosten van het perceel van [appellant1] liggen de percelen van zijn andere buren (561 en 560). Nog verder naar het oosten ligt een andere openbare weg die min of meer noord-zuid loopt en de [adres] kruist.
-b- In discussie is wie de eigenaar is van ‘de Toegangsweg’ en van ‘de Strook’. De Toegangsweg ligt ten westen van de woning van [appellant1] en verbindt het achtererf van die woning met de [adres] . Deze Toegangsweg is voldoende breed om daarover met een auto te rijden. De Strook ligt ten zuiden van de woning van [appellant1] en ten westen van het langwerpige gedeelte van perceel 574.
-c- De voorouders van [appellant1] en [appellant2] zijn in 1924 op het perceel van [appellant1] komen wonen. De opeenvolgende eigenaren en bewoners van dat perceel hebben de Toegangsweg gebruikt als verbinding tussen de openbare weg en het achtererf. Vanaf 1958 hebben zij ook met auto’s over de Toegangsweg gereden. Zij hebben ook de Strook gebruikt, onder meer door daarop spullen te plaatsen en er bomen op te planten.
3.2
[geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] vorderden in eerste aanleg onder meer dat de rechtbank bij vonnis zou vaststellen (voor recht zou verklaren) dat zij de eigenaar zijn van de Toegangsweg en de Strook. Dit is de procedure in conventie. [appellant1] en [appellant2] hebben verweer gevoerd en hebben tegenvorderingen ingesteld (de vorderingen in reconventie). Daarmee wilden zij bereiken dat de rechtbank zou vaststellen dat zij door verjaring de eigendom van de Toegangsweg en de Strook, althans een recht van erfdienstbaarheid hebben verkregen. De rechtbank heeft getuigen gehoord, waarna [appellant1] en [appellant2] hun vorderingen in reconventie hebben uitgebreid: wanneer zij niet de eigendom van de Toegangsweg zouden hebben verkregen of rechthebbende van een erfdienstbaarheid zouden zijn geworden, vorderen zij dat de rechtbank vaststelt dat de Toegangsweg een buurweg is als bedoeld in artikel 719 van het Oud Burgerlijk Wetboek (OBW). Het OBW gold tot 1 januari 1992.
3.3
De rechtbank heeft de vorderingen van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] in haar eindvonnis van 6 juli 2022 vrijwel volledig toegewezen en die van [appellant1] en [appellant2] geheel afgewezen. [appellant1] en [appellant2] zijn daarbij veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie.
3.4
[appellant1] en [appellant2] hebben hoger beroep ingesteld en hebben bezwaren (grieven) ingebracht tegen zowel het tussenvonnis als het eindvonnis van de rechtbank. Hieronder bespreekt het hof alle bezwaren.

4.Het oordeel van het hof

de Toegangsweg ligt op het kadasterperceel van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2]

4.1
De advocaat van [appellant1] heeft op de zitting in eerste aanleg desgevraagd verklaard dat [appellant1] en [appellant2] zich uitsluitend beroepen op eigendomsverkrijging van (rechten op) de Strook en de Toegangsweg door verjaring. In de memorie van grieven betwisten [appellant1] en [appellant2] dat de Strook en de Toegangsweg binnen de kadastergrenzen van het perceel van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] liggen. Dit verweer had in de memorie van grieven een nadere onderbouwing moeten krijgen en die nadere onderbouwing ontbreekt. Het hof ziet geen redenen voor twijfel aan de juistheid van de kadastergegevens. Dit betekent dat [appellant1] en [appellant2] uitsluitend door verjaring rechten kunnen hebben verkregen op de Strook en de Toegangsweg.
geen bewijs van de verjaring
4.2
Volgens de eerste grief zijn [appellant1] en [appellant2] geslaagd in het leveren van het bewijs van de eigendomsverkrijging door verjaring, volgens grief 6 zelfs al vóór het horen van de getuigen. Het hof verwerpt deze grieven omdat niet bewezen is dat [appellant1] en [appellant2] de Toegangsweg en/of de Strook in bezit hebben genomen. Door inbezitneming starten namelijk de verschillende vormen van verjaring. Om van inbezitneming te spreken dient te blijken dat [appellant1] en [appellant2] zich naar objectieve maatstaven ondubbelzinnig als eigenaar zijn gaan gedragen. Buitenstaanders, maar vooral ook de eigenaar moeten het gedrag herkennen als typisch voor een eigenaar. Hieronder legt het hof uit dat hier naar verkeersopvattingen van dat gedrag geen sprake is.
4.3
Van een gedraging als eigenaar kan in dit geval geen sprake zijn omdat [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] uitdrukkelijk en/of stilzwijgend toestemming hebben gegeven voor het gebruik dat [appellant1] en [appellant2] van de Toegangsweg en de Strook maakten. Het gebruik dat [appellant1] en [appellant2] maakten van de Toegangsweg bestond uit het komen en gaan tussen de openbare weg aan de voorzijde van hun woning en de tuin aan de achterzijde daarvan. Vanaf 1958 vond dit komen en gaan ook met auto’s plaats. De Strook werd door hen gebruikt door er spullen op te plaatsen en kerstdennen te kweken. Volgens [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] krijgt een buurman voor een dergelijk gebruik (in beginsel) uit hoofde van
noaberschap-verplichtingen toestemming en hebben zij in dit geval die toestemming ook verleend. Dit laatste is in dit geval aannemelijk, ten eerste omdat [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] ter plaatse over veel meer grond beschikken dan [appellant1] en [appellant2] , ten tweede omdat de gebruikte grond onbestreden op 300 meter afstand ligt van de woon- en bedrijfspercelen van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] en ten derde omdat (zoals ook bleek bij de plaatsopneming na het aanbrengen van het hoger beroep) vanuit de woon- en bedrijfsgebouwen van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] geen zicht is op de Toegangsweg. [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] ondervonden dus geen of slechts weinig last van het gebruik dat [appellant1] en [appellant2] maakten van de Toegangsweg, evenmin als van het gebruik van de Strook. [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] wisten wel dat [appellant1] en [appellant2] gebruik maakten van hun eigendom (alleen al doordat zij [appellant1] en [appellant2] toestemming hebben gegeven om aan die weg een garage te plaatsen). Dat de toestemming is verleend vindt ook steun in de omstandigheid dat [appellant2] en [appellant1] in 2000 en 2015 hebben verzocht om de Toegangsweg/Strook te kopen of (gebruiks)rechten daarop te krijgen. Niet alleen heeft [appellant1] daarmee de eigendom van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] erkend, maar ook volgt daaruit dat er voor [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] geen aanleiding was om te veronderstellen dat [appellant1] en [appellant2] zich als eigenaar gedroegen en/of beschouwden. Of [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] aan [appellant1] en [appellant2] meermalen hebben gezegd om de Strook op te ruimen, is niet relevant. De (waarschijnlijkheid van) toestemming voor het gebruik van de Toegangsweg en de Strook sluit uit dat [appellant1] en [appellant2] zich naar objectieve maatstaven ondubbelzinnig als eigenaar van die grond gedroegen en ook dat zij zich als rechthebbende op een erfdienstbaarheid gedroegen.
4.4
Aan de toestemming is een eind gekomen nadat [appellant1] en [appellant2] in 2020 een hoop zand nabij de Toegangsweg hebben gelegd. Omdat de kortste verjaringstermijn waar [appellant1] en [appellant2] zich op beroepen 10 jaar bedraagt, kan er van eigendomsverkrijging door verjaring vanaf 2020 geen sprake zijn. Van andere gelegenheden waarbij [appellant1] en [appellant2] de Toegangsweg en/of de Strook in bezit hebben genomen blijkt niet, ook niet uit de getuigenverklaringen. Of [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] de Toegangsweg en/of de Strook lange tijd niet hebben gebruikt (iets wat zij overigens gemotiveerd tegenspreken) is niet van belang: indien [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] de grond niet hebben gebruikt maakt dat [appellant1] en [appellant2] nog geen bezitter. Grief 1 en grief 6 falen. Het dictum van het eindvonnis onder 4.1 zal worden bekrachtigd.
de Toegangsweg is een buurweg
4.5
Omdat de vorderingen inzake de eigendom en erfdienstbaarheid ongegrond zijn, komt het hof toe aan de vordering van [appellant1] en [appellant2] om vast te stellen dat zij een recht van buurweg hebben. Volgens [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] moet die vordering buiten beschouwing blijven omdat zij pas na de getuigenverhoren in eerste aanleg is ingediend, maar daarin gaat het hof niet mee. [appellant1] en [appellant2] mochten hun vorderingen namelijk zelfs nog bij memorie van grieven uitbreiden en zijn met indiening van deze subsidiaire vordering dus zeker niet te laat.
4.6
De rechtbank heeft de vordering afgewezen omdat [appellant1] en [appellant2] daarvoor onvoldoende feiten en/of omstandigheden hadden gesteld. [appellant1] en [appellant2] komen met hun tweede grief tegen dit oordeel op: zij wijzen erop dat de aard van het gebruik dat zij en hun rechtsvoorgangers sinds 1958 van de Toegangsweg hebben gemaakt, past bij het gebruik als buurweg. Het gebruik ging volgens hen verder dan men in het algemeen zijn buren uit hoofde van goed noaberschap gunt. Dat de weg als buurweg is gebruikt, blijkt tevens uit het feit dat [appellant1] jarenlang een garage hebben gebruikt die zij over de Toegangsweg konden bereiken en het feit dat men voor het gebruik van die weg (anders dan voor het plaatsen van de garage) geen toestemming vroeg. Kennelijk meenden partijen dat [appellant1] daar recht op hadden, aldus nog steeds [appellant1] en [appellant2] .
4.7
Het hof stelt het volgende voorop. Een buurweg kon vóór 1 januari 1992 ontstaan doordat buren aan een weg die ten behoeve van twee of meer grondpercelen kon worden gebruikt de bestemming gaven dat deze gezamenlijk mocht worden gebruikt. Dit betekent onder meer dat er daarvoor een overeenkomst moest bestaan waarmee de weg voor gezamenlijk gebruik werd bestemd. Zo’n overeenkomst kan uitdrukkelijk worden gesloten, maar ook stilzwijgend. Indien er vóór 1 januari 1992 zo’n overeenkomst gold, werden de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen op 1 januari 1992, toen het huidige BW in werking trad, niet gewijzigd (zie art. 160 OBW). Verder is in dit verband van belang dat ongestoord bezit van het recht van buurweg het voor tegenbewijs vatbare vermoeden oplevert dat van bestemming tot buurweg sprake is [1] . Van bezit van een recht van buurweg blijkt wanneer een buurman naar verkeersopvatting te beoordelen feitelijke macht over de desbetreffende weg uitoefent die past bij het gebruik van die (buur)weg [2] . [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hebben in elk geval vanaf 1958 een strook van hun eigendomsgrond beschikbaar gesteld voor gezamenlijk gebruik als Toegangsweg en [appellant1] en [appellant2] hebben die weg onderhouden. Onvoldoende gemotiveerd is weersproken dat deze verstandhouding tussen de buren verder ging dan men in het algemeen in de omgeving waar partijen wonen uit hoofde van goed noaberschap gunt aan zijn buren. Hieruit leidt het hof een vermoeden af dat [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] ermee hebben ingestemd dat de Toegangsweg als buurweg werd aangemerkt. [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hebben tegen de vordering van [appellant1] en [appellant2] ingebracht dat de Toegangsweg nooit tot buurweg is bestemd, maar gaan er kennelijk aan voorbij dat deze bestemming daaraan ook stilzwijgend kon worden gegeven. Het feit dat zij toestemming gaven voor het gebruik van die weg is niet in strijd met het karakter van een buurweg, integendeel. [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hebben verder geen aanknopingspunten aangevoerd die kunnen dienen als tegenbewijs tegen het vermoeden. Dat [appellant1] en [appellant2] zich primair hebben beroepen op het bezit van (de eigendom van of een erfdienstbaarheid met betrekking tot) de Toegangsweg sluit niet uit dat zij subsidiair een beroep kunnen doen op de bestemming tot buurweg.
[appellant1] en [appellant2] kunnen nog steeds aanspraak maken op de rechten uit buurweg
4.8
Een buurweg eindigt (voor zover van belang in dit geschil) door beëindiging daarvan door de buren gezamenlijk. Het beroep op ontbinding door [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] strandt hierop. [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] vinden verder dat [appellant1] en [appellant2] de buurweg eenzijdig hebben opgezegd door een beroep te doen op verkrijgende verjaring en door de toegang voor [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] te blokkeren. Die stelling faalt. Het gaat [appellant1] en [appellant2] om het recht van gebruik van de Toegangsweg – hoe dan ook – en waarom zij één van de mogelijke rechten die ze hebben zouden willen prijsgeven, hebben [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] niet duidelijk gemaakt. Verder hebben [appellant1] en [appellant2] volgens [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] vervelend gedrag vertoond door een hoop zand nabij de Toegangsweg te leggen en [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] twee keer vals te beschuldigen met bezoek van politie en/of toezichthouders als gevolg. Dat de gemoederen hoog zijn opgelopen met dat gedrag tot gevolg, brengt niet mee dat [appellant1] en [appellant2] hun rechten hebben verspeeld, zeker als het belang dat zij hebben bij het gebruik van de Toegangsweg in aanmerking wordt genomen.
4.9
Grief 3 is gericht tegen de veroordeling van Spoolder onder 4.2 en 4.3. Daarin staat dat [appellant1] en [appellant2] het perceel van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] moeten ontruimen en dat [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] worden gemachtigd om die ontruiming desnoods op kosten van [appellant1] te laten plaatsvinden. Uit de toelichting op de grief maakt het hof op dat daarmee uitsluitend bezwaar wordt gemaakt tegen de ontruiming van de Strook. Dit omdat [appellant1] en [appellant2] eigenaar daarvan zouden zijn. Hierboven is het tegendeel gebleken: [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] zijn de eigenaar van de Strook en [appellant1] en [appellant2] hebben ook al geen ander recht op het gebruik van de Strook, zodat de vordering tot ontruiming daarvan terecht is toegewezen. Het hof zal daarom het dictum van het eindvonnis onder 4.2 en 4.3 bekrachtigen.

5.De slotsom

5.1
[appellant1] en [appellant2] zijn niet door verjaring eigenaar van grond van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] geworden en evenmin hebben zij door verjaring een recht van erfdienstbaarheid verkregen. Geen van partijen heeft feiten en omstandigheden aangedragen die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden. In zoverre falen de grieven van [appellant1] en [appellant2] . Het tussenvonnis van 17 februari 2021, waarbij een bewijsopdracht is verleend, zal worden bekrachtigd. Hetzelfde geldt voor de beslissingen 4.1 tot en met 4.3 in het eindvonnis.
5.2
Grief 2 van [appellant1] en [appellant2] slaagt voor zover het hun vordering betreft om te bepalen dat de Toegangsweg een buurweg is. Hieruit volgt dat deze vordering in het eindvonnis in reconventie ten onrechte is afgewezen en dat het aan [appellant1] en [appellant2] in het eindvonnis onder 4.4 (in conventie) ten onrechte is verboden om de Toegangsweg te gebruiken. Het hof zal het eindvonnis in zoverre vernietigen, inclusief de onder 4.4 gegeven dwangsombepalingen, en zal de meer subsidiaire vordering in reconventie alsnog toewijzen.
5.3
Gelet op deze uitkomst zal het hof bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten van de procedures in eerste aanleg (in conventie en in reconventie) en in hoger beroep draagt. Grief 5 is in zoverre gegrond. Voor toewijzing van vergoedingen (over en weer) voor buitengerechtelijke incassokosten ziet het hof in het licht van de uitkomst van de procedure en de verdeling van de proceskosten geen reden. Ook grief 4 is gegrond. De toewijzing van buitengerechtelijke incassokosten onder 4.5 van het eindvonnis zal daarom worden vernietigd, met afwijzing van de desbetreffende vordering.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het tussenvonnis van de rechtbank Overijssel van 17 februari 2021 met zaaknummer C/08/252971;
bekrachtigt het eindvonnis met bovenvermeld zaaknummer van de rechtbank Overijssel van 6 juli 2022 voor zover daarbij onder 4.1, 4.2 en 4.3 de vorderingen in conventie van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] zijn toegewezen en voor zover onder 4.7 de beslissingen 4.2 en 4.3 uitvoerbaar bij voorraad zijn verklaard;
vernietigt de overige beslissingen in dat eindvonnis en doet in zoverre opnieuw recht als volgt:
in conventie:
wijst alsnog het meer of anders gevorderde af;
in reconventie:
verklaart voor recht dat de Toegangsweg een buurweg is;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in conventie en in reconventie:
compenseert de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. de Boer, Th.C.M. Willemse en L.A. de Vrey en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2024.

Voetnoten

1.HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6496
2.eveneens HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6496