In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van een werf voor schade aan een jacht dat is gezonken. De eigenaar van het jacht, [appellant], heeft de werf, [geïntimeerden], aansprakelijk gesteld voor de schade die is ontstaan door het zinken van zijn jacht. Het hof heeft echter geoordeeld dat de eigenaar onvoldoende bewijs heeft geleverd dat het zinken van het jacht het gevolg was van een fout van de werf.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [appellant] heeft het jacht gekocht en het in de winterstalling bij de werf geplaatst. Na de aankoop heeft het jacht enige tijd in het water gelegen zonder dat er melding werd gemaakt van lekkage. Pas na een periode van winterstalling is het jacht gezonken. Het hof heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat de werf enige schade aan het jacht heeft veroorzaakt of dat zij tekort zijn geschoten in hun verplichtingen.
Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland bekrachtigd. [appellant] is veroordeeld in de proceskosten, zowel in de hoofdzaak als in de vrijwaringszaak. De kosten in de hoofdzaak zijn begroot op € 1.571,- en in de vrijwaringszaak op € 606,-. Het hof heeft ook bepaald dat het arrest uitvoerbaar bij voorraad is, wat betekent dat de veroordeling onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.