ECLI:NL:GHARL:2024:4227

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
200.335.992/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om onderzoek naar omgangsregeling tussen vader en onder toezicht gesteld kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn onder toezicht gesteld kind. De vader, die in het principaal hoger beroep verzoekt om uitbreiding van de omgangsregeling, is in eerste aanleg door de kinderrechter beperkt tot één keer per maand twee uur begeleide omgang. De moeder, die de verweerster is in het principaal hoger beroep, en de gecertificeerde instelling (GI) verzetten zich tegen deze uitbreiding. De vader is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter en stelt dat de voorwaarden voor de omgang niet in de weg staan aan een uitbreiding. De GI en de moeder wijzen op de problematische relatie tussen de vader en de GI, en de negatieve impact van de omgang op het kind. Het hof heeft besloten dat het onvoldoende geïnformeerd is om een beslissing te nemen en heeft de raad voor de kinderbescherming verzocht om een onderzoek in te stellen naar de omgangsregeling, met als doel het belang van het kind te waarborgen. De raad moet uiterlijk op 30 september 2024 rapporteren over de bevindingen. De zaak wordt op een later moment opnieuw behandeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.335.992
(zaaknummers rechtbank Gelderland 421172 en 421467)
beschikking van 25 juni 2024
inzake
[verzoeker],
woonplaats [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. N. Rastegar in Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland
gevestigd in Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
en
[verweerster],
woonplaats geheim,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M.P. Gerrits te Nijmegen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 26 september 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (hierna: de bestreden beschikking), waarbij in de zaak met nummer 421467 de GI verzoeker was en de vader verweerder en in de zaak met nummer 421172 de vader verzoeker en de GI verweerder. De moeder was in beide procedures belanghebbende.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 27 december 2023;
- het verweerschrift van de GI met producties;
- het verweerschrift met incidenteel hoger beroep van de moeder met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep van de vader met producties, en
- een mailbericht van de GI van 15 mei 2024 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 mei 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de advocaat van de moeder,
- twee zittingsvertegenwoordigers van de GI,
- een zittingsvertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2013 in [woonplaats1] .
De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
[de minderjarige] is op 5 april 2017 voor het eerst onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is sindsdien steeds verlengd en loopt tot 5 februari 2025.
3.3
[de minderjarige] woont bij de moeder.
3.4
Bij beschikking van 16 maart 2020 heeft de kinderrechter de beschikking van de kinderrechter van 2 juli 2019 gewijzigd in die zin dat de toen geldende omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] wordt vervangen door een omgangsregeling die er op neer komt dat [de minderjarige] contact heeft met de vader zoals bepaald door de GI, waarbij de aard, frequentie, de duur van de contacten, de wijze van begeleiding en alle andere randvoorwaarden die horen bij de omgang worden bepaald door de GI zoals in die beschikking overwogen. Als randvoorwaarden zijn onder meer genoemd dat de vader zal meewerken aan behandeling voor agressie- en/of emotieregulatieproblematiek, dat de vader geen (verhulde) bedreigingen zal uiten naar de jeugdbeschermer of andere hulpverleners en dat de vader de moeder met rust laat.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de invulling van het recht op omgang van de vader met [de minderjarige] .
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter (zo begrijpt het hof) de beschikking van 16 maart 2020 gewijzigd in die zin dat er een begeleide omgangsregeling is tussen de vader en [de minderjarige] van één keer in de maand twee uur, het meer of anders verzochte afgewezen, en bepaald dat ieder de eigen proceskosten betaalt.
4.2
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de vader twee keer per maand twee uur omgang met [de minderjarige] heeft.
4.3
De GI vraagt het hof het verzoek van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De moeder voert verweer en zij vraagt het hof in het principaal hoger beroep de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking met uitzondering van de proceskosten te bekrachtigen. In het incidenteel hoger beroep verzoekt de moeder de bestreden beschikking met betrekking tot de proceskosten te vernietigen en de vader alsnog te veroordelen in de proceskosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
4.5
De vader vraagt het hof het verzoek in het incidenteel hoger beroep van de moeder af te wijzen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

de wet
5.1
Anders dan de kinderrechter heeft gedaan, zal het hof als uitgangspunt artikel 1:265g BW hanteren, nu sprake is van een verzoek tot wijziging van een omgangsregeling in het kader van de ondertoezichtstelling. Op grond van het eerste lid van dit artikel kan de kinderrechter op verzoek van de GI een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Op grond van het tweede lid kan de kinderrechter op het verzoek van een met het gezag belaste ouder, een omgangsgerechtigde, de minderjarige van twaalf jaar of ouder en de GI de in het eerste lid genoemde beslissing wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
standpunten
5.2
De vader is het niet eens met de door de kinderrechter vastgestelde beperkte begeleide omgangsregeling met [de minderjarige] van een keer in de maand twee uur. De vader vindt dat de kinderrechter ten onrechte wijst naar voorwaarden uit een beschikking uit 2020 ter onderbouwing van de afwijzing tot uitbreiding van de omgang. Nergens blijkt volgens de vader uit dat de voorwaarden zich verzetten tegen uitbreiding van de omgangsregeling Als een kind een keer in de maand twee uur omgang kan hebben, dan kan dat ook twee keer in de maand. Bovendien is begeleide omgang geen natuurlijke setting. Enige tijd meedraaien in het normale leven van de vader en zijn gezin is dat wel. De vader is het er verder niet mee eens dat de kinderrechter de regie voor uitbreiding van de omgang bij de GI laat. De vader wil een uitbreiding van de omgangsregeling die past bij de behoefte van [de minderjarige] , de vader en zijn gezin. Hij ziet omgang van twee keer twee uur per maand als een goede ondergrens, waarbij de GI de omgangsregeling verder kan uitbreiden.
5.3
De GI is het eens met de beslissing van de kinderrechter. De GI stelt dat de kinderrechter zich niet alleen op voorwaarden uit een beschikking van 2020 heeft gebaseerd. De kinderrechter heeft alleen verwezen naar nog steeds relevante voorwaarden. De GI vindt het positief dat de omgang tussen de vader en [de minderjarige] op zichzelf redelijk goed loopt. Omgang doet [de minderjarige] aan de ene kant goed. Aan de andere kant wordt aan dit positieve effect afbreuk gedaan door de zeer moeizame verhouding tussen de vader en de GI. Volgens de GI is begeleide omgang van een keer per maand twee uur in dit geval het hoogst haalbare vanwege de onrust die de vader zelf meebrengt. Zo blijft de vader de moeder en [de minderjarige] opzoeken buiten de afgesproken omgangsmomenten en blijft hij de moeder veel verwijten maken. De houding van de vader is dat hij zich niet of maar moeilijk neer kan leggen bij andermans beslissingen en hij realiseert zich volgens de GI niet of onvoldoende wat dit met anderen doet.
5.4
De moeder sluit zich aan bij de standpunten van de GI. Zij voegt daar aan toe dat er van eind augustus 2023 tot december 2023 geen omgang is geweest, aangezien de vader aangaf dat hij geen vertrouwen meer had in de omgangsbegeleiding van [naam1] . [de minderjarige] geeft juist aan dat hij wel vertrouwen heeft in de begeleiding van [naam1] . In december 2023 is de begeleide omgang tussen de vader en [de minderjarige] onder begeleiding van [naam1] weer hervat. Volgens de moeder komt de vader de voorwaarden uit de beschikking van de kinderrechter van 16 maart 2020 niet na: hij uit zich dreigend en respectloos naar de moeder en de GI en zet de moeder in een negatief daglicht tegenover [de minderjarige] . De moeder bevestigt verder dat de vader de moeder en [de minderjarige] buiten de omgangsmomenten opzoekt. Bij ieder omgangsmoment ontstaat er al de week voor het omgangsmoment een enorme
strijd, als gevolg waarvan zowel [de minderjarige] als de moeder veel onrust en stress ervaren. Deze strijd en de daarmee gepaard gaande stress voor [de minderjarige] en de moeder gaat door tot een week
na het begeleide omgangmoment. Wanneer de omgang zou worden uitgebreid naar tweemaal per maand, zal dit betekenen dat de gemelde onrust en stress zich verdubbelen en er iedere week onrust zal zijn rondom de omgang. Dit terwijl [de minderjarige] , na alle gevoerde procedures en
spanningen, meer dan ooit is gebaat bij rust en regelmaat. De moeder vraagt in het incidenteel hoger beroep tot slot de vader te veroordelen in de proceskosten omdat de vader lichtzinnig procedeert.
5.5
De vader is het er niet mee eens om hem te veroordelen in de proceskosten. Volgens de vader is hier niet nodeloos geprocedeerd. Er heeft drie jaar gezeten tussen de laatste procedure en deze procedure. In die tijd is er heel veel gebeurd: er was eindelijk weer omgang. Die omgang gaat volgens [naam1] goed. Dit is bovendien geen kansloze procedure, want de kinderrechter heeft de omgang tussen de vader en [de minderjarige] met een half uur uitgebreid.
oordeel hof
5.6
Het hof acht zich onvoldoende geïnformeerd om tot een beslissing over de omgang te komen. De standpunten van de volwassenen staan lijnrecht tegenover elkaar. De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling opgemerkt dat de belangen van [de minderjarige] ondergesneeuwd dreigen te raken. De raad heeft nog niet eerder onderzoek gedaan in deze zaak. Daarom zal het hof de behandeling van de zaak aanhouden en de raad verzoeken een onderzoek in te stellen naar de vraag welke omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] het meest in het belang van [de minderjarige] is.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
verzoekt de raad een nader onderzoek in te (doen) stellen als hiervoor onder 5.6 omschreven en uiterlijk op 30 september 2024 daaromtrent te rapporteren;
bepaalt dat het onderzoek door de raad zal worden verricht onder leiding van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. S. Kuijpers;
bepaalt dat de raad zich voor vragen of opmerkingen betreffende het onderzoek zal kunnen wenden tot voornoemde raadsheer-commissaris;
bepaalt dat partijen hun inlichtingen en verzoeken dienen te richten aan de raadsheer-commissaris;
bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een nader door het hof te bepalen datum.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, K.A.M. van Os-ten Have en A.L.H. Ernes, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 25 juni 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.