ECLI:NL:GHARL:2024:4215

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
21-000667-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor verkrachting met strafoplegging en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was veroordeeld voor verkrachting en kreeg een gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden en een taakstraf van 200 uren. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen de opgelegde straf. Tijdens de zitting op 10 juni 2024 heeft het hof de zaak behandeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verklaringen van de verdachte en het slachtoffer. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. De rechtbank had eerder de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, maar het hof heeft deze vordering opnieuw beoordeeld en een schadevergoeding van € 7.500,00 voor immateriële schade toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000667-23
Uitspraak d.d.: 24 juni 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank MiddenNederland, zittingsplaats Utrecht , van 7 februari 2023 met parketnummer 16-261736-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis, en dan speciaal tegen de door de rechtbank opgelegde straf, hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 10 juni 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. N.M. van Wersch, naar voren is gebracht. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door het slachtoffer naar voren is gebracht en namens de benadeelde partij door haar advocaat mr. T.C. Cooman.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de verdachte voor verkrachting veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaar en met bijzondere voorwaarden, en tot een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in de nacht van [pleegdatum 1] 2019 op [pleegdatum 2] 2019 te [plaats] door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- het vast- en/of beetpakken van de polsen/armen en/of (daarmee) overwicht houden en/of
- het opzij duwen en vasthouden van het (linker) been en/of
- het bij de keel vast pakken en/of (dicht) knijpen van/in de keel
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die van [slachtoffer] , te weten onder meer
- het duwen/brengen en/of houden en/of bewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die van [slachtoffer]
- die van [slachtoffer] bij haar polsen/armen vast houden en/of daarmee overwicht op haar houden en/of
- het bij de keel vast pakken en/of (dicht) knijpen van/in de keel en/of
- ( terwijl die van [slachtoffer] te kennen gaf te willen stoppen met de seks en/of onder meer vocht en/of bewoog en/of sloeg) voorbij gaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die van [slachtoffer] .

Overweging met betrekking tot het bewijs

De verdachte heeft het hem tenlastegelegde niet ondubbelzinnig bekend. Hij heeft verklaard zich niet te kunnen herinneren wat zich de bewuste nacht precies heeft afgespeeld doordat hij toen vergaand onder invloed van drank en drugs was.
Hij en zijn raadsman hebben ter zitting van het hof echter geen verweer gevoerd tegen de bewijsvoering en de bewezenverklaring van de rechtbank. De raadsman is slechts ingegaan op de strafmaat, die voor het Openbaar Ministerie de reden voor het hoger beroep heeft gevormd.
Het hof acht op grond van de bewijsmiddelen zoals die door de rechtbank zijn opgesomd en zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof heeft daarbij gelet op de verklaringen van verdachte die hij heeft afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de nacht van [pleegdatum 1] 2019 op [pleegdatum 2] 2019 te [plaats] door geweld
of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- het vast- en
/ofbeetpakken van de polsen/armen en
/of(daarmee) overwicht houden en
/of
- het opzij duwen en vasthouden van het (linker) been en
/of
- het bij de keel vast pakken en
/of(dicht) knijpen van
/inde keel
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die van [slachtoffer] , te weten onder meer
- het duwen/brengen en
/ofhouden en
/ofbewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina
en/of tussen de schaamlippenvan die van [slachtoffer]
- die van [slachtoffer] bij haar polsen/armen vast houden en
/ofdaarmee overwicht op haar houden en
/of
- het bij de keel vast pakken en
/of(dicht) knijpen van
/inde keel
en/of
- ( terwijl die van [slachtoffer] te kennen gaf te willen stoppen met de seks en
/ofonder meer vocht en
/ofbewoog en
/ofsloeg) voorbij gaan aan de verbale en
/ofnon-verbale signalen van verzet/weerstand van die van [slachtoffer] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
verkrachting.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met bijzondere voorwaarden, en daarbij tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.
De raadsman heeft verzocht verdachte diezelfde straffen op te leggen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en heeft daarbij gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting. Dat is een ernstig feit, waardoor de verdachte op zeer grove wijze inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en haar belangen ondergeschikt heeft gemaakt aan de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften van dat moment.
Het hof rekent het de verdachte ook zwaar aan dat de verkrachting plaats vond in de woning van het slachtoffer, een plaats waar zij zich veilig zou moeten kunnen voelen. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten hiervan zeer langdurige en ernstige psychische gevolgen ondervinden. Ook in dit geval ondervindt het slachtoffer nog steeds klachten.
De stukken in het dossier en de door het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep voorgedragen en aan het hof overgelegde slachtofferverklaring geven daarvan ook blijk.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de oriëntatiepunten van het LOVS. Voor verkrachting met geweld of met een daarmee vergelijkbare mate van dwang geldt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.
Het hof houdt in het voordeel van de verdachte echter rekening met zijn persoonlijke omstandigheden, zoals deze ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep door de hem en zijn raadsman naar voren zijn gebracht. In het reclasseringsrapport van 29 mei 2024 valt te lezen dat het leven van verdachte na het onderhavige feit een drastische wending heeft genomen. Verdachte was ten tijde van het tenlastegelegde verslaafd aan crack en cocaïne maar is sinds 2019 abstinent van middelen. Verdachte geeft inmiddels als ervaringsdeskundige voorlichting aan derden en zijn psychosociaal functioneren wordt als stabiel gezien, nu hij is ingesteld op medicatie tegen schizofrenie en sprake is van ziektebesef en acceptatie ten aanzien van die diagnose.
Verdachte heeft benadrukt dat hij ten tijde van het ten laste gelegde feit verslaafd was, maar nu zijn in positieve zin veranderde leven wil voortzetten. Daarbij is de angst uitgesproken dat detentie de positieve ontwikkelingen in het leven van verdachte zou kunnen doorkruisen.
Naar het zich laat aanzien heeft het leven van verdachte sinds het onderhavige feit een positieve wending genomen, hetgeen steun vindt in het reclasseringsrapport van 29 mei 2024 en het bericht van de ambulant begeleider van verdachte. Het hof acht het in het belang van de verdachte én van de samenleving dat deze positief te waarderen lijn wordt doorgetrokken.
Het hof is echter alleen al gelet op de ernst van het feit maar ook gelet op het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Gelet echter op de hiervoor genoemde positieve ontwikkeling van verdachte, zal het hof de verdachte naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijk kortere duur dan in beginsel passend en geboden wordt geacht, de maximale taakstraf en een forse voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Deze strafmodaliteit brengt niet alleen de ernst van het feit tot uitdrukking, maar daarmee wordt ook tegemoet gekomen aan de positieve ontwikkelingen van verdachte. Het is de verwachting van het hof dat het ondergaan van deze relatief korte gevangenisstraf verdachtes woon- en werkomstandigheden niet blijvend zal beschadigen. Het voorwaardelijk strafdeel heeft daarbij ook als doel om verdachte te ondersteunen in zijn voornemen definitief af te rekenen met zijn verslaving en niet opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het hof betrekt in zijn oordeel ook, dat het bewezenverklaarde feit inmiddels ruim vijf jaar geleden heeft plaatsgevonden. De opsporing heeft na de aangifte tot verdriet van aangeefster tweeëneenhalf jaar stil gelegen. De vervolging heeft daarna met voortvarendheid plaatsgevonden.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en de maximale taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Inleiding
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 17.120,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 7.500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Evenals de rechtbank, is het hof van oordeel dat de vordering tot een bedrag van
€ 7.500,00 kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het hof acht de vordering in zoverre redelijk en voor toewijzing gereed. Daartoe overweegt het hof in het bijzonder nog het volgende.
Materiële schade
Aan materiële schade vordert de benadeelde partij een bedrag van € 6.095,- in verband met (gedwongen) gemaakte verhuiskosten. Door de verkrachting is de benadeelde partij angstig geworden in haar eigen huis, waardoor een verhuizing noodzakelijk was. Bij de begroting van de hoogte van de verhuiskosten zoekt de benadeelde partij aansluiting bij het bepaalde in artikel 7:275 lid 4 BW. Dat artikel is – kort gezegd – van toepassing als door een uitspraak van de rechter een huurder wordt gedwongen te verhuizen (in de situaties als omschreven in artikel 7:274 lid 1 onder c en e van het Burgerlijk Wetboek (BW). De door de benadeelde partij gestelde gemaakte verhuiskosten zijn niet het gevolg van een rechterlijke uitspraak en/of een van de situaties van artikel 7:274 lid 1 onder c en e BW. Al daarom mist artikel 7:275 BW hier toepassing. Dit laat echter onverlet dat het mogelijk is dat een verhuizing en de noodzaak daarvan een direct gevolg is van een strafrechtelijk handelen, zoals een verkrachting. Bij de begroting van de verhuiskosten moet in dat geval gekeken worden naar het bepaalde titel 1, afdeling 10, van boek 6 van het BW. Daarbij is het aan de benadeelde partij om de gestelde verhuiskosten voldoende gemotiveerd te onderbouwen. Dat is in het onderhavige geval vooralsnog niet gebeurd. Door de benadeelde partij zijn namelijk geen stukken overgelegd waaruit de hoogte van de gestelde materiële schade blijkt. Daardoor heeft het hof ook geen aanknopingspunt om de gestelde schade te schatten in de zin van artikel 6:97 BW. Dit betekent dat er nadere bewijslevering nodig is om tot een (mogelijke) toewijzing van de gevorderde verhuiskosten te komen. Daarvoor is in dit strafproces geen ruimte. De benadeelde partij kan daarom in dit onderdeel van haar vordering niet worden ontvangen. Wel kan zij haar vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast. Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, de persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht. Naar het oordeel van het hof brengen de aard en de ernst van de in onderhavige zaak bewezen geachte normschending mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Dat het feit ook daadwerkelijk nadelige gevolgen heeft gehad voor de benadeelde partij, blijkt ook uit de door (de advocaat van) de benadeelde partij overgelegde stukken. Het hof acht, gelet op de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, de aard en de ernst van de (op dit moment bekende) gevolgen van het feit voor [benadeelde] en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, een bedrag aan smartengeld van € 7.500,00 billijk.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 72 (tweeënzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 24 januari 2019.
Aldus gewezen door
mr. J.P.H. van Driel van Wageningen, voorzitter,
mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels en mr. J.L.F. Groenhuijsen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E. van der Zandt, griffier,
en op 24 juni 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 24 juni 2024.
Tegenwoordig:
mr. P.A.H. Lemaire, voorzitter,
mr. J. Zeilstra, advocaat-generaal,
mr. H.A.C. Peters, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.