ECLI:NL:GHARL:2024:4189

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
200.336.016/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk ouderlijk gezag en vaststelling informatieregeling in een ouderschapsconflict

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezamenlijk ouderlijk gezag van ouders na hun echtscheiding. De moeder had verzocht om alleen met het ouderlijk gezag over de kinderen belast te worden, terwijl de vader verweer voerde en een informatieregeling vroeg. Het hof oordeelde dat de slechte communicatie tussen de ouders niet voldoende was om het gezamenlijk gezag te beëindigen, aangezien er geen onaanvaardbaar risico was dat de kinderen klem of verloren zouden raken. De raad voor de kinderbescherming adviseerde om het gezamenlijk gezag in stand te houden, en het hof volgde dit advies. De ouders werden aangemoedigd om hun communicatie te verbeteren, en het hof stelde een informatieregeling vast voor de vader om op de hoogte te blijven van de ontwikkeling van de kinderen. De beslissing van de rechtbank Midden-Nederland werd gedeeltelijk bekrachtigd en gedeeltelijk vernietigd, waarbij de moeder werd verplicht om de vader maandelijks te informeren over de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.336.016/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 504804)
beschikking van 18 juni 2024
in de zaak van
[verzoekster](de moeder),
die woont op een geheim te houden adres,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.M.M. Pater te Emmeloord,
en
[verweerder](de vader),
die woont op een geheim te houden adres,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. E. van de Burgwal te Amersfoort.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Midden Nederland, locatie Utrecht.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 31 december 2020, 15 februari 2022 en
26 september 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 21 december 2023;
- een journaalbericht namens de moeder van 10 januari 2024 met bijlage(n);
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met bijlage(n);
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 24 mei 2024 met bijlage(n).
2.2
De hierna te noemen minderjarige [de minderjarige3] heeft haar mening over de verzoeken kenbaar gemaakt aan het hof door deze in te vullen op het ‘formulier kindgesprek’.
2.3
De eveneens hierna te noemen minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben hun mening over de verzoeken, ieder afzonderlijk, kenbaar gemaakt in een gesprek met het hof dat voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen heeft plaatsgevonden.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 6 juni 2024 plaatsgevonden. Daarbij zijn partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en een vertegenwoordiger van de raad.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is op 5 januari 2017 ontbonden door echtscheiding. Zij zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2007;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2010;
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2010,
over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
In het ouderschapsplan van 28 juni 2016 zijn partijen een zorgregeling overeengekomen op grond waarvan de kinderen één weekend per twee weken bij de vader verblijven van vrijdagmiddag uit school tot zondagavond na het eten. Wat betreft de vakanties (ieder de helft), feestdagen en bijzondere dagen zijn partijen overeengekomen dat zij daarover in onderling overleg afspraken maken. De zorgregeling is in de bestreden beschikking van 26 september 2023 gewijzigd, in die zin dat als reguliere zorgregeling nu geldt dat de kinderen bij de vader zijn:
- eens in de veertien dagen op woensdag tijdens het avondeten;
- eens in de veertien dagen op zaterdag tijdens het avondeten;
- eens in de veertien dagen op zondag vanaf 14.00/15.00 uur tot na het avondeten.
De zorgregeling is in hoger beroep niet in geschil.
3.3
De moeder heeft de rechtbank bij inleidend verzoekschrift van 23 juni 2020 verzocht om haar voortaan alleen te belasten met het ouderlijk gezag over de kinderen. De vader heeft daartegen verweer gevoerd en heeft zelfstandig subsidiair verzocht om een informatieregeling te bepalen.
3.4
Bij de tussenbeschikking van 31 december 2020 is iedere verdere beslissing over het ouderlijk gezag en de informatieregeling aangehouden in afwachting van de rapportage over het verloop en de uitkomst van het traject tot ouderschapsbemiddeling bij [naam1] en in afwachting van het onderzoek dat de raad tegelijkertijd zal gaan uitvoeren.
3.5
Bij de tussenbeschikking van 15 februari 2022 is de raad verzocht om te onderzoeken hoe het gezag en de informatieplicht over de kinderen het beste kan worden geregeld. Iedere verdere beslissing is aangehouden.

4.De omvang van het geschil|

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om haar alleen met het ouderlijk gezag over de kinderen te belasten afgewezen. Ook het verzoek van de vader tot het vaststellen van een informatieregeling is afgewezen.
4.2
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, het hof begrijpt voor zover daarbij haar verzoek om haar alleen met het ouderlijk gezag over de kinderen te belasten is afgewezen, en opnieuw beschikkende – uitvoerbaar bij voorraad – te bepalen dat zij voortaan bij uitsluiting van de vader wordt belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
4.3
De vader heeft daartegen verweer gevoerd en is op zijn beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. De vader verzoekt het hof:
- in het principaal hoger beroep: de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek dan wel haar verzoek af te wijzen;
- in het incidenteel hoger beroep: de bestreden beschikking te vernietigen wat betreft de afwijzing van het verzoek om een informatieregeling te bepalen en de volgende informatieregeling vast te stellen:
- de moeder zal de vader iedere maand op de eerste dag van de maand een e-mail (naar het door de vader opgegeven e-mailadres) sturen met een kort verslagje over de afgelopen maand: Hoe is de gezondheid? Hebben de kinderen nieuwe interesses? Hoe gingen de sportactiviteiten? Hoe gaat het op school? Hebben zich nog leuke of minder leuke voorvallen voorgegaan? Wat is de stand van zaken van de hulpverleningstrajecten en wat staat er de komende periode op de planning?;
- de moeder zal de vader op de hoogte houden van het verloop van de hulpverleningstrajecten en gezondheidstrajecten door middel van het verstrekken van kopieën van de verslagen en terugkoppelingen van gesprekken met artsen en hulpverleners en het doorgeven van nieuwe afspraken;
- zodra de moeder documentatie ontvangt die ziet op de kinderen, afkomstig van school en/of hulpverleningsinstanties et cetera, dan zal zij dat doorsturen naar de vader.
4.4
De moeder heeft verweer gevoerd in het incidenteel hoger beroep en het hof verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen, het hof begrijpt voor zover daarbij het verzoek om een informatieregeling te bepalen is afgewezen, en het incidenteel hoger beroep van de vader af te wijzen.
4.5
Het hof zal de grieven in het principaal en het incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

Beëindiging gezamenlijk gezag

5.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
De raad heeft in zijn rapport van 20 december 2022 geadviseerd om het gezamenlijk gezag van de ouders niet te beëindigen. Er zijn volgens de raad geen aanwijzingen dat de kinderen klem en verloren raken als het gezamenlijk gezag wordt voortgezet.
5.3
Het hof stelt voorop dat het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders gezamenlijk belast zijn met het gezag over hun kinderen. Het is in beginsel in het belang van kinderen om gedeeld en gelijkwaardig ouderschap te ervaren. De afspraken die partijen bij het uiteengaan in 2016 in hun ouderschapsplan hebben opgenomen waren daar ook op gericht. Hun vermogen tot constructieve communicatie over de kinderen is na de scheiding echter verslechterd. In zoverre is sprake van gewijzigde omstandigheden, die een nieuwe beslissing over het gezag rechtvaardigen. Door de ingezette hulp en begeleiding, waaronder het ouderschapsbemiddelingstraject dat partijen bij [naam1] hebben gevolgd, is de communicatie tussen de ouders verbeterd. Zij hebben volgens de raad toen een begin gemaakt om te begrijpen wat de gevolgen zijn van hun gebrek aan communicatie op de ontwikkeling van de kinderen. De raad heeft daarbij wel aangegeven dat als de ouders niet de juiste begeleiding krijgen dan wel voortzetten, zij niet in staat zullen zijn om gezamenlijke afspraken met elkaar te blijven maken. Ter zitting van het hof is gebleken dat na een incident dat in augustus 2023 heeft plaatsgevonden de communicatie tussen partijen inderdaad weer is verslechterd. [de minderjarige2] en [de minderjarige3] hebben op dit moment ook geen contact meer met de vader. De raad heeft ter zitting geadviseerd om het gezamenlijk ouderlijk gezag van de ouders toch in stand te laten. Het hof volgt de raad in dit advies. Dat de ouders op dit moment niet goed met elkaar kunnen communiceren, is niet zonder meer een reden om de moeder alleen met het gezag over de kinderen te belasten. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de raad ter zitting de verwachting heeft uitgesproken dat deze ouders met de juiste hulp en begeleiding in staat zullen zijn om hun communicatie weer te verbeteren. Zij hebben dat eerder volgens de raad ook laten zien, terwijl zij toen van ver kwamen. Het hof is er bovendien niet van overtuigd geraakt dat de slechte communicatie tussen de ouders maakt dat de kinderen daardoor klem of verloren raken en dat om die reden de moeder alleen met het gezag moet worden belast. De feitelijke gang van zaken is dat de moeder de beslissingen over de kinderen neemt zonder de vader daarover te consulteren en dat de vader met die beslissingen instemt. Niet gebleken is dat de vader belangrijke beslissingen over de kinderen in de weg staat. Het hof heeft ter zitting aan de moeder gevraagd of de vader wel eens een gezagsbeslissing heeft geblokkeerd en zij heeft geantwoord dat dat niet het geval is geweest. De omstandigheid dat het altijd de moeder is die de beslissingen neemt is geen reden om te oordelen dat zij in het belang van de kinderen alleen met het gezag belast moet zijn. Het hof constateert dat van andere contra-indicaties om het gezamenlijk ouderlijk gezag van de vader en de moeder in stand te laten, niet dan wel onvoldoende is gebleken. Niet aannemelijk is geworden dat er een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders of wijziging van het gezag anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is. Het verzoek van de moeder moet daarom worden afgewezen.
Informatieregeling
5.4
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan ingevolge lid 2 sub c van dat artikel omvatten de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd.
5.5
Zoals hiervoor is overwogen, neemt feitelijk op dit moment de moeder alle beslissingen over de kinderen en consulteert zij de vader daarbij niet. De vader stelt dat hij daardoor niet van alles op de hoogte is wat rondom de kinderen speelt en daardoor ook niet altijd goed aan kan sluiten bij de belevingswereld van de kinderen. De raad acht een informatieregeling aangewezen, aangezien de moeder de vader buiten alle beslissingen over de kinderen laat. Het hof is het daarmee eens. Van de vader wordt dan wel verwacht dat als hij informatie over de kinderen ontvangt, hij op een betrokken wijze op die informatie reageert. Als dat niet lukt, dient hij daarvoor hulpverlening in te schakelen. Gebleken is dat de moeder weinig steun ervaart van de vader in de opvoeding van de kinderen en dat zij de wens heeft dat hij meer aandacht besteedt aan de kinderen en interesse in hen toont. [de minderjarige2] heeft in het kindgesprek ook gezegd dat hij graag zou willen dat de vader meer interesse in hem toont en hem beter begrijpt. Het hof gaat ervan uit dat de vader hier in het belang van de kinderen gevolg aan zal geven, temeer omdat hij ter zitting naar voren heeft gebracht dat hij daarin niet meer door zijn drukke werk wordt belemmerd sinds hij in mei 2024 een ernstig auto-ongeluk heeft gehad waardoor hij niet meer kan werken.
5.6
Omdat [de minderjarige1] in het kindgesprek heeft verteld dat zij de vader zelf informeert over alle zaken die haar aangaan en het niet nodig vindt dat er ten aanzien van haar een informatieverplichting wordt bepaald, zal het hof alleen ten aanzien van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] een informatieregeling vastleggen. Het hof sluit aan bij de door de raad geadviseerde informatieregeling. Die houdt in dat de moeder de vader één keer per maand schriftelijk voorziet van een foto, informatie vanuit school en eventuele andere bijzonderheden over de ontwikkeling van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] .
5.7
Het hof overweegt tot slot dat de belangen van de kinderen vragen dat de ouders opnieuw vorm gaan geven aan de communicatie op ouderniveau. Uit de kindgesprekken is het hof gebleken dat dit voor de kinderen veel zou betekenen en het hof acht dat ook in hun belang. Daar waar dit de ouders onvoldoende lukt, dienen zij daarvoor opnieuw hulpverlening en begeleiding in te schakelen. Dat heeft eerder immers ook tot goede resultaten geleid. De inzet moet blijven dat beide ouders een betekenisvolle rol innemen in het leven van de kinderen en daarvoor verantwoordelijkheid nemen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven in het principaal hoger beroep en slaagt de grief in het incidenteel hoger beroep. Het hof zal de bestreden beschikking gedeeltelijk bekrachtigen en gedeeltelijk vernietigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van
26 september 2023, voor zover daarbij het verzoek van de vader tot het vaststellen van een informatieregeling is afgewezen ten aanzien van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] , en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de moeder de vader één keer per maand schriftelijk voorziet van een foto, informatie vanuit school en eventuele andere bijzonderheden over de ontwikkeling van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van
26 september 2023, voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M. Lorist, mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en
mr. L. van Dijk, bijgestaan door mr. L.S. Veldmans als griffier, en is op 18 juni 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.