ECLI:NL:GHARL:2024:416

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
Wahv 200.327.406/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • M. van der Zee-Venema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) en de redelijke termijn van berechting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De betrokkene, die als kentekenhouder een sanctie van € 250,- had gekregen voor het doorrijden bij een rood verkeerslicht, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard. De gemachtigde van de betrokkene voerde aan dat de hoorplicht was geschonden en dat het sanctiebedrag met 25 procent moest worden gematigd. Het hof oordeelde dat de hoorplicht inderdaad was geschonden, omdat de betrokkene niet was gehoord door de officier van justitie. Dit leidde tot een vermindering van het sanctiebedrag tot € 187,50.

Daarnaast werd de redelijke termijn van berechting besproken. Het hof stelde vast dat de termijn begint op de datum van de inleidende beschikking en eindigt op de datum van de beslissing van de kantonrechter. De gemachtigde voerde aan dat de redelijke termijn was overschreden, maar het hof oordeelde dat dit niet het geval was. De beslissing van de kantonrechter was op 11 april 2023 in het openbaar uitgesproken, en de redelijke termijn was daarmee niet overschreden. Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter en verklaarde het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond, met een veroordeling van de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 1.093,75.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.327.406/01
CJIB-nummer
: 240398985
Uitspraak d.d.
: 17 januari 2024
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank ZeelandWest-Brabant van 11 april 2023, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [woonplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. I.N.D.J. Rissema, kantoorhoudende te Dordrecht.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.

De beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 250,- voor: “doorrijden bij een driekleurig verkeerslicht (stoplicht) dat op rood staat”. Deze gedraging zou zijn verricht op 29 maart 2021 om 13:31 uur op de Heikantlaan in Tilburg met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de betrokkene de gedraging ontkent. Deze enkele ontkenning vormt geen aanleiding voor twijfel aan de gegevens in het dossier op basis waarvan de gedraging kan worden vastgesteld.
3. De gemachtigde voert verder aan dat de officier van justitie de hoorplicht heeft geschonden. Het sanctiebedrag dient daarom met 25 procent te worden gematigd.
4. Het hof stelt vast dat de betrokkene zelf administratief beroep heeft ingesteld en niet is gehoord door de officier van justitie. Er doen zich geen gronden voordoen waarop van horen kon worden afgezien. De hoorplicht is daarom geschonden. Gelet op deze omstandigheden dient het sanctiebedrag te worden gematigd met 25 procent (vgl. het arrest van het hof van 22 november 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:9934).
5. De gemachtigde voert tot slot aan dat de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg is overschreden. De sanctie is op 29 maart 2021 aan de betrokkene opgelegd en de kantonrechter heeft op 3 mei 2023 een beslissing op het beroep genomen. Wanneer de gedraging is geconstateerd met behulp van een flitspaal is niet het moment van dagtekening van de inleidende beschikking, maar het moment waarop de flitspaal werd gepasseerd het moment waarop jegens de beboete persoon een handeling is verricht waarin deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat hem een boete zal worden opgelegd. Een automobilist die door rood rijdt bij een flitspaal zal rekening houden met de oplegging van de sanctie. De aanwezigheid van de flitspaal is een handeling van het bestuursorgaan. Voor zover het hof anders oordeelt, voert de gemachtigde aan dat het moment van ontvangst van de inleidende beschikking en niet de dagtekening daarvan tot uitgangspunt dient te worden genomen. De dagtekening is zeven dagen in de toekomst gelegen ten opzichte van de print- en verzenddatum. In dit geval kan worden aangenomen dat de inleidende beschikking met dagtekening 16 april 2021 op 9 april 2021 is verstuurd en op 10 april 2021 door de betrokkene is ontvangen. Ook in dat geval is sprake van schending van de redelijke termijn van berechting.
6. Van schending van de redelijke termijn van berechting is sprake wanneer de procedure in eerste aanleg – inclusief het administratief beroep – langer dan twee jaar heeft geduurd. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege het bestuursorgaan jegens de beboete persoon een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat hem een boete zal worden opgelegd. De enkele omstandigheid dat een betrokkene is geflitst kan niet gelden als aanvang van de redelijke termijn van berechting. Een flitspaal is geen bestuursorgaan en kan daarmee ook niet worden gelijkgesteld. Ook bij automatische vaststellingen van een gedraging wordt een sanctie opgelegd door een ambtenaar (vergelijk artikel 3, tweede lid, van de Wahv). Eerst als deze ambtenaar een handeling verricht waaraan de beboete persoon in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat hem een boete zal worden opgelegd, vangt de redelijke termijn van berechting aan.
7. In Wahv-zaken wordt de dagtekening van de inleidende beschikking als aanvangsdatum voor de redelijke termijn van berechting gehanteerd of, wanneer er staande is gehouden, dat moment.
8. Het hof ziet in wat de gemachtigde aanvoert geen reden in dit geval niet uit te gaan van de dagtekening van de inleidende beschikking, 16 april 2021. De gemachtigde stelt dat eerdere ontvangst van de inleidende beschikking kan worden aangenomen omdat de dagtekening van de inleidende beschikking zeven dagen in de toekomst is gelegen ten opzichte van de print- en verzenddatum van de inleidende beschikking. De gemachtigde baseert zich hierbij op informatie van de website van het CJIB. Uit de door de gemachtigde overgelegde informatie van de website van het CJIB blijkt dit echter niet. Hierin is slechts aangegeven dat tussen het moment dat een boete wordt geprint en op de mat ligt bij de betrokkene zeven dagen kunnen zitten. Hoeveel dagen dit precies zijn is afhankelijk van het moment dat de geprinte boete bij PostNL kan worden aangeboden. Ook het aantal dagen dat PostNL nodig heeft om de boete te bezorgen kan verschillen, zo blijkt uit deze informatie. Dat de inleidende beschikking door de betrokkene is ontvangen vóór 16 april 2021 is niet aannemelijk gemaakt.
9. De redelijke termijn van berechting in eerste aanleg eindigt met de beslissing van de kantonrechter. Onder de beslissing van de kantonrechter is aangegeven dat de uitspraak in het openbaar is uitgesproken op 11 april 2023. Het betreft hier de in artikel 13, tweede lid, van de Wahv voorgeschreven wijze van openbaar making van de beslissing van de kantonrechter. Een betrokkene of zijn gemachtigde kan op deze wijze kennisnemen van de beslissing van de kantonrechter. Dat van die gelegenheid geen gebruik is gemaakt en de gemachtigde eerst na verzending van de beslissing van de kantonrechter op 3 mei 2023 daarvan kennis heeft genomen, maakt niet dat de redelijke termijn van berechting niet is geëindigd op 11 april 2023.
10. De redelijke termijn van berechting is in eerste aanleg niet overschreden. Deze grond treft geen doel.
11. Gelet op het voorgaande zal het hof beslissen als hierna vermeld.
12. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter, het hoger beroepschrift en de nadere toelichting dienen in totaal 2,5 punten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 875,-. Gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 1.093,75.

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die beslissing;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond;
wijzigt de inleidende beschikking in zoverre dat het sanctiebedrag wordt vastgesteld op € 187,50;
bepaalt dat als de betrokkene op grond van artikel 11 van de Wahv teveel zekerheid heeft gesteld, het meerdere door de advocaat-generaal wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 1.093,75
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Van der Zee-Venema als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken. De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.