ECLI:NL:GHARL:2024:416
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- J. van Schuijlenburg
- M. van der Zee-Venema
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) en de redelijke termijn van berechting
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De betrokkene, die als kentekenhouder een sanctie van € 250,- had gekregen voor het doorrijden bij een rood verkeerslicht, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard. De gemachtigde van de betrokkene voerde aan dat de hoorplicht was geschonden en dat het sanctiebedrag met 25 procent moest worden gematigd. Het hof oordeelde dat de hoorplicht inderdaad was geschonden, omdat de betrokkene niet was gehoord door de officier van justitie. Dit leidde tot een vermindering van het sanctiebedrag tot € 187,50.
Daarnaast werd de redelijke termijn van berechting besproken. Het hof stelde vast dat de termijn begint op de datum van de inleidende beschikking en eindigt op de datum van de beslissing van de kantonrechter. De gemachtigde voerde aan dat de redelijke termijn was overschreden, maar het hof oordeelde dat dit niet het geval was. De beslissing van de kantonrechter was op 11 april 2023 in het openbaar uitgesproken, en de redelijke termijn was daarmee niet overschreden. Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter en verklaarde het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond, met een veroordeling van de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 1.093,75.