ECLI:NL:GHARL:2024:4084

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
200.333.713/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke zorgregeling en dwangsom in omgangszaak tussen Iraanse ouders

In deze zaak, die zich afspeelt tussen twee Iraanse ouders, heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling met hun minderjarige kind. De vader had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, dat op 25 september 2023 was uitgesproken. De ouders zijn in 2013 in Iran gehuwd en hebben samen een dochter, geboren in 2015. Na hun echtscheiding in 2021 hebben zij een zorgregeling getroffen, maar de vader heeft deze niet nageleefd, wat leidde tot de rechtszaak.

Het hof heeft bepaald dat er voorlopig om de week omgang zal plaatsvinden tussen de vader en het kind, totdat de vader eigen woonruimte heeft, met een maximum van zes maanden na de uitspraak. De eerdere zorgregeling, die op 21 december 2022 was overeengekomen, zal herleven zodra de vader aan zijn verplichtingen kan voldoen. Om de naleving van deze regeling te waarborgen, heeft het hof een dwangsom opgelegd van € 50,- per keer dat de vader de regeling niet naleeft, met een maximum van € 1.500,-. Het hof heeft benadrukt dat de vader, als hij van goede wil is, geen problemen zal ondervinden van deze dwangsom.

De uitspraak is gedaan in het belang van het kind, waarbij het hof ook heeft opgemerkt dat de ouders en het kind veel hebben meegemaakt, waaronder een vlucht uit Iran en verblijf in asielzoekerscentra. Het hof heeft de ouders aangespoord om hulpverlening te overwegen om hun onderlinge communicatie en verstandhouding te verbeteren, wat in het belang van het kind zou zijn. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.333.713/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 561102
arrest van 18 juni 2024
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna:
de vader,
advocaat: mr. R. Shahbazi te 's-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats2] ,
die ook hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als eiseres,
hierna:
de moeder,
advocaat: mr. K.J. de Vaan te Amsterdam.
In zijn toetsende en/ of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Midden Nederland, locatie Utrecht.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
De vader heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad op 25 september 2023 tussen partijen mondeling heeft uitgesproken.
1.2
Het hof heeft op 26 maart 2024 een tussenarrest gewezen en neemt de inhoud hier over.
1.3
De mondelinge behandeling heeft op 21 mei 2024 plaatsgevonden. De vader heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn advocaat. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat en de heer [naam1] ,een tolk Farsi, tolknummer [nummer1] .
1.4
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op het voorafgaand aan het arrest van 26 maart 2024 overgelegde procesdossier.

2.De kern van de zaak

2.1
Partijen zijn [in] 2013 in [plaats1] (Iran) gehuwd, waaruit in Iran is geboren:
- [de minderjarige] , [in] 2015 ( [de minderjarige] ). De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] .
2.2
Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 1 april 2021 is de echtscheiding uitgesproken tussen partijen.
2.3
De ouders en [de minderjarige] hebben de Iraanse nationaliteit.
2.4
Partijen zijn in een eerdere procedure, ter zitting van 21 december 2022, een zorgregeling overeengekomen. [de minderjarige] zou op grond daarvan – zakelijk weergegeven – in de oneven weken van vrijdag 15.00 uur tot zondag 17.00 uur en in de even weken van zaterdag 9.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijven. De vakanties zouden worden verdeeld conform het ouderschapsplan.
2.5
De moeder heeft bij de rechtbank gevorderd om de vader te veroordelen tot nakoming van de op 21 december 2022 overeengekomen zorgregeling, op straffe van een dwangsom per overtreding van € 500,- met een maximum van € 15.000,-. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank bepaald dat er voorlopig, met ingang van 1 oktober 2023, om de week op zondag van 9.00 uur tot 13.00 uur omgang is tussen de vader en [de minderjarige] , waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt en weer terugbrengt bij de moeder op straffe van een dwangsom van € 50,- per keer dat de vader deze regeling niet nakomt tot een maximum van € 1.500,-.
2.6
De vader komt met twee grieven in hoger beroep. De bedoeling van het hoger beroep is dat het bestreden vonnis wordt vernietigd, dat de vorderingen van de moeder alsnog worden afgewezen en dat de moeder in de kosten van dit geding wordt veroordeeld.
2.7
De moeder voert verweer en komt op haar beurt met twee grieven in incidenteel hoger beroep. Zij vordert bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende, I) de vorderingen van de moeder in eerste aanleg alsnog geheel toe te wijzen, en II) de vader niet ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, althans zijn vorderingen af te wijzen.
2.8
De vader voert verweer tegen het incidenteel hoger beroep en verzoekt het hof om het verzoek van de moeder in incidenteel beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de vader ontvankelijk te verklaren en zijn vorderingen toe te wijzen.
2.9
Namens de vader is de grief tegen de in het bestreden vonnis vastgestelde zorgregeling ter zitting ingetrokken.
2.1
De moeder heeft ter zitting haar verzoek in incidenteel hoger beroep gewijzigd. Zij verzoekt het hof primair te bepalen dat de vader de bij proces-verbaal van 21 december 2022 getroffen zorgregeling nakomt, subsidiair te bepalen dat de vader deze regeling nakomt zodra hij eigen woonruimte heeft.

3.Het oordeel van het hof

Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1
De zaak heeft een internationaal karakter, omdat de ouders en Nikki de Iraanse nationaliteit hebben. Op het moment van indiening van het verzoek had [de minderjarige] haar gewone verblijfplaats in Nederland. Daarom heeft de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 Brussel II-ter rechtsmacht om te oordelen over de verzoeken omtrent de zorgregeling. Op grond van artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is het Nederlandse recht van toepassing op deze verzoeken.
De zorgregeling
3.2
Tijdens de mondelinge behandeling is namens de vader benadrukt dat hij deze procedure niet voert omdat hij zijn dochter niet wil zien, maar omdat hij (tijdelijk) niet in de omstandigheden verkeert om [de minderjarige] goed op te vangen. Hij heeft geen eigen woonruimte en heeft financiële zorgen. De dwangsom die aan de zorgregeling is verbonden, zou de verhoudingen volgens de vader bovendien onnodig op scherp zetten. Nu de vader zijn grief tegen de bij het bestreden vonnis vastgestelde tijdelijke zorgregeling heeft ingetrokken, concludeert het hof dat het -op dit moment- voor de vader haalbaar is om om de week op zondag van 9.00 uur tot 13.00 uur omgang te hebben met [de minderjarige] .
Namens de vader is bovendien gesteld dat hij van plan is om, zodra hij eigen woonruimte heeft, de zorgregeling na te komen, die de ouders overeengekomen zijn op 21 december 2022. Volgens de advocaat van de vader is de verwachting dat de vader binnen zes maanden eigen woonruimte heeft.
De moeder heeft gesteld dat [de minderjarige] hunkert naar contact met haar vader en dat zij ervan op aan moet kunnen dat hij een rol speelt in haar leven. De moeder vindt dat de vader ieder weekend omgang met [de minderjarige] moet hebben, zoals zij eerder hadden afgesproken. Nu de moeder subsidiair heeft gevorderd dat de vader deze uitgebreidere zorgregeling nakomt zodra hij eigen woonruimte heeft en de vader dit ook heeft toegezegd, zal het hof aldus beslissen. Het hof zal het bestreden vonnis om praktische redenen vernietigen en een tijdelijke zorgregeling vaststellen op grond waarvan de vader om de week op zondag van 9.00 uur tot 13.00 uur omgang heeft met [de minderjarige] . Deze tijdelijke zorgregeling geldt totdat de vader eigen woonruimte heeft betrokken, maar tot uiterlijk zes maanden vanaf de datum van dit arrest. Zodra de vader eigen woonruimte heeft, dan wel zes maanden na de datum van dit arrest, vervalt deze tijdelijke zorgregeling, en herleeft de tussen de ouders op 21 december 2022 overeengekomen zorgregeling.
De dwangsom
3.3
De moeder vertrouwt er niet op dat de vader de afspraken nakomt en zijn verantwoordelijkheden neemt en vordert daarom een dwangsom te verbinden aan de nakoming van de zorgregeling. Ondanks dat namens de vader is gesteld dat een dwangsom niet goed is voor de onderlinge verstandhouding, is het hof van oordeel dat een dwangsom een stok achter de deur biedt voor de vader om de regeling na te komen. In het verleden is het immers meerdere keren voorgekomen dat de vader de afspraken niet nakwam. De moeder en [de minderjarige] moeten ervan op aan kunnen dat de vader zijn verantwoordelijkheid neemt. Het hof overweegt daarbij dat als de vader inderdaad van goede wil is, zoals ter zitting namens hem wordt gesteld, de dwangsom hem niet zal raken.
3.4
Ten overvloede merkt het hof op dat [de minderjarige] en haar ouders veel hebben meegemaakt (de vlucht van Iran naar Nederland, vervolgens het verblijf in AZC’s en de scheiding). Dit heeft veel impact gehad op [de minderjarige] en haar ouders. Het hof geeft de ouders (nogmaals) in overweging om in overleg met de huisarts hulpverlening te verkennen die hen kan helpen bij de verwerking van de gebeurtenissen. Met gerichte hulpverlening kunnen de ouders bovendien hun onderlinge verstandhouding en communicatie verbeteren en dat is in het belang van [de minderjarige] .
De proceskosten
3.5
Het hof ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat het in zaken als deze (familieverhoudingen) gebruikelijk is dat elke partij de eigen proceskosten moet dragen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 25 september 2023;
bepaalt dat er voorlopig, met ingang van de datum van dit arrest, om de week op zondag van 9.00 uur tot 13.00 uur omgang is tussen de vader en [de minderjarige] , waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt en weer terugbrengt bij de moeder;
veroordeelt de vader om aan de moeder een dwangsom te betalen van € 50,- voor iedere keer dat hij niet aan de voorlopig bepaalde zorgregeling voldoet, tot een maximum van € 1.500.- is bereikt;
bepaalt dat deze voorlopige zorgregeling geldt totdat de vader eigen woonruimte heeft betrokken, dan wel tot uiterlijk zes maanden na de datum van dit arrest, te weten
18 december 2024, waarna de door partijen op 21 december 2022 overeengekomen zorgregeling herleeft;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M. Lorist, L. van Dijk en N.J.M. Plat, bijgestaan door
mr. M.J. van Mourik als griffier en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2024.