ECLI:NL:GHARL:2024:4078

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
200.330.681/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Derdenbeslag en de verplichtingen van de derde-beslagene in civiele procedures

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Madiba Verhuur B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, waarin Madiba werd veroordeeld tot betaling van een vordering van de Gemeente Zeewolde. De Gemeente had derdenbeslag gelegd op de vennootschap, omdat zij aanspraak maakte op verbeurde dwangsommen van de bestuurders van Madiba, [naam1] en [naam2]. Madiba verklaarde niets aan de beslagene verschuldigd te zijn, maar het hof oordeelt dat deze verklaring summier is en niet voldoet aan de wettelijke eisen. Het hof bevestigt dat de derde-beslagene, in dit geval Madiba, niet kan ontsnappen aan de verplichting om een deugdelijke verklaring af te leggen over de vorderingen die door het beslag zijn getroffen. Het hof oordeelt dat Madiba niet kan beroepen op verjaring van de vordering, omdat zij geen deugdelijke verklaring heeft afgelegd en geen bewijs heeft geleverd voor haar stellingen. Het hoger beroep wordt afgewezen en Madiba wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.330.681/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 518862
arrest van 18 juni 2024
in de zaak van
Madiba Verhuur B.V.,
die is gevestigd in Biddinghuizen,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna:
Madiba,
advocaat: mr. P. de Haan te Almere,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon Gemeente Zeewolde,
die zetelt in Zeewolde,
en bij de rechtbank optrad als eiseres,
hierna:
de gemeente,
advocaat: mr. M.E.G. Murris LLM. te Utrecht.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Madiba heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, op 31 mei 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
• de dagvaarding in hoger beroep
• de memorie van grieven
• de memorie van antwoord
• een akte uitlating producties van Madiba

2.De kern van de zaak

2.1
In deze zaak gaat het om een derdenbeslag door de gemeente. Madiba is de derde-beslagene en heeft verklaard niets aan de beslagene verschuldigd te zijn. De vraag is of Madiba gelet op het summiere karakter van die verklaring niet zelf moet worden veroordeeld tot betaling van de vordering waarvoor het beslag is gelegd. Dat geschil heeft de volgende feitelijke achtergrond.
2.2
De gemeente heeft aan de heer [naam1] en mevrouw [naam2] meerdere lasten onder dwangsom opgelegd. Daarover zijn bestuursrechtelijke procedures gevoerd. Op 8 juli 2020 heeft de Raad van State het hoger beroep van [naam1] en [naam2] niet-ontvankelijk verklaard. De gemeente heeft daarna invorderingsbeschik-kingen genomen en dwangbevelen uitgevaardigd. Ze maakt aanspraak op verbeurde dwangsommen. Die zijn onbetaald gebleven.
2.3
[naam1] en [naam2] zijn enig aandeelhouders en bestuurders van Madiba. Op 17 januari 2020 heeft de gemeente executoriaal derdenbeslag gelegd onder die vennootschap, waarna die partij heeft verklaard niets aan [naam1] en [naam2] verschuldigd te zijn. Op 15 oktober 2020 heeft de gemeente onder Madiba opnieuw executoriaal derdenbeslag gelegd, waarna Madiba op 5 januari 2021 verklaarde dat aan [naam1] en [naam2] geen salaris wordt betaald en dat de gelden die deze partijen voor levensonderhoud opnemen geregistreerd zijn als lening van Madiba.
2.4
Volgends de gemeente is deze laatste verklaring zo summier dat hij moet worden gelijkgesteld met het uitblijven van een verklaring. De rechtbank heeft haar daarin gevolgd, en heeft uitgesproken (‘voor recht verklaard’) dat de verklaring niet voldoet aan de eisen die de artikelen 476a Rv en 476b Wetboek van rechtsvordering (Rv) daaraan stellen. Madiba is om die reden veroordeeld om de gemeente € 98.000,- te betalen, vermeerderd met rente en kosten. De bedoeling van het hoger beroep is dat deze vorderingen alsnog worden afgewezen.

3.Het oordeel van het hof

Inleiding
3.1
Het hof zal oordelen dat het bestreden vonnis is stand blijft. Dat wordt hierna uitgelegd. De bezwaren (grieven) zullen daarbij thematisch worden behandeld.
Uitgangspunten
3.2
Zoals de rechtbank al heeft overwogen, moet een derde onder wie derdenbeslag is gelegd een verklaring afleggen van de vorderingen die door het beslag zijn getroffen. Die verklaring moet met redenen zijn omkleed en moet betrekking hebben op vorderingen die al bestaan of nog zullen ontstaan uit een rechtsverhouding die op het moment van de beslaglegging al bestond. De verklaring moet zoveel mogelijk zijn voorzien van ‘tot staving dienende bescheiden’. Als geen verklaring wordt afgelegd, dan kan de derde in een verklaringsprocedure worden betrokken en kan deze worden veroordeeld om het bedrag waarvoor beslag is gelegd zelf te voldoen ‘als ware hij daarvan zelf schuldenaar’ (artikel 477a Rv, lid 1). Dat kan ook als een wel afgelegde verklaring in de gegeven omstandigheden kan worden gelijkgesteld met het geheel uitblijven van een verklaring.
De vraag of de verklaring van Madiba als een ‘niet verklaren’ moet worden gezien
3.3
De tweede grief van Madiba komt erop neer dat zij – anders dan de rechtbank heeft aangenomen – een verklaring heeft afgelegd die voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt: [naam1] en [naam2] zijn geen werknemers van haar, en als bestuurders ontvangen zij geen vergoeding. In overleg met de belastingadviseur is bepaald dat daarom vanaf februari 2020 ook geen loonbelasting meer hoeft te worden betaald. Er zijn bovendien geen betalingsverplichtingen aan [naam1] en [naam2] in privé.
3.4
Het hof constateert dat hiermee geen verweer is gevoerd dat niet al door de rechtbank is gewogen en op goede gronden te licht is bevonden. Voor de duidelijkheid somt het hof hierna nog eens de omstandigheden op die leiden tot de conclusie dat de wel afgelegde verklaring zodanig tekortschiet dat deze in haar gevolgen moet worden gelijkgesteld aan het niet afleggen van een verklaring.
  • De verklaring van Madiba is niet met redenen omkleed, ook niet nadat om een nadere onderbouwing ervan is gevraagd.
  • Madiba heeft geen gebruik gemaakt van het in artikel 475 Rv bedoelde modelformulier en heeft de korte verklaring die zij wel heeft afgelegd – ondanks verzoeken daartoe en ter zitting bij de rechtbank gedane toezeggingen – nagenoeg niet voorzien van bewijsstukken (niet voldoende ‘gestaafd met bescheiden’). Daartoe bestond wel aanleiding om de navolgende redenen.
  • [naam1] en [naam2] zijn de enigen die zich binnen Madiba bezighouden met beheer, verhandeling en verhuur van onroerend goed. Zij zijn ook DGA’s van Madiba en kunnen om die reden geacht worden een redelijke vergoeding te ontvangen – zowel op grond van artikel 479a Rv als op grond van de gebruikelijk-loonregeling in artikel 12a Wet op de Loonbelasting. Niet is duidelijk gemaakt waarom dat voor hen niet zou gelden.
  • Kennelijk werd nog tot kort na de beslaglegging (tot februari 2020) aangifte loonbelasting gedaan. Dat vraagt om stukken die zouden kunnen wijzen op
0-aangiftes of teruggaven. Die ontbreken.
  • De voor levensonderhoud van [naam1] en [naam2] opgenomen gelden zouden zijn geregistreerd als lening van Madiba. Er is verwezen naar de desbetreffende overeenkomst, maar ook die ontbreekt.
  • Madiba had ook jaarstukken of andere boekhoudkundige bescheiden kunnen overleggen die de verklaring ondersteunen – al dan niet in concept. Daarover beschikt het hof evenmin.
  • Uit de beschikbare notariële akte van 20 maart 2019 blijkt dat sprake is van een lening van € 372.000,- van mevrouw [naam2] aan Madiba. In die akte wordt verwezen naar de desbetreffende, onderhandse geldleningsovereenkomst. Anders dan Madiba in haar vierde grief suggereert, ontbreekt dat stuk echter nog steeds. Zonder toelichting (en in afwijking van andere leningen die [naam2] heeft gesloten) is niet aannemelijk dat voor deze lening geen rente verschuldigd is.
Kan Madiba zich op verjaring beroepen?
3.5
De rechtbank heeft overwogen dat een beroep op verjaring geen verweermiddel is waarop Madiba zich in deze procedure kan beroepen. Madiba bestrijdt dat in haar eerste grief: volgens haar mag zij zich net als [naam1] en [naam2] beroepen op de verjaring van de vordering waarvoor beslag is gelegd. Aan de gemeente komen namelijk niet meer rechten tegenover Madiba toe dan zij tegenover [naam1] en [naam2] zou hebben (het zogenaamde
Nemo plus-beginsel). Anders gezegd: Madiba mag niet in een slechtere positie komen te verkeren dan wanneer rechtstreeks bij [naam1] en [naam2] zou worden geïncasseerd (het
non Peius-beginsel).
3.6
Bij dit verweer gaat Madiba er ten onrechte vanuit dat haar positie op grond van de wet in dit opzicht kan worden gelijkgesteld aan die van de beslagdebiteur, zoals dat bijvoorbeeld het geval is bij overgang van vorderingen in artikel 6:145 BW. Weliswaar heeft ook een beslag op een vordering geen gevolgen voor de verweermiddelen van de schuldenaar, maar die regel geldt voor schulden die de derde-beslagene verklaart
welte hebben. Daar is in dit geval geen sprake van: Madiba zegt juist niets aan [naam1] en [naam2] verschuldigd te zijn en heeft zelfs helemaal niet (deugdelijk) verklaard over de vraag
ofzij hun iets verschuldigd is. Om die reden – en omdat zij geen gebruik heeft gemaakt van de in artikel 477a lid 1 tweede zin Rv geregelde mogelijkheid om alsnog deugdelijk te verklaren – heeft de gemeente een eigen, op de wet gebaseerde vordering op Madiba. Zij zou zich kunnen beroepen op verjaring van
dievordering, maar dat is hier niet aan de orde. De wet noch de wetsgeschiedenis biedt aanknopingspunten voor het standpunt dat Madiba ook een beroep op verjaring toekomt van vorderingen van de gemeente op [naam1] en [naam2] – vorderingen waarvan Madiba nooit schuldenaar is geweest of is geworden.
Bijzondere omstandigheden?
3.7
Madiba vindt dat het onredelijk is dat zij wordt veroordeeld tot betaling van een schuld die [naam1] en [naam2] aan de gemeente zouden hebben. Dat heeft verstrekkende en negatieve gevolgen voor haar.
3.8
Het hof vat deze derde grief op als een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Dat beroep wordt echter bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing verworpen.
De conclusie
3.9
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat Madiba in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [1]

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van
31 mei 2023;
veroordeelt Madiba tot betaling van de volgende proceskosten van de gemeente:
€ 2.135,- aan procedurele kosten
€ 3.572,- aan salaris van de advocaat van de gemeente (1 procespunt x appeltarief V)
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, M. Aksu en J.E. Wichers, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
18 juni 2024.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.