Uitspraak
Madiba,
de gemeente,
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
3.Het oordeel van het hof
- De verklaring van Madiba is niet met redenen omkleed, ook niet nadat om een nadere onderbouwing ervan is gevraagd.
- Madiba heeft geen gebruik gemaakt van het in artikel 475 Rv bedoelde modelformulier en heeft de korte verklaring die zij wel heeft afgelegd – ondanks verzoeken daartoe en ter zitting bij de rechtbank gedane toezeggingen – nagenoeg niet voorzien van bewijsstukken (niet voldoende ‘gestaafd met bescheiden’). Daartoe bestond wel aanleiding om de navolgende redenen.
- [naam1] en [naam2] zijn de enigen die zich binnen Madiba bezighouden met beheer, verhandeling en verhuur van onroerend goed. Zij zijn ook DGA’s van Madiba en kunnen om die reden geacht worden een redelijke vergoeding te ontvangen – zowel op grond van artikel 479a Rv als op grond van de gebruikelijk-loonregeling in artikel 12a Wet op de Loonbelasting. Niet is duidelijk gemaakt waarom dat voor hen niet zou gelden.
- Kennelijk werd nog tot kort na de beslaglegging (tot februari 2020) aangifte loonbelasting gedaan. Dat vraagt om stukken die zouden kunnen wijzen op
- De voor levensonderhoud van [naam1] en [naam2] opgenomen gelden zouden zijn geregistreerd als lening van Madiba. Er is verwezen naar de desbetreffende overeenkomst, maar ook die ontbreekt.
- Madiba had ook jaarstukken of andere boekhoudkundige bescheiden kunnen overleggen die de verklaring ondersteunen – al dan niet in concept. Daarover beschikt het hof evenmin.
- Uit de beschikbare notariële akte van 20 maart 2019 blijkt dat sprake is van een lening van € 372.000,- van mevrouw [naam2] aan Madiba. In die akte wordt verwezen naar de desbetreffende, onderhandse geldleningsovereenkomst. Anders dan Madiba in haar vierde grief suggereert, ontbreekt dat stuk echter nog steeds. Zonder toelichting (en in afwijking van andere leningen die [naam2] heeft gesloten) is niet aannemelijk dat voor deze lening geen rente verschuldigd is.
Nemo plus-beginsel). Anders gezegd: Madiba mag niet in een slechtere positie komen te verkeren dan wanneer rechtstreeks bij [naam1] en [naam2] zou worden geïncasseerd (het
non Peius-beginsel).
welte hebben. Daar is in dit geval geen sprake van: Madiba zegt juist niets aan [naam1] en [naam2] verschuldigd te zijn en heeft zelfs helemaal niet (deugdelijk) verklaard over de vraag
ofzij hun iets verschuldigd is. Om die reden – en omdat zij geen gebruik heeft gemaakt van de in artikel 477a lid 1 tweede zin Rv geregelde mogelijkheid om alsnog deugdelijk te verklaren – heeft de gemeente een eigen, op de wet gebaseerde vordering op Madiba. Zij zou zich kunnen beroepen op verjaring van
dievordering, maar dat is hier niet aan de orde. De wet noch de wetsgeschiedenis biedt aanknopingspunten voor het standpunt dat Madiba ook een beroep op verjaring toekomt van vorderingen van de gemeente op [naam1] en [naam2] – vorderingen waarvan Madiba nooit schuldenaar is geweest of is geworden.