ECLI:NL:GHARL:2024:3936

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
200.338.981
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest in hoger beroep inzake vordering tot schorsing van tenuitvoerlegging van een vonnis in een civiele zaak

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, dat op 14 februari 2024 is uitgesproken. De kantonrechter had de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, die juridische bijstand had verleend aan [appellant] en betaling van openstaande facturen ter hoogte van € 13.536,92 had gevorderd. [appellant] betwistte de vordering en stelde dat de overeenkomst tot stand was gekomen onder invloed van bedrog en misbruik van omstandigheden.

In het hoger beroep heeft [appellant] een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis ingediend. Het hof heeft kennisgenomen van een kort geding vonnis van 4 april 2024, waarin [appellant] dezelfde vordering had ingediend. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de betekenis van dit kort geding vonnis voor de afwikkeling van de incidentele vordering.

De zaak is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij partijen op 25 juni 2024 een akte moeten indienen. Het hof heeft nog geen beslissing genomen over de inhoudelijke vordering tot schorsing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.338.981
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht 10734382
arrest in het incident van 11 juni 2024
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld en een vordering in het incident
en die bij de kantonrechter optrad als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie
hierna: [appellant]
advocaat: mr. L.J.H. Kortz
tegen
[geïntimeerde](handelende onder de naam [naam1] )
die kantoor houdt in Amsterdam
die verweerder is in het incident
en die bij de kantonrechter optrad als eiser in conventie en verweerder in reconventie
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. K. Horstman

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, op 14 februari 2024 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met daarin een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank op grond van artikel 351 Rv
  • de memorie van antwoord in het incident

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen hebben met elkaar een overeenkomst van opdracht gesloten op grond waarvan [geïntimeerde] juridische bijstand heeft verleend aan [appellant] . [geïntimeerde] heeft bij de rechtbank betaling van de volgens hem nog openstaande facturen ter hoogte van € 13.536,92 gevorderd, vermeerderd met rente en kosten. Volgens [appellant] is zij aan [geïntimeerde] niets verschuldigd omdat de overeenkomst van opdracht onder invloed van bedrog en door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen.
2.2.
De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, [appellant] veroordeeld in de proceskosten en bepaald dat de veroordelingen in het vonnis ook ten uitvoer kunnen worden gelegd als een van partijen hoger beroep instelt (uitvoerbaarheid bij voorraad).
2.3.
[appellant] is het niet eens met het oordeel van de kantonrechter. Zij heeft een kort geding procedure gestart met het doel de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank van 14 februari 2024 te doen schorsen.
2.4.
[appellant] heeft in haar dagvaarding in hoger beroep een vordering in het incident opgeworpen, waarbij zij (nogmaals) schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van de kantonrechter vordert tot het hof een eindarrest heeft gewezen.

3.Het oordeel van het hof

Het standpunt van [appellant]
3.1.
legt aan haar vordering in het incident ten grondslag dat het oordeel van de kantonrechter onjuist is en dat zij voldoende bewijzen kan aandragen dat sprake is van bedrog. Bovendien bestaat er volgens haar een restitutierisico aan de zijde van [geïntimeerde] als de vordering van [geïntimeerde] in hoger beroep alsnog wordt afgewezen.
Het standpunt van [geïntimeerde]
3.2.
[geïntimeerde] betoogt onder meer dat [appellant] niet een identieke vordering tegelijkertijd aan twee verschillende instanties kan voorleggen. In de procedure in kort geding heeft [appellant] dezelfde vordering en dezelfde grondslagen aangevoerd als bij de vordering in het incident. Als [appellant] haar vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging opnieuw wil laten beoordelen is een hoger beroep van het vonnis in kort geding de aangewezen route, zo stelt [geïntimeerde] .
Partijen krijgen de gelegenheid zich uit te laten vanwege het vonnis in kort geding
3.3.
Het hof heeft ambtshalve kennisgenomen van het (op www.rechtspraak.nl gepubliceerde) kort geding vonnis van 4 april 2024 (met nummer 10993915). In verband met dat vonnis en het verweer van [geïntimeerde] wordt [appellant] in de gelegenheid gesteld dat vonnis in het geding te brengen, zodat het onderdeel vormt van het procesdossier. Zij krijgt de gelegenheid om zich bij die akte uit te laten over de betekenis van dat vonnis voor de afwikkeling van de incidentele vordering en of zij tegen dat kort geding vonnis hoger beroep heeft ingesteld. Op dezelfde roldatum krijgt [geïntimeerde] de gelegenheid om zich bij akte eveneens uit te laten over de betekenis van dat vonnis in kort geding (en het eventueel daartegen ingestelde hoger beroep).
3.4.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
4.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 25 juni 2024 voor het nemen van een akte zoals bedoeld in r.o. 3.3. door beide partijen gelijktijdig;
4.2.
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M.E. Lagarde, K. Mans en A.J.J. van Rijen, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2024.