In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, dat op 14 februari 2024 is uitgesproken. De kantonrechter had de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, die juridische bijstand had verleend aan [appellant] en betaling van openstaande facturen ter hoogte van € 13.536,92 had gevorderd. [appellant] betwistte de vordering en stelde dat de overeenkomst tot stand was gekomen onder invloed van bedrog en misbruik van omstandigheden.
In het hoger beroep heeft [appellant] een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis ingediend. Het hof heeft kennisgenomen van een kort geding vonnis van 4 april 2024, waarin [appellant] dezelfde vordering had ingediend. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de betekenis van dit kort geding vonnis voor de afwikkeling van de incidentele vordering.
De zaak is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij partijen op 25 juni 2024 een akte moeten indienen. Het hof heeft nog geen beslissing genomen over de inhoudelijke vordering tot schorsing.