In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de belastingaanslagen van belanghebbende voor het jaar 2018. Belanghebbende had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet ontvangen, waartegen hij bezwaar had gemaakt. De Inspecteur had de bezwaren ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank Gelderland. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
De kern van het geschil betreft de vraag of het bedrag van € 38.827 dat belanghebbende van Stichting [naam10] heeft ontvangen, terecht is belast als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW). De Inspecteur stelt dat dit bedrag als ROW moet worden aangemerkt, terwijl belanghebbende betoogt dat het gaat om een vriendendienst en niet om werkzaamheden in het economische verkeer. Het Hof oordeelt dat de werkzaamheden van belanghebbende, waaronder het geven van beleggingsadviezen en het begeleiden van een juridische fusie, de gebruikelijke werkzaamheden van een penningmeester overstijgen en dat er geen sprake is van een vriendendienst. Het Hof bevestigt de aanslag en verklaart het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt de criteria voor het aanmerken van inkomsten als ROW en de rol van de belastingplichtige in het economische verkeer. Het Hof concludeert dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat het ontvangen bedrag belastbaar is als ROW, en dat belanghebbende niet kan aantonen dat hij geen voordeel heeft beoogd. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd, en er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegekend.