Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
3.De feiten
€ 2.300.000 verschuldigd is en dat dat bedrag vanaf die datum als lening van Wilmar Groep aan Marigot Groep dient te gelden en dat voor de nakoming daarvan Marigot jegens Wilmar Groep instaat. De verschuldigde rente zal jaarlijks aan Wilmar Groep worden betaald binnen tien werkdagen na afloop van een kalenderjaar. In de vaststellingsovereenkomst is verder bepaald dat het door Marigot Groep verschuldigde terstond opeisbaar is in het geval
€ 50.000 heeft betaald in mindering op de vordering uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst, die per ultimo 2010 daarom (inclusief de rente tot 1 januari 2011) nog € 3.328.787,84 bedraagt. Ten slotte is Marigot in die brief gesommeerd om de vordering volledig te voldoen inclusief de rente vanaf 1 januari 2011 tot de dag van volledige betaling.
4.De redenen voor de beslissing
7 juli 2006;
bepaaldestukken. Het verzoek van de Staat is wat betreft deze stukken te algemeen geformuleerd, zodat niet duidelijk is welke informatie de Staat precies wil krijgen. Grief 3B van Marigot slaagt dus en grief 2 van de Staat faalt. Het leidt ertoe dat de beschikking van de rechtbank onder 6.1 niet in stand kan blijven. Het hof zal het verzoek van de Staat voor zover het betrekking heeft op de daarin onder I. genoemde stukken dan ook afwijzen.
rekeningafschriftente verstrekken die gaan over, en afschrift van
alle correspondentiedie gaan over, de betalingen van 25 januari 2010, 30 december 2010 en 14 april 2014 van Marigot aan Wilmar, voor zover Marigot daarover beschikt of kan beschikken. Het hof acht “alle documenten en informatie” met betrekking tot deze betalingen, zoals verzocht door de Staat, onvoldoende bepaald. Voor zover het verzoek gaat over stukken met betrekking tot andere, niet nader aangeduide betalingen dan de drie hiervoor genoemde moet het verzoek worden afgewezen, omdat de stukken waarvan afschrift wordt verzocht wat dat betreft onvoldoende bepaald zijn. Marigot zal niet worden veroordeeld om afschriften van
betaalopdrachtente geven, omdat (ook in hoger beroep) niet duidelijk is gemaakt welke stukken (gelet op het in de betreffende periode vermoedelijk via internet geregelde betalingsverkeer) worden verstaan onder “betaalopdrachten”, zodat ook deze stukken onvoldoende bepaald zijn.