In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee partijen, aangeduid als [appellant] en [geïntimeerde], over de afrekening van een samenwerking in vastgoedtransacties. De samenwerking bestond uit het gezamenlijk aankopen, verbouwen, verhuren en verkopen van panden. Het hof heeft op 4 juni 2024 een eindarrest gewezen, waarin het de eindafrekening heeft vastgesteld. De zaak is voortgekomen uit een hoger beroep dat door beide partijen is ingesteld na eerdere beslissingen van de rechtbank Midden-Nederland.
In het arrest heeft het hof de procedure na een tussenarrest van 19 december 2023 voortgezet, waarin het partijen de gelegenheid gaf om cijfermatige overzichten in te dienen. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] € 201.007,97 aan [geïntimeerde] moet betalen, inclusief rente en kosten. Het hof heeft de argumenten van [appellant] om terug te komen op eerdere beslissingen afgewezen, omdat er geen onjuiste juridische of feitelijke grondslagen zijn aangetoond.
De eindafrekening is gebaseerd op de opbrengsten en kosten van de panden die door beide partijen zijn beheerd. Het hof heeft de totale opbrengsten en kosten in detail geanalyseerd en vastgesteld dat de kosten niet al uit de huuropbrengsten zijn voldaan. De rechtbank had eerder [appellant] veroordeeld tot betaling van een bedrag, en het hof heeft deze beslissing gedeeltelijk bekrachtigd, maar ook een deel van de vordering van [geïntimeerde] toegewezen. De proceskosten zijn eveneens aan [geïntimeerde] toegewezen, en het hof heeft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.