Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verloop van de procedure bij het hof
2.De kern van de zaak
2.4 Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat de vordering verjaard is. Het hof zal dit oordeel hierna uitleggen, door eerst de relevante feiten te vermelden en door daarna de standpunten van partijen te bespreken.
3.De relevante feiten
27 mei 2004 veroordeeld voor brandstichting en hem een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd van één jaar en een werkstraf van 240 uren.
4.4. De beoordeling van het geschilde verjaringstermijn van artikel 3:324 lid 1 BW is niet van toepassing4.1 Volgens [appellant] is de verjaringstermijn van artikel 3:324 lid 1 BW van toepassing. Op grond van deze bepaling verjaart de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak twintig jaar na de dag volgend op de dag van de uitspraak. Op
vijf jaren gold vanaf een dag na het moment dat [appellant] met de schade en de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] bekend was. Tussen partijen staat niet ter discussie dat dat moment op
13 februari 2004 was, dus ruimschoots meer dan vijf jaar vóór 1 april 2013. Dat betekent dat de vordering op 1 april 2013 alleen niet verjaard was indien in de vijf jaren vóór 1 april 2013 de lopende verjaringstermijn is gestuit. [appellant] stelt dat dit het geval is geweest, [geïntimeerde] bestrijdt dat.