In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een onroerende zaak, gelegen aan [adres1] 17 te [woonplaats], voor het kalenderjaar 2021. De heffingsambtenaar van de gemeente Wijdemeren had de waarde vastgesteld op € 2.020.000, maar na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 1.987.000. Belanghebbende ging in beroep tegen deze uitspraak, maar de Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 7 mei 2024 is belanghebbende verschenen, terwijl de heffingsambtenaar niet aanwezig was. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar tijdig was uitgenodigd voor de zitting. In de beoordeling van het geschil heeft het Hof gekeken naar de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum. Belanghebbende betwistte de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde en stelde dat deze waarde gelijk moest zijn aan de stichtingskosten van € 1.295.000. De heffingsambtenaar verdedigde de waarde van € 1.987.000.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de waarde niet te hoog was vastgesteld, mede omdat er een procedure bij de Raad van State liep over de garage die zonder vergunning was gebouwd. Het Hof concludeerde dat beide partijen niet in hun bewijslast waren geslaagd en bepaalde de waarde van de onroerende zaak in goede justitie op € 1.800.000. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd, en de heffingsambtenaar werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende.