ECLI:NL:GHARL:2024:3653

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
23/136
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake waardevaststelling onroerende zaak en aanslag onroerendezaakbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een onroerende zaak, gelegen aan [adres1] 17 te [woonplaats], voor het kalenderjaar 2021. De heffingsambtenaar van de gemeente Wijdemeren had de waarde vastgesteld op € 2.020.000, maar na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 1.987.000. Belanghebbende ging in beroep tegen deze uitspraak, maar de Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 7 mei 2024 is belanghebbende verschenen, terwijl de heffingsambtenaar niet aanwezig was. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar tijdig was uitgenodigd voor de zitting. In de beoordeling van het geschil heeft het Hof gekeken naar de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum. Belanghebbende betwistte de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde en stelde dat deze waarde gelijk moest zijn aan de stichtingskosten van € 1.295.000. De heffingsambtenaar verdedigde de waarde van € 1.987.000.

Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de waarde niet te hoog was vastgesteld, mede omdat er een procedure bij de Raad van State liep over de garage die zonder vergunning was gebouwd. Het Hof concludeerde dat beide partijen niet in hun bewijslast waren geslaagd en bepaalde de waarde van de onroerende zaak in goede justitie op € 1.800.000. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd, en de heffingsambtenaar werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/136
uitspraakdatum: 28 mei 2024
Uitspraak van de vijfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 november 2022, nummer UTR 21/5120, ECLI:NL:RBMNE:2022:5956, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Wijdemeren(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft ten aanzien van belanghebbende bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak [adres1] 17 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) voor het kalenderjaar 2021 vastgesteld op € 2.020.000 (hierna: de beschikking). Tegelijk met de beschikking is een aanslag onroerendezaakbelasting 2021 aan belanghebbende opgelegd (hierna: de aanslag).
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken het bezwaar gegrond verklaard, de beschikking verminderd tot een waarde van € 1.987.000 en de aanslag dienovereenkomstig verminderd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank MiddenNederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2024. Daarbij is belanghebbende verschenen. De heffingsambtenaar is, zonder kennisgeving aan het Hof, niet verschenen.
1.6.
Bij een bericht van 19 maart 2024 van de griffier van het Hof is de heffingsambtenaar uitgenodigd voor de zitting van 7 mei 2024 om 14.15 uur te Arnhem. De uitnodiging is op 19 maart 2024 om 10:36 uur aan het digitale dossier toegevoegd en tevens is op die dag hiervan een notificatie aan de heffingsambtenaar gezonden. Omdat de uitnodiging voor de zitting tijdig en op de juiste wijze aan de heffingsambtenaar is verzonden, heeft het Hof het onderzoek ter zitting doorgang laten vinden.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak is een in 2019 gebouwde vrijstaande woning met een inhoud van 891 m³, een souterrain van 497 m³, zes dakkapellen en een garage. De kaveloppervlakte is, inclusief water 1.760 m².
2.2.
De heffingsambtenaar heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken van 3 november 2021 het bezwaar gegrond verklaard, de beschikking verminderd tot een waarde van
€ 1.987.000 en de aanslag dienovereenkomstig verminderd.
2.3.
De heffingsambtenaar heeft de door hem voorgestane waarde onderbouwd met een in beroep ingebrachte waardematrix (hierna: de matrix). In de matrix is de waarde per 1 januari 2020 (hierna: de waardepeildatum) bepaald op € 1.987.000. De waarde is bepaald door vergelijking met verkoopgegevens van drie in dezelfde buurt gelegen vrijstaande woningen, en wel als volgt:
Object
Bouw-
jaar
Inhoud woning in m³
Waarde per m³
Kavel-
opp. in m²
Waarde per m²
Bijgebouwen
K
O
U
D
V
L
Getaxeerde waarde / verkoopprijs
en datum verkoop
Waarde geïndexeerd naar peildatum
Onroerende zaak
2019
891
€ 1.026
1.76
€ 419
Souterrain € 281.372
Dakkapellen € 30.000
Garage € 24.600
Water € 460
3
3
3
3
3
5
€ 1.987.000
-
[adres1] 9
1932
796
€ 1.035
1.803
€ 306
Dakkapel € 5.000
Water € 960
Berging € 1
3
3
3
3
3
4
€ 1.375.000
(13-11-19)
€ 1.381.774
[adres2] 269
1900
436
€ 1.750
1.449
€ 417
Dakkapellen € 20.000
Water € 749
3
3
3
3
3
5
€ 1.400.000
(01-04-20)
€ 1.387.190
[adres3] 20
1953
690
€ 2.177
1.19
€ 543
Botenhuis
€ 45.000
Garage
€ 26.750
Dakkapellen
€ 15.000
Water € 335
3
3
5
3
4
5
€ 2.200.000
(22-07-19)
€ 2.236.056

3.Geschil

In geschil is met name de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat die waarde moet worden vastgesteld op het bedrag van de stichtingskosten, te weten € 1.295.000. De heffingsambtenaar bepleit handhaving van de door hem, na bezwaar, vastgestelde waarde van € 1.987.000.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende heeft de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van de onroerende zaak gemotiveerd betwist. Daarom rust op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat die waarde niet te hoog is. Bij de beantwoording van de vraag of hij daarin slaagt, zijn niet alleen de bewijsmiddelen die de heffingsambtenaar daartoe aandraagt van belang, maar moet ook rekening worden gehouden met de stukken en stellingen die de belanghebbende ter betwisting daarvan aandraagt.
4.2.
Belanghebbende heeft onder meer in het hogerberoepschrift aangevoerd dat de garage zonder de vereiste omgevingsvergunning is gebouwd. Thans loopt naar aanleiding van een handhavingsverzoek een procedure bij de Raad van State omdat de maximale hoogte is overschreden, aldus belanghebbende.
4.3.
De heffingsambtenaar heeft in het verweerschrift hiertegen ingebracht dat de juridische status geen onderdeel uitmaakt van de waardebepaling, zeker niet wanneer het een garage betreft. Het zou anders zijn bij woningen waar niet de bestemming wonen op rust, maar daar is hier geen sprake van, aldus de heffingsambtenaar.
4.4.
Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de matrix niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld. Daartoe heeft het Hof in aanmerking genomen dat in de matrix geen rekening is gehouden met de waardedrukkende invloed die naar het oordeel van het Hof uitgaat van de procedure die bij de Raad van State loopt omdat de garage niet conform de planologische voorschriften is gebouwd (vgl. HR 20 december 2002, ECLI:NL:HR:2002:AF2256). Daarnaast acht het Hof het, gelet op de inhoud van een door belanghebbende ingebrachte video van een aanvaring tussen enerzijds belanghebbende en zijn partner en anderzijds hun buren, niet uitgesloten dat het voorgaande in ieder geval voor een deel de reden is voor de conflicten met de buren. Aldus moet rekening ermee worden gehouden dat ook een potentiële koper in dergelijke conflicten zou kunnen worden betrokken, maar ook dat heeft de heffingsambtenaar niet gedaan.
4.5.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende evenmin in de op hem rustende bewijslast is geslaagd. Hierbij heeft het Hof in aanmerking genomen dat de door belanghebbende verdedigde waarde van € 1.295.000 is afgeleid van de stichtingskosten. Hiervan uitgaande heeft belanghebbende geen rekening gehouden met de waardeontwikkelingen tussen het begin van de stichting van de onroerende zaak en de waardepeildatum. Bovendien heeft belanghebbende noch een taxatierapport noch vergelijkingsobjecten noch een bewijsmiddel met gelijke kracht aangedragen.
4.6.
Beide partijen zijn derhalve niet in hun bewijslast geslaagd. Het Hof zal daarom, alle feiten en omstandigheden in ogenschouw nemend en gelet op de stukken van het geding, de waarde van de onroerende zaak in goede justitie bepalen op € 1.800.000.
4.7.
Het voorgaande brengt mee dat de overige gronden van belanghebbende geen behandeling behoeven.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
Het Hof is van oordeel dat de door belanghebbende in hoger beroep gemaakte reiskosten en in beroep en hoger beroep gemaakte verletkosten door de heffingsambtenaar dienen te worden vergoed. Belanghebbende heeft het aantal uur voor het hoger beroep op 5,5 gesteld en het Hof volgt hem hierin. Het Hof merkt op dat de Rechtbank de zaak digitaal heeft behandeld. In verband met dit laatste stelt het Hof het aantal uren voor het beroep op 1,5. Het Hof merkt verder op dat het uurtarief is gemaximeerd, voor 2024 op € 103 (artikel 2, lid 1, aanhef en onderdeel e, van het Besluit proceskosten bestuursrecht). Het Hof berekent derhalve de verletkosten op 7 x € 103 is € 721. Het Hof berekent de reiskosten op € 38 op basis van een tarief waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten (retour) per openbaar middel van vervoer, laagste klasse, voor het hoger beroep. De proceskosten bedragen daarmee in totaal € 759.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraken op bezwaar,
– vermindert de waarde tot € 1.800.000,
– vermindert de aanslag dienovereenkomstig,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 759, en
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 49 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 136 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. M.T.M. Hennevelt als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2024.
De griffier, De raadsheer,
(M.T.M. Hennevelt) (B.F.A. van Huijgevoort)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 30 mei 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.