In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een onroerende zaak, een twee-onder-een-kapwoning, door de heffingsambtenaar van de gemeente Woerden. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 447.000 per waardepeildatum 1 januari 2019. Belanghebbende was het niet eens met deze vaststelling en heeft bezwaar aangetekend, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de aanslagen voor rioolheffing en afvalstoffenheffing vernietigd, maar de waarde van de onroerende zaak bleef in stand.
Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 7 mei 2024 hebben partijen overeenstemming bereikt over de proceskostenvergoeding, waarbij het Hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte geen kostenvergoeding had toegekend. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak aannemelijk heeft gemaakt met een taxatiematrix, ondanks dat belanghebbende enkele argumenten had ingediend ter betwisting van deze waarde. Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar de last had om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog was, en heeft geconcludeerd dat de waarde van € 447.000 niet te hoog was vastgesteld.
Het Hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de proceskostenveroordeling, en de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van de proceskosten van belanghebbende tot een totaalbedrag van € 4.120. Tevens dient de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht van € 136 te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en belanghebbende is overleden voor de uitspraak, waardoor de gemachtigde geen erfgenamen kon achterhalen.