ECLI:NL:GHARL:2024:3627

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
21-004963-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting en bewezenverklaring van ontucht met minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 2002, was eerder door de rechtbank veroordeeld voor verkrachting en ontucht met een minderjarige. Het hof sprak de verdachte vrij van de primair tenlastegelegde verkrachting, omdat er onvoldoende bewijs was voor dwang. De verdachte had verklaard dat er geen weerstand was van de aangeefster, die op het moment van de feiten vijftien jaar oud was. Het hof oordeelde dat de seksuele handelingen met de aangeefster, die de leeftijd van twaalf maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, als ontuchtig moesten worden aangemerkt. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 80 uur en 40 dagen jeugddetentie, waarbij het hof rekening hield met de jonge leeftijd van de verdachte en de omstandigheden van de zaak. Daarnaast werd een vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00 voor immateriële schade. Het hof benadrukte het belang van de bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen en de pedagogische doelen van het jeugdstrafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004963-23
Uitspraak d.d.: 28 mei 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 24 oktober 2023 met parketnummer 16-289150-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2002,
wonende te [plaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 mei 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R.G. van der Laan, naar voren is gebracht. Ook heeft het hof kennisgenomen van hetgeen namens de benadeelde partij [benadeelde] door mr. P. van der Geest naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte wegens de primair tenlastegelegde verkrachting veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van één maand plus een werkstraf van 180 uren subsidiair negentig dagen jeugddetentie. De vordering van de benadeelde partij is door de rechtbank toegewezen tot een bedrag van € 5.000,-.
Het hof zal het vonnis vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt en tot een andere beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 28 mei 2020 te [pleegplaats] , door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [benadeelde] , heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , immers heeft verdachte
- de borst(en), bil(len) en/of vagina, althans de schaamstreek van die [benadeelde] betast/aangeraakt en/of beetgepakt en/of
- zijn vinger(s) in de vagina van die [benadeelde] gebracht en/of geduwd en/of
- zijn penis in de mond van die [benadeelde] gebracht en/of gehouden en/of
- zijn penis in de vagina en/of anus van die [benadeelde] gebracht en/of gehouden;
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- die [benadeelde] mee heeft genomen naar een afgelegen plaats/plek op het eiland en/of
- die [benadeelde] de woorden heeft toegevoegd: “ga pijpen” en/of “mijn riend maakt het wel af” , althans woorden van dergelijke (dwingende) aard en/of strekking en/of
- (onverhoeds) zijn penis uit zijn broek heeft gehaald en/of
- (vervolgens) het hoofd/gezicht die [benadeelde] heeft geduwd/gebracht richting zijn penis en/of
- (vervolgens) zijn penis in de mond van die [benadeelde] heeft gebracht/gehouden en/of (daarbij) (een) heen en weergaande beweging(en) heeft gemaakt en/of (daarbij) het hoofd van die [benadeelde] heen en weer heeft geduwd en/of
- die [benadeelde] in een ongelijkwaardige en/of afhankelijke relatie met hem, verdachte, heeft gebracht/gehouden, gelet op de kwetsbaarheid en/of de (zeer) jonge leeftijd van die [benadeelde] en/of
- het (aldus) - ook door het leeftijdsverschil en/of het feitelijk overwicht - doen opleveren, althans doen ontstaan, van een zodanige psychische druk dat zij geen weerstand kon bieden, in ieder geval het doen ontstaan van een situatie waarin zij geen “nee” kon of durfde te zeggen;
subsidiair
hij op of omstreeks 28 mei 2020 te [pleegplaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met [benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 2004, die de leeftijd van twaalf, maar nog niet die van zestien jaren bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
immers heeft hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal
- de borst(en), bil(len) en/of vagina, althans de schaamstreek van die [benadeelde] betast/aangeraakt en/of beetgepakt en/of
- zijn vinger(s) in de vagina van die [benadeelde] gebracht en/of geduwd en/of
- zijn penis in de mond van die [benadeelde] gebracht en/of gehouden en/of
- zijn penis in de vagina en/of anus van die [benadeelde] gebracht en/of gehouden.

Vrijspraak van het primair tenlastegelegde

Ten aanzien van de primair tenlastegelegde verkrachting overweegt het hof dat op basis van de aangifte en de getuigenverklaringen aanknopingspunten bestaan om de tenlastegelegde dwang aan te nemen.
Het hof kan daarnaast ook begrijpen dat aangeefster deze gebeurtenis zo heeft ervaren. Verdachte heeft echter consequent en consistent verklaard dat hij op geen enkel moment enige vorm van weerstand bij aangeefster heeft opgemerkt. Zij heeft geen nee gezegd, niet gehuild of geroepen en ook niet fysiek laten blijken dat ze geen seks met hem wilde, aldus verdachte.
Bij deze stand van zaken heeft het hof onvoldoende de overtuiging dat sprake is geweest van verkrachting.
Verdachte zal van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

Overweging met betrekking tot het bewijs van het subsidiair tenlastegelegde

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen en is aan een oordeel over de subsidiair tenlastegelegde ontucht met een minderjarige niet toegekomen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte niet alleen moet worden vrijgesproken van verkrachting, maar ook van de subsidiair tenlastegelegde ontucht met een minderjarige tussen twaalf en zestien jaar oud, mede bestaande uit het binnendringen van het lichaam van die minderjarige.
De raadsman heeft aangevoerd dat, indien het hof komt tot een vrijspraak van het primair tenlastegelegde, ook ten aanzien van het subsidiaire feit de dwang wegvalt en eenvoudig gezegd sprake is van seks met wederzijds goedvinden. In dat geval is sprake geweest van seks tussen twee jonge mensen met een gering leeftijdsverschil. Volgens de raadsman ontbreekt het ontuchtig karakter.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde vrijspraakverweer wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, die later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Feiten en omstandigheden
Aangeefster is geboren op [geboortedag 2] 2004 en was ten tijde van deze gebeurtenissen dus vijftien en op drie weken na zestien jaar.
Zij heeft verklaard dat zij op 28 mei 2020 seks heeft gehad met medeverdachte [medeverdachte] . Meteen daarna is verdachte naar haar toegekomen. Verdachte werd handtastelijk. Aangeefster heeft orale en vaginale seks met verdachte gehad, terwijl zij hem zei dat zij dit niet wilde. Volgens haar verklaring heeft ze meermalen “nee” en ”ik wil niet” en “stop” gezegd, en heeft ze (daarbij) ook gehuild.
Verdachte heeft in alle stadia van de opsporing en de vervolging verklaard dat hij op 28 mei 2020 inderdaad seks met aangeefster heeft gehad.
Hij heeft verklaard dat hij die avond met een aantal vrienden op het eilandje bij [locatie] in [pleegplaats] was. Daar hebben zij aangeefster en een vriendin ontmoet. Een vriend van verdachte, de medeverdachte [medeverdachte] , heeft in de bosjes seks met aangeefster gehad. Verdachte heeft verklaard dat hij dit heeft gezien toen hij was gaan kijken waar [medeverdachte] bleef.
Nadat [medeverdachte] terugkwam naar de groep, is verdachte naar eigen zeggen naar aangeefster toegegaan om te vragen hoe het met haar ging. Hij deed dit omdat hij had gehoord dat het voor aangeefster de eerste keer was dat ze seks had gehad.
In de bosjes hebben zij volgens verdachte met elkaar gesproken, geknuffeld en uiteindelijk ook seks gehad. Verdachte heeft bekend dat zowel vaginale als orale seks heeft plaatsgevonden. De anale seks heeft hij steeds ontkend.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feitelijke handelingen bij aangeefster heeft verricht, met uitzondering van het anale binnendringen. Dat onderdeel van de tenlastelegging berust immers alleen op de aangifte en wordt door verdachte ontkend. Het hof zal verdachte vrijspreken van de anale seks.
Daarnaast is niet gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte. Het hof zal verdachte daarom ook vrijspreken van medeplegen.
Sociaal-ethische norm
De volgende vraag waarvoor het hof zich gesteld ziet, is of de bewezenverklaarde handelingen aangemerkt kunnen worden als ontucht.
Het hof stelt in dit kader voorop dat uit de jurisprudentie en de wetsgeschiedenis blijkt dat artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) strekt tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die, gelet op hun jeugdige leeftijd, in het algemeen geacht worden daartoe niet of onvoldoende in staat te zijn. Onder omstandigheden kan aan seksuele handelingen met een persoon tussen de twaalf en zestien jaren het ontuchtig karakter ontbreken. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien die handelingen vrijwillig plaatsvinden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen en eventueel een affectieve relatie hebben. Een scherpe afgrenzing van dergelijke omstandigheden valt in haar algemeenheid niet te geven. Bij de totstandkoming van artikel 245 Sr heeft de wetgever in dit opzicht als maatstaf gehanteerd of de desbetreffende seksuele handelingen algemeen als sociaal-ethisch zijn aanvaard.
Het hof dient daarom te beoordelen of sprake is van omstandigheden die meebrengen dat de in dit geval de verrichte seksuele handelingen niet als ontuchtig kunnen worden aangemerkt. Het hof is van oordeel dat van dergelijke omstandigheden geen sprake is en dat de verrichte seksuele handelingen wel degelijk als ontuchtig zijn aan te merken. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Verdachte was ten tijde van de seksuele handelingen zeventien jaar en acht maanden oud. Aangeefster was vijftien jaar oud, enkele weken later is zij zestien jaar geworden. Het hof beoordeelt dit gezien de ontwikkelingsfases waarin beiden naar ervaringsregels verkeerden, in beginsel als meer dan slechts een gering leeftijdsverschil.
Verdachte en aangeefster kenden elkaar voorafgaand aan de bewuste avond niet. Het was de eerste keer dat zij elkaar zagen. Van een affectieve relatie was dan ook geen sprake. Verdachte en aangeefster kenden elkaars naam niet eens. De seksuele handelingen hebben plaatsgevonden binnen zeer korte tijd nadat zij elkaar voor het eerst zagen, naar schatting na twintig minuten. Na het voorval hebben zij geen verder contact gehad of gehouden en hebben geen telefoonnummers uitgewisseld.
Deze handelingen vonden plaats nét nadat aangeefster door [medeverdachte] , een vriend van verdachte die aangeefster overigens tevoren ook niet kende, was ontmaagd. Verdachte was hiervan op de hoogte en aangeefster heeft tegen hem gezegd dat zij het erg vond wat er zojuist met [medeverdachte] was gebeurd.
Verdachte heeft verklaard dat het aangeefster is geweest die het initiatief nam tot seksuele handelingen. Het hof acht dit niet aannemelijk, gelet op wat er net tevoren met [medeverdachte] was gebeurd en gelet op de omstandigheid dat aangeefster daar volgens haar verklaring en ook volgens verdachtes eigen verklaring van onder de indruk was.
Daarnaast is het voor de beoordeling van de vraag of de verrichte handelingen als ontuchtig kunnen worden aangemerkt, in dit geval niet van belang wie het initiatief tot seksuele handelingen nam.
Het hof is van oordeel dat de sociaal-ethische norm onder de hiervoor geschetste omstandigheden inderdaad is overschreden. Er is daarom geen sprake van omstandigheden waardoor het ontuchtig karakter aan het handelen van verdachte zou ontbreken.
De verrichte seksuele handelingen zijn daarom als ontuchtig aan te merken en het hof acht het subsidiair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair
hij op
of omstreeks28 mei 2020 te [pleegplaats] ,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,met [benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 2004, die de leeftijd van twaalf, maar nog niet die van zestien jaren bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die
hebben bestaan uit ofmede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
immers heeft hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal
- de borst
(en
), bil
(len
)en
/ofvagina
, althans de schaamstreekvan die [benadeelde] betast/aangeraakt en
/ofbeetgepakt en
/of
- zijn vinger
(s
)in de vagina van die [benadeelde] gebracht
en/of geduwden
/of
- zijn penis in de mond van die [benadeelde] gebracht en
/ofgehouden en
/of
- zijn penis in de vagina
en/of anusvan die [benadeelde] gebracht en
/ofgehouden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot dezelfde straf als die hem door de rechtbank is opgelegd, te weten een jeugddetentie voor de duur van één maand en een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 180 uren subsidiair negentig dagen jeugddetentie.
De raadsman heeft verzocht om, indien het hof toekomt aan strafoplegging, rekening te houden met de impact die een jeugddetentie zou hebben op de baan van verdachte.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder deze is begaan en heeft tevens gelet op de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een destijds vijftienjarig slachtoffer. Verdachte had zich hiervan moeten onthouden, gelet op de jonge leeftijd van aangeefster. Met zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid en de seksuele ontwikkeling van jeugdigen. Zoals blijkt uit haar slachtofferverklaring, ondervindt aangeefster daadwerkelijk nog altijd last als gevolg van dit strafbare feit. Het hof rekent verdachte dit aan.
Het hof heeft daarnaast acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 april 2024 waaruit blijkt dat verdachte slechts een maal is beboet voor een totaal ander feit en dus niet eerder voor een soortgelijk feit met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Ook heeft het hof acht geslagen op de rapportages die over verdachte zijn opgesteld. Uit de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming van 5 september 2023 blijkt dat verdachte, ondanks dat de zaak lang heeft stilgelegen, aan zijn toekomst heeft kunnen bouwen. Er is sprake van een positieve vrijetijdsbesteding en er komen geen psychosociale problemen naar voren. De Raad adviseert tot het opleggen van een werkstraf en is van mening dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf geen meerwaarde heeft.
Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte verklaard dat het goed met hem gaat. Hij heeft een vaste baan en sport veel.
Het hof ziet redenen om verdachte geen onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Daarbij weegt het hof mee dat aangeefster weliswaar vijftien jaar oud was, maar binnen enkele weken na het bewezenverklaarde zestien jaar is geworden. Daarnaast houdt het hof rekening met het feit dat de opsporing in deze zaak erg lang heeft stilgelegen en het bewezenverklaarde mede daardoor inmiddels vier jaar geleden heeft plaatsgevonden. Het hof zal volstaan met de oplegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf van tachtig uur. Die straf acht het hof passend, maar ook geboden gelet op de ernst van de normschending.
Artikel 77ma Sr bepaalt – voor zover hier van belang – dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een taakstraf, maar dat daarnaast jeugddetentie moet worden opgelegd voor het bewezen verklaarde feit. Het hof overweegt dat het jeugdstrafrecht nu juist wordt gekenmerkt door de bijzondere positie die het inneemt binnen het Wetboek van Strafrecht, in het bijzonder door het pedagogisch karakter daarvan. Het doel van het jeugdstrafrecht is (her)opvoeding en resocialisatie. De artikelen 77g en 77h Sr bieden de rechter een scala aan straffen en maatregelen om dat doel in een strafzaak van een individuele verdachte te verwezenlijken. Het jeugdstrafrecht is steeds maatwerk, waarbij rekening moet worden gehouden met de situatie van de verdachte en de omstandigheden waaronder een strafbaar feit is begaan. Toepassing van artikel 77ma Sr kan strijd opleveren met het bepaalde in artikel 37 lid 1, aanhef en onder b en art. 40 lid 4 van het Verdrag in zake de Rechten van het Kind (IVRK). Volgens deze artikelen zijn Staten verplicht om vrijheidsbeneming als uiterste maatregel te hanteren en moeten zij ervoor zorgen dat de strafrechtelijke aanpak van minderjarigen hun welzijn niet schaadt en in de juiste verhouding staat tot zowel hun omstandigheden als het strafbare feit. In het geval van verdachte, zou artikel 77ma Sr verplichten tot het opleggen van een jeugddetentie naast een werkstraf aan verdachte. Op deze wijze is een werkstraf geen alternatief meer voor vrijheidsbeneming. Dat jeugddetentie ook voorwaardelijk kan worden opgelegd, maakt dat niet anders. Als verdachte opnieuw een strafbaar feit zou plegen, is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke jeugddetentie daar weliswaar een reactie op, maar blijft zij wel het directe gevolg van – en daarmee onlosmakelijk verbonden met – de oorspronkelijk opgelegde straf. Ook kan toepassing van artikel 77ma Sr strijd opleveren met artikel 40 lid 1 van het IVRK. Dat artikellid bepaalt dat Staten minderjarigen die worden verdacht van, vervolgd wegens of veroordeeld voor een strafbaar feit zo te behandelen dat dit hun herintegratie en opbouwende rol in de maatschappij bevordert. Dit alles overziend, is het hof van oordeel dat de hierna op te leggen werkstraf aan verdachte in deze strafzaak als enige juiste interventie uit het jeugdstrafrecht aan hem moet worden opgelegd. Die straf komt naar het oordeel van het hof tegemoet aan alle belangen waar het hof bij het bepalen van een straf in deze zaak rekening mee heeft te houden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 12.500,00 bestaande uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 5.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Ter terechtzitting van het hof heeft de advocaat van de benadeelde partij de vordering gematigd tot een bedrag van € 10.000,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De vordering van de benadeelde partij is gebaseerd op de bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. Het hof spreekt verdachte daarvan echter vrij. Het hof wijst de vordering toe tot een bedrag van € 2.500,00.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan zij die vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77h, 77m, 77ma, 77n en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen jeugddetentie.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 28 mei 2020.
Aldus gewezen door
mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels, voorzitter,
mr. J.P.H. van Driel van Wageningen en mr. S. Weening, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.M.G. van der Lee, griffier,
en op 28 mei 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. S. Weening is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.