Uitspraak
1.[appellante1] ,
hierna:
[appellante1],
hierna:
[appellant2],
[appellante3],
4. [appellant4],
die woont in [woonplaats3] ,
hierna:
[appellant4],
[appellanten],
1.[geïntimeerde1] ,
hierna:
de notaris;
hierna:
de CV,
hierna:
[geïntimeerde3],
4. [geïntimeerde4] B.V.,
hierna:
[geïntimeerde4],
de notaris c.s,
1.Het verdere verloop van de procedure bij het hof
1.2 [appellanten] hebben daarop een akte na tussenarrest (met producties) genomen. De notaris c.s. hebben daarop gereageerd in een antwoordakte na tussenarrest (met één productie).
1.3 Partijen hebben daarna de processtukken (vanaf het tussenarrest) overgelegd en het hof heeft een datum vastgesteld waarop arrest zal worden gewezen.
1.4 [appellanten] hebben nog geen gelegenheid gehad om te reageren op de door de notaris c.s. overgelegde productie. Het hof zal hun die gelegenheid ook niet meer bieden, omdat hierna zal blijken dat die productie niet tot een beslissing in hun nadeel leidt. Zij hebben dan ook geen redelijk belang bij een reactie.
2.De kern van de zaak
2.2 Het hof begroot de schade van [appellante1] en [appellante3] op ruim € 2.100.000,- en zal de notaris c.s. veroordelen om dat bedrag aan hen te betalen. Dat oordeel is gebaseerd op de in het tussenarrest vermelde beslissingen, waarop dit arrest voortbouwt.
3.De verdere beoordeling van het geschil
Het hof heeft het beroep van de notaris c.s. op schending van de schadebeperkingsplicht van [appellanten] verworpen.
Ten slotte heeft het hof vastgesteld dat sprake is van conditio sine qua non verband tussen de gestelde schade en de fouten van de notaris.
“
De notaris zal akkoord vragen aan Friesland Bank N.V. voor uitbetalingen van de gelden uit het bouwdepot groot EUR 650.000,- exclusief BTW welke gestort zijn op de derdengeldrekening van de notaris.”
In de door de bank naar de notaris gestuurde kredietbrief (hypotheekinstructie) is dat niet vermeld. De notaris c.s. stellen dat de notaris niet is geïnformeerd over het feit dat voor de bank kennelijk als voorwaarde voor financiering gold dat het depot op de derdengeldrekening van de notaris diende te staan. Zij wijzen erop dat de notaris weliswaar de eindverantwoordelijkheid droeg voor de formaliteiten rond het transport, maar dat de bank hem ten onrechte niet heeft geïnformeerd over een voor de bank kennelijk relevante voorwaarde en dat [appellanten] , die deze voorwaarde wel kenden, ook niet aan de bel hebben getrokken. Zij waren ermee bekend dat niet aan die voorwaarde was voldaan, omdat het bouwdepot op de derdengeldrekening van een andere notaris was gestort. De schade is daarom niet alleen het gevolg van een fout van de notaris, maar ook van een fout van de bank (die hier namens [appellanten] is opgetreden) en van [appellanten] zelf, aldus nog steeds de notaris c.s.
Het hof komt niet terug op zijn eindbeslissing over de SOLL-schade3.10 [appellanten] hebben aanspraak gemaakt op vergoeding ten gevolge van de fouten van de notaris. Zij hebben daarbij onderscheid gemaakt tussen zogenaamde IST-schade en SOLL-schade. Het hof heeft in het tussenarrest overwogen en beslist dat de IST-schade toewijsbaar is over de periode tot en met 12 mei 2017, maar dat de SOLL-schade niet toewijsbaar is. Volgens het hof kan deze schade niet in redelijkheid aan de fouten van de notaris worden toegerekend.
- 4.1.2 van de memorie van antwoord (waar een algemeen verweer op dit punt wordt gevoerd, artikel 6:98 BW wordt aangehaald en het element van de voorzienbaarheid van de schade wordt genoemd);
- 4.3.3 van de memorie van antwoord (waar specifiek in het kader van de SOLL-schade wordt aangevoerd dat er geen direct verband bestaat tussen de SOLL-schade en de fouten van de notaris en wordt aangegeven dat “
dergelijke schade hoe dan ook in een te ver verwijderd verband staat tot de fout van de Notaris om dit nog aan de Notaris toe te rekenen”);
- 4.3.8 van de memorie van antwoord (waar subsidiair een beperkte toerekening van de SOLL-schade wordt bepleit);
- 5.2 van de memorie van antwoord (waar heel algemeen de kwestie van de toerekening naar redelijkheid wordt vermeld).
Het hof heeft (de feitelijke grondslag van) het verweer van de notaris c.s. dan ook niet aangevuld. Om die reden komt het hof niet terug op zijn beslissing.
12 mei 2017 het rapport van [naam1] van accountantskantoor EY het uitgangspunt vormt. Op de berekening in dat rapport moeten mogelijk enkele correcties worden toegepast. Die correcties betreffen de kosten van juridische bijstand, de btw en de periode waarover de schade is berekend. Het hof zal die correcties hierna bespreken en de schade daarna, met inachtneming van die correcties, begroten.
kosten van juridische bijstand. [naam1] is in zijn rapport uitgegaan van gegevens die zijn verwerkt in een rapport van de heer [naam2] van Maatman Accountants, de accountant van [appellanten] Maatman gaat voor de periode tot juli 2017 uit van € 206.125,- aan advocaatkosten. Van dat bedrag heeft de advocaat van [appellanten] veruit het grootste deel, € 159.962,-, geboekt op dossiernummer 30803370, het nummer waar de uiteindelijke procedure tegen de notaris c.s. ook op is geboekt. Daarnaast zijn er facturen tot € 46.163,- geboekt op andere dossiernummers. Volgens [appellanten] zien de op de andere dossiernummers geboekte facturen sowieso niet op de procedures tegen de notaris c.s. Voor de onder 30803370 geboekte facturen moet een onderscheid worden gemaakt tussen 2008 en 2009 en de jaren nadien. In de jaren 2008 en 2009 werden alle werkzaamheden in verband met het pand, waaronder de werkzaamheden in de procedures tegen de notaris, op dit nummer geboekt. Grosso modo kan twee derde deel van de in die jaren gedeclareerde bedragen – het betreft € 60.214,- - worden toegerekend aan procedures tegen de notaris. Voor de jaren nadien gaat het om 50 tot 75%. Het is volgens hen ondoenlijk om alle 137 declaraties (met duizenden specificatieregels) te splitsen. Om die reden ligt een schatting het meest voor de hand.
€ 55.000,- voor een rapport van nog geen 50 bladzijden (waarvan 30 bladzijden bijlagen) het hof exorbitant voor. Aan de eis van dubbele redelijkheid is dan ook niet voldaan. Het hof zal de vordering matigen tot € 10.000,-, een correctie van € 45.000,- dus.
btwgeldt het volgende. De notaris heeft als voorschot op de door hem te betalen schadevergoeding in 2009 het bedrag van het bouwdepot (inclusief de btw) vergoed. Partijen hebben gediscussieerd over de vraag of de btw-component van € 123.500,- als bate in de schadeberekening mocht worden meegenomen. [naam1] is daar in zijn rapport niet van uitgegaan, maar heeft op dit punt wel een voorbehoud gemaakt. Hij heeft aangegeven dat wanneer wel rekening wordt gehouden met de btw als bate dit zou leiden tot een lagere schade van € 158.290,-. Het verschil tussen
€ 123.500,- en € 158.290,- is gelegen in de door hem berekende wettelijke rente. [4]
alle btw belaste diensten, waaronder ook de uitgekeerde btw van het aan de maatschap uitgekeerde depot, in de afrekening meegenomen.” Gelet op deze brief is niet aannemelijk dat de belastingdienst zich alsnog op het standpunt zal stellen dat de btw over het depotbedrag moet worden afgedragen. Er is dan ook reden om de door [naam1] berekende schade te corrigeren (verminderen) met € 158.290,-. [5]
schadeperiode. De notaris c.s. stellen dat specificaties van de schade over de jaren 2018 en 2019 niet beschikbaar zijn. Om die reden stellen zij voor om uit te gaan van de wel bekende schades over de jaren 2016 en 2017. De correctie bedraagt dan ruim € 600.000,-. Het hof gaat daar niet in mee. Uit de specificatie van de door [naam1] berekende schade per 30 april 2019 [6] volgt met welke kosten hij van maand tot maand rekening heeft gehouden in de periode van mei 2017 tot en met april 2019. Die kosten zijn vermeld en opgeteld in de bovenste kolom van de specificatie. Per 1 mei 2017 bedroegen die kosten (cumulatief opgerent) € 1.024.387,-. Per 1 april 2019 ging het om € 1.116.160,-. In april 2019 kwam daar nog € 1.381,- aan hypotheekrente bij. (De in die maand vermelde hypotheekmutatie vormt geen schade). Het verschil is dan: € 1.116.160,- + € 1.381,- -/- € 1.024.387,- = € 93.154,-. Daar komen dan nog wel de, niet van maand tot maand in de specificatie bijgehouden kosten van de rente op de door [appellant2] en [appellant4] verstrekte leningen bij. Voor die leningen zoekt het hof aansluiting bij de specificatie van [naam2] over 2017. Het gaat om een bedrag van ruim € 103.000,-, afgerond € 8.533,- per maand. Voor 22,5 maanden is dat
4.4. De beslissing
22 september 2021, voor zover de vorderingen van [appellant2] en [appellant4] zijn afgewezen;
22 september 2021 voor het overige, en beslist als volgt;
€ 2.100.192,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2019, onder aftrek van wat de notaris c.s. op basis van het vonnis van 22 september 2021 hebben betaald en van wat [appellante1] en [appellante3] per saldo hebben ontvangen en nog zullen ontvangen van de curatoren van Casa Novo, van de curatoren van Easy Life en/of notaris [naam3] ;
€ 39.640,- aan voorgeschoten kosten van de deskundige,