ECLI:NL:GHARL:2024:3593

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
200.303.962/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding door notaris na beroepsfout bij levering bedrijfspand

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schadevergoeding die de notaris moet betalen aan [appellante1] en [appellante3] als gevolg van een beroepsfout bij de levering van een bedrijfspand. De rechtbank Noord-Nederland had eerder een schadevergoeding van € 965.000,- toegewezen, maar het hof heeft de schade begroot op ruim € 2.100.000,-. De appellanten, die als eisers bij de rechtbank optraden, waren van mening dat het toegewezen bedrag te laag was, terwijl de notaris c.s. het bedrag te hoog vonden. Het hof heeft in zijn tussenarrest van 1 augustus 2023 al op verschillende geschilpunten beslist en partijen in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie te verstrekken. Het hof heeft vastgesteld dat er een conditio sine qua non verband bestaat tussen de schade en de fouten van de notaris. Het beroep van de notaris c.s. op eigen schuld van de appellanten is verworpen, omdat de appellanten mochten vertrouwen op de deskundigheid van de notaris. Het hof heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 2.100.192,-, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 mei 2019. De notaris c.s. zijn ook veroordeeld in de proceskosten van de appellanten. De uitspraak is een bevestiging van de aansprakelijkheid van de notaris voor de gemaakte beroepsfout en de daaruit voortvloeiende schade.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.303.962/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 145631
arrest van 28 mei 2024
in de zaak van

1.[appellante1] ,

die woont in [woonplaats1] ,
hierna:
[appellante1],
2. [appellant2],
die woont in [woonplaats1] ,
hierna:
[appellant2],
3. [appellante3] ,hierna:
[appellante3],
die woont in [woonplaats2] ,
4. [appellant4],
die woont in [woonplaats3] ,
hierna:
[appellant4],
die hoger beroep hebben ingesteld,
en bij de rechtbank optraden als eisers,
hierna samen:
[appellanten],
advocaat: mr. L. Wijnbergen te Groningen,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

die woont in [woonplaats4] ,
hierna:
de notaris;
2. [geïntimeerde2] Notarissen C.V.,
hierna:
de CV,
die is gevestigd in Groningen,
3. [geïntimeerde3] B.V.,
hierna:
[geïntimeerde3],
die is gevestigd in Groningen,
4. [geïntimeerde4] B.V.,
hierna:
[geïntimeerde4],
die ook hoger beroep hebben ingesteld,
en bij de rechtbank optraden als gedaagden,
hierna samen:
de notaris c.s,
advocaat: mr. J. Mencke te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van de procedure bij het hof

1.1
Het hof heeft op 1 augustus 2023 een tussenarrest [1] gewezen. In dat tussenarrest heeft het hof op een aantal geschilpunten tussen partijen beslist. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om in een akte informatie te verstrekken over en in te gaan op enkele onderwerpen.
1.2 [appellanten] hebben daarop een akte na tussenarrest (met producties) genomen. De notaris c.s. hebben daarop gereageerd in een antwoordakte na tussenarrest (met één productie).
1.3 Partijen hebben daarna de processtukken (vanaf het tussenarrest) overgelegd en het hof heeft een datum vastgesteld waarop arrest zal worden gewezen.
1.4 [appellanten] hebben nog geen gelegenheid gehad om te reageren op de door de notaris c.s. overgelegde productie. Het hof zal hun die gelegenheid ook niet meer bieden, omdat hierna zal blijken dat die productie niet tot een beslissing in hun nadeel leidt. Zij hebben dan ook geen redelijk belang bij een reactie.

2.De kern van de zaak

2.1
Het gaat in deze schadestaatprocedure om de vraag hoeveel schade [appellanten] geleden hebben als gevolg van een door de notaris gemaakte beroepsfout bij het leveren van een bedrijfspand aan [appellante1] en [appellante3] . De rechtbank Noord-Nederland heeft de notaris c.s. na een reeks van vonnissen en enkele deskundigenonderzoeken uiteindelijk in haar vonnis van 22 september 2021 [2] veroordeeld om ruim € 965.000,- schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten, aan [appellante1] en [appellante3] te betalen. [appellante1] en [appellante3] vinden dit bedrag te laag, de notaris c.s. vinden het bedrag te hoog.
2.2 Het hof begroot de schade van [appellante1] en [appellante3] op ruim € 2.100.000,- en zal de notaris c.s. veroordelen om dat bedrag aan hen te betalen. Dat oordeel is gebaseerd op de in het tussenarrest vermelde beslissingen, waarop dit arrest voortbouwt.

3.De verdere beoordeling van het geschil

Inleiding
3.1
Het hof heeft in het tussenarrest al beslist op diverse geschilpunten tussen partijen. In dit arrest wordt voortgebouwd op die beslissingen. Het hof zal eerst de beslissingen samenvatten over de geschilpunten die in het vervolg van dit arrest niet terugkeren. De overige beslissingen worden samengevat wanneer het onderwerp aan de orde komt waarop de desbetreffende beslissing betrekking heeft.
3.2
Het hof heeft allereerst vastgesteld dat geen grieven zijn gericht tegen de afwijzing van de vorderingen van [appellant2] en [appellant4] , zodat dit oordeel niet meer ter discussie staat.
Het hof heeft het beroep van de notaris c.s. op schending van de schadebeperkingsplicht van [appellanten] verworpen.
Ten slotte heeft het hof vastgesteld dat sprake is van conditio sine qua non verband tussen de gestelde schade en de fouten van de notaris.
Het beroep van de notaris c.s. op eigen schuld slaagt niet
3.3
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof hebben de notaris c.s., naar aanleiding van een ter voorbereiding op die mondelinge behandeling door [appellanten] in het geding gebrachte brief van [appellant2] aan de Frieslandbank (hierna: de bank) van
25 januari 2015, voor het eerst naar voren gebracht dat mogelijk sprake is geweest van twee kredietbrieven, een die de bank naar de notaris heeft gestuurd en een die de bank naar [appellanten] heeft gestuurd en dat de inhoud van deze twee brieven verschilt. De kredietbrief aan [appellanten] zou bewust door [appellanten] zijn achtergehouden om op die manier een eigen schuld verweer te voorkomen, inhoudende dat de fout van de notaris mede te wijten is aan [appellanten] en/of de bank.
3.4
Naar aanleiding van dit betoog heeft het hof in het tussenarrest overwogen dat dit (nog uit te werken) verweer van de notaris c.s. weliswaar een nieuw verweer is en als een nieuwe grief moet worden beschouwd, maar dat het gebaseerd is op een pas ter voorbereiding op de mondelinge behandeling door [appellanten] overgelegd stuk
(de genoemde brief van [appellant2] aan de bank). Om die reden is er reden een uitzondering aan te nemen op de ‘in beginsel strakke regel’. Het hof heeft [appellanten] opgedragen een toelichting te geven op (pagina 2 van) de brief van [appellant2] , de beide kredietbrieven in het geding te brengen en te reageren op het beroep op eigen schuld.
3.5
[appellanten] hebben vervolgens alleen de aan hen verstuurde kredietbrief overgelegd. Zij hebben erop gewezen dat de desbetreffende brief al eerder is overgelegd. Zij hebben verder aangegeven niet te beschikken over de aan de notaris gestuurde brief. De notaris c.s. hebben die brief vervolgens zelf bij hun antwoordakte in het geding gebracht.
3.6
Vastgesteld kan worden dat in de kredietbrief van de bank aan [appellanten] het volgende is vermeld:

De notaris zal akkoord vragen aan Friesland Bank N.V. voor uitbetalingen van de gelden uit het bouwdepot groot EUR 650.000,- exclusief BTW welke gestort zijn op de derdengeldrekening van de notaris.”
In de door de bank naar de notaris gestuurde kredietbrief (hypotheekinstructie) is dat niet vermeld. De notaris c.s. stellen dat de notaris niet is geïnformeerd over het feit dat voor de bank kennelijk als voorwaarde voor financiering gold dat het depot op de derdengeldrekening van de notaris diende te staan. Zij wijzen erop dat de notaris weliswaar de eindverantwoordelijkheid droeg voor de formaliteiten rond het transport, maar dat de bank hem ten onrechte niet heeft geïnformeerd over een voor de bank kennelijk relevante voorwaarde en dat [appellanten] , die deze voorwaarde wel kenden, ook niet aan de bel hebben getrokken. Zij waren ermee bekend dat niet aan die voorwaarde was voldaan, omdat het bouwdepot op de derdengeldrekening van een andere notaris was gestort. De schade is daarom niet alleen het gevolg van een fout van de notaris, maar ook van een fout van de bank (die hier namens [appellanten] is opgetreden) en van [appellanten] zelf, aldus nog steeds de notaris c.s.
3.7
Het hof is het niet met de notaris c.s. eens dat een eventuele fout van de bank als eigen schuld aan [appellanten] kan worden toegerekend. De verplichting van de verkoper om het bouwdepot te storten vloeide niet voort uit de kredietovereenkomst tussen de bank en [appellanten] , maar uit de koopovereenkomst tussen [appellante1] en [appellante3] als kopers en de verkoper. In de hoofdzaak is vastgesteld dat de notaris (onder meer) is tekortgeschoten in zijn verplichting om te verifiëren of aan die stortingsverplichting (voortvloeiend uit de koopovereenkomst) is voldaan. De bank was geen partij bij die koopovereenkomst en is ook niet te beschouwen als hulppersoon van [appellante1] en [appellante3] . Alleen om die reden al kan een eventuele nalatigheid van de bank in de informatievoorziening aan de notaris niet aan [appellante1] en [appellante3] worden toegerekend. Bij de overeenkomst van kredietverstrekking aan [appellanten] en de vestiging van een recht van hypotheek ten behoeve van de bank door [appellanten] waren [appellanten] en de bank elkaars contractspartijen en hadden zij ieder hun eigen - niet persé gelijke - belangen. Indien de bank in het kader van die hypotheekverstrekking een fout heeft gemaakt, valt al helemaal niet in te zien dat (en waarom) een fout van de bank - zoals gezegd de contractspartij van [appellanten] - een omstandigheid is die als eigen schuld aan [appellanten] zou kunnen worden toegerekend.
3.8
Het hof volgt de notaris c.s. niet in het betoog dat ook [appellanten] een fout hebben gemaakt. [appellanten] mochten ervan uitgaan dat de notaris ermee bekend was dat het bouwdepot niet op zijn derdengeldrekening was gestort. Zij hoefden er ook niet aan te twijfelen dat de notaris, als professional, wist wat hij deed en ervoor zou zorgen dat aan de vereisten voor het overdragen van het pand en het vestigen van de hypothecaire zekerheid werd voldaan. Gesteld noch gebleken is dat [appellanten] ermee bekend waren dat de bank de desbetreffende voorwaarde niet aan de notaris had meegedeeld. [appellanten] hadden dan ook onvoldoende reden om te vrezen dat de notaris steken zou laten vallen. Dat zij niet bij de notaris aan de bel hebben getrokken, valt hun dan ook niet te verwijten en komt evenmin voor hun risico.
3.9
De conclusie is dat het door de notaris c.s. gedane beroep op eigen schuld naar aanleiding van de genoemde brief van [appellant2] faalt.
Het hof komt niet terug op zijn eindbeslissing over de SOLL-schade3.10 [appellanten] hebben aanspraak gemaakt op vergoeding ten gevolge van de fouten van de notaris. Zij hebben daarbij onderscheid gemaakt tussen zogenaamde IST-schade en SOLL-schade. Het hof heeft in het tussenarrest overwogen en beslist dat de IST-schade toewijsbaar is over de periode tot en met 12 mei 2017, maar dat de SOLL-schade niet toewijsbaar is. Volgens het hof kan deze schade niet in redelijkheid aan de fouten van de notaris worden toegerekend.
3.11
[appellanten] zijn het niet eens met deze beslissing. Volgens hen heeft het hof het verweer van de notaris c.s. in feite aangevuld en ten onrechte ambtshalve toepassing gegeven aan artikel 6:98 BW. Zij verzoeken het hof om die reden terug te komen op deze beslissing. Het hof volgt hen daarin niet. De notaris c.s. hebben wel degelijk het verweer gevoerd dat de SOLL-schade niet in redelijkheid aan de fouten van de notaris kan worden toegerekend. Het hof wijst op:
- 4.1.2 van de memorie van antwoord (waar een algemeen verweer op dit punt wordt gevoerd, artikel 6:98 BW wordt aangehaald en het element van de voorzienbaarheid van de schade wordt genoemd);
- 4.3.3 van de memorie van antwoord (waar specifiek in het kader van de SOLL-schade wordt aangevoerd dat er geen direct verband bestaat tussen de SOLL-schade en de fouten van de notaris en wordt aangegeven dat “
dergelijke schade hoe dan ook in een te ver verwijderd verband staat tot de fout van de Notaris om dit nog aan de Notaris toe te rekenen”);
- 4.3.8 van de memorie van antwoord (waar subsidiair een beperkte toerekening van de SOLL-schade wordt bepleit);
- 5.2 van de memorie van antwoord (waar heel algemeen de kwestie van de toerekening naar redelijkheid wordt vermeld).
Het hof heeft (de feitelijke grondslag van) het verweer van de notaris c.s. dan ook niet aangevuld. Om die reden komt het hof niet terug op zijn beslissing.
De IST-schade kan worden begroot op ruim € 2.100.000,-3.12 Partijen zijn het erover eens dat voor de berekening van de IST-schade tot en met
12 mei 2017 het rapport van [naam1] van accountantskantoor EY het uitgangspunt vormt. Op de berekening in dat rapport moeten mogelijk enkele correcties worden toegepast. Die correcties betreffen de kosten van juridische bijstand, de btw en de periode waarover de schade is berekend. Het hof zal die correcties hierna bespreken en de schade daarna, met inachtneming van die correcties, begroten.
3.13
De eerste correctie betreft de
kosten van juridische bijstand. [naam1] is in zijn rapport uitgegaan van gegevens die zijn verwerkt in een rapport van de heer [naam2] van Maatman Accountants, de accountant van [appellanten] Maatman gaat voor de periode tot juli 2017 uit van € 206.125,- aan advocaatkosten. Van dat bedrag heeft de advocaat van [appellanten] veruit het grootste deel, € 159.962,-, geboekt op dossiernummer 30803370, het nummer waar de uiteindelijke procedure tegen de notaris c.s. ook op is geboekt. Daarnaast zijn er facturen tot € 46.163,- geboekt op andere dossiernummers. Volgens [appellanten] zien de op de andere dossiernummers geboekte facturen sowieso niet op de procedures tegen de notaris c.s. Voor de onder 30803370 geboekte facturen moet een onderscheid worden gemaakt tussen 2008 en 2009 en de jaren nadien. In de jaren 2008 en 2009 werden alle werkzaamheden in verband met het pand, waaronder de werkzaamheden in de procedures tegen de notaris, op dit nummer geboekt. Grosso modo kan twee derde deel van de in die jaren gedeclareerde bedragen – het betreft € 60.214,- - worden toegerekend aan procedures tegen de notaris. Voor de jaren nadien gaat het om 50 tot 75%. Het is volgens hen ondoenlijk om alle 137 declaraties (met duizenden specificatieregels) te splitsen. Om die reden ligt een schatting het meest voor de hand.
3.14
De notaris c.s. zien dat anders. Volgens hen hebben [appellanten] hun stellingen onvoldoende onderbouwd, waardoor die niet kunnen worden gecontroleerd. Om die reden moet ervan worden uitgegaan dat het overgrote deel van de kosten in het dossier tegen de notaris – de notaris sluit aan bij het door [appellanten] zelf genoemde percentage van 75% - de procedures tegen de notaris c.s. betreft en niet voor vergoeding in aanmerking komt.
3.15
Het hof volgt de notaris c.s. in dit betoog en zal dan, voor wat betreft de periode vanaf 2009, ervan uitgaan dat 75% van de op dossiernummer 30803370 geboekte declaraties de procedures tegen de notaris c.s. betreffen. Voor de jaren 2008 en 2009 sluit het hof aan bij de schatting van [appellanten] van twee derde deel. Dat betekent dat een korting van 2/3 van € 60.214,- en van 75% van (€ 159.962,- -/- € 60.214,- = € 99.748,- ) op zijn plaats is. Dat komt neer op - afgerond - € 40.143,- + € 74.811,- = € 114.954,-.
3.16
De notaris c.s. hebben ook bezwaar gemaakt tegen vergoeding van de op de andere dossiers geboekte declaraties. Het betreft allereerst juridische kosten die door de bank bij [appellanten] in rekening werden gebracht. De notaris c.s. zien niet in op grond waarvan juridische kosten van een derde voor hun rekening zouden moeten komen. Bovendien is onvoldoende onderbouwd dat deze kosten voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. Het hof volgt de notaris c.s. niet in dit betoog. Het staat niet ter discussie dat [appellanten] door de fout van de notaris in ernstige financiële problemen zijn geraakt en dat de verhouding met de bank daardoor ernstig onder druk is komen te staan. In dat kader is voldoende aannemelijk dat de bank de door die bank gemaakte juridische kosten bij [appellanten] in rekening hebben gebracht. Deze kosten vormen daarmee schade die voor vergoeding in aanmerking komt (overigens geen buitengerechtelijke kosten, zodat de dubbele redelijkheidstoets niet aan de orde is).
3.17
Het hof is het met de notaris c.s. eens dat [appellanten] niet hebben onderbouwd op grond waarvan de juridische kosten die [appellanten] kennelijk hebben gemaakt voor de aansprakelijkheidsstelling van de andere betrokken notaris als door de notaris c.s. veroorzaakte schade hebben te gelden. De in dat dossier geboekte declaraties, met een totaalbedrag van € 13.150,-, komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking. Dat is in beginsel anders voor de kosten van de tegen de curatoren van de verkoper van het pand gevoerde procedure. De notaris c.s. hebben echter al in de procedure bij de rechtbank aangevoerd dat zij de advocaatkosten voor deze procedure hebben vergoed. In het licht daarvan hebben [appellanten] hun vordering op dit punt onvoldoende onderbouwd. Ook deze declaraties tot een bedrag van € 9.918,- komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.
3.18
Ten slotte maken de notaris c.s. in het kader van de advocaatkosten bezwaar tegen de in de berekening van [naam1] (in navolging van de berekening van de accountant [naam2] ) begrepen kosten van Cunningham Lindsay. Dat bedrijf heeft een schaderapport opgesteld dat de basis vormde voor de indiening van de schadeclaim. Cunningham Lindsay heeft voor haar rapport en het daaraan ten grondslag gelegde onderzoek (maar liefst) € 55.000,- in rekening gebracht. Het hof is het met de notaris c.s. eens dat deze kosten niet voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. De keuze om (een bedrijf als) Cunningham Lindsay in te schakelen om de omvang van de schade in kaart te brengen en om daarover te rapporteren is op zich redelijk. In deze procedure is echter gebleken dat het rapport van Cunningham Lindsay maar beperkt bruikbaar is, omdat de uitgangspunten discutabel zijn en allerlei gegevens over concrete schadeposten niet in het rapport verwerkt waren. Bovendien komt een vergoeding van
€ 55.000,- voor een rapport van nog geen 50 bladzijden (waarvan 30 bladzijden bijlagen) het hof exorbitant voor. Aan de eis van dubbele redelijkheid is dan ook niet voldaan. Het hof zal de vordering matigen tot € 10.000,-, een correctie van € 45.000,- dus.
3.19
Samenvattend dient een correctie op de kosten van juridische bijstand plaats te vinden van € 114.954,- + € 13.150,- + € 9.918,- + € 45.000,- = € 183.022,-. [3]
3.2
Voor wat betreft de kwestie van de
btwgeldt het volgende. De notaris heeft als voorschot op de door hem te betalen schadevergoeding in 2009 het bedrag van het bouwdepot (inclusief de btw) vergoed. Partijen hebben gediscussieerd over de vraag of de btw-component van € 123.500,- als bate in de schadeberekening mocht worden meegenomen. [naam1] is daar in zijn rapport niet van uitgegaan, maar heeft op dit punt wel een voorbehoud gemaakt. Hij heeft aangegeven dat wanneer wel rekening wordt gehouden met de btw als bate dit zou leiden tot een lagere schade van € 158.290,-. Het verschil tussen
€ 123.500,- en € 158.290,- is gelegen in de door hem berekende wettelijke rente. [4]
3.21
[appellanten] hebben een brief van hun accountant [naam2] overgelegd, waarin [naam2] verslag doet van het met de belastingdienst gevoerde overleg. Uit deze brief volgt dat de inhoudelijke discussie met de belastingdienst over de periode 2010 tot en met 2017 is afgerond. In die afrekening zijn volgens [naam2] “
alle btw belaste diensten, waaronder ook de uitgekeerde btw van het aan de maatschap uitgekeerde depot, in de afrekening meegenomen.” Gelet op deze brief is niet aannemelijk dat de belastingdienst zich alsnog op het standpunt zal stellen dat de btw over het depotbedrag moet worden afgedragen. Er is dan ook reden om de door [naam1] berekende schade te corrigeren (verminderen) met € 158.290,-. [5]
3.22
[naam1] heeft de schade over de periode tot en met april 2019 berekend. Hij komt uit op een bedrag van € 2.726.651,- inclusief wettelijke rente. In het tussenarrest is beslist dat [appellanten] aanspraak hebben op vergoeding van hun schade tot en met 12 mei 2017, zodat een correctie op de schadeberekening van [naam1] moet worden gemaakt wat betreft de
schadeperiode. De notaris c.s. stellen dat specificaties van de schade over de jaren 2018 en 2019 niet beschikbaar zijn. Om die reden stellen zij voor om uit te gaan van de wel bekende schades over de jaren 2016 en 2017. De correctie bedraagt dan ruim € 600.000,-. Het hof gaat daar niet in mee. Uit de specificatie van de door [naam1] berekende schade per 30 april 2019 [6] volgt met welke kosten hij van maand tot maand rekening heeft gehouden in de periode van mei 2017 tot en met april 2019. Die kosten zijn vermeld en opgeteld in de bovenste kolom van de specificatie. Per 1 mei 2017 bedroegen die kosten (cumulatief opgerent) € 1.024.387,-. Per 1 april 2019 ging het om € 1.116.160,-. In april 2019 kwam daar nog € 1.381,- aan hypotheekrente bij. (De in die maand vermelde hypotheekmutatie vormt geen schade). Het verschil is dan: € 1.116.160,- + € 1.381,- -/- € 1.024.387,- = € 93.154,-. Daar komen dan nog wel de, niet van maand tot maand in de specificatie bijgehouden kosten van de rente op de door [appellant2] en [appellant4] verstrekte leningen bij. Voor die leningen zoekt het hof aansluiting bij de specificatie van [naam2] over 2017. Het gaat om een bedrag van ruim € 103.000,-, afgerond € 8.533,- per maand. Voor 22,5 maanden is dat
€ 191.993,-. De totale correctie komt dan uit op € 285.147,-.
3.23
[naam1] kwam uit op een schade van € 2.726.651,-. Dat bedrag moet worden verminderd met € 183.022,- (juridische kosten) + € 158.290,- (btw) + € 285.147,- (correctie periode), zodat € 2.100.192,- resteert. De notaris c.s. dienen dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2019, aan [appellante1] en [appellante3] te betalen.
Conclusies3.24 Uit het voorgaande volgt dat de vordering van [appellante1] en [appellante3] toewijsbaar is tot € 2.100.192,-, met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2019. Partijen zijn het erover eens dat wanneer [appellante1] en [appellante3] nog bedragen ontvangen van de curatoren van Casa Novo, van de curatoren van Easy Life en/of notaris [naam3] die bedragen (naar het hof begrijpt: onder aftrek van de gemaakte kosten) in mindering komen op het door de notaris c.s. te betalen bedrag. [7]
3.25
Bij deze stand van zaken worden [appellante1] en [appellante3] grotendeels in het gelijk gesteld. Een substantieel deel van hun bij de rechtbank ingestelde vordering zal worden toegewezen. Bovendien leidt het door hen ingestelde hoger beroep ertoe dat in plaats van ruim € 900.000,- (exclusief wettelijke rente) ruim € 2.100.000,- (exclusief wettelijke rente) zal worden toegewezen. Het hof zal de notaris c.s. dan ook veroordelen in de kosten van [appellante1] en [appellante3] in de procedure bij de rechtbank (salaris advocaat:
8,5 punten à € 3.999,- - het ten tijde van het eindvonnis geldende tarief) en het door hen ingestelde beroep (3 punten à € 6.217,-). Het hof zal de notaris c.s. ook, zoals al is overwogen in het tussenarrest, veroordelen tot betaling van de door [appellanten] voorgeschoten kosten van [naam1] . Het betreft € 39.640,- Van Maastrigt c.s. hebben in de memorie van grieven alleen bij de proceskosten een hoofdelijke veroordeling gevorderd. In de conclusie na deskundigenbericht van 29 januari 2020, waarnaar voor de hoofdsom in het petitum van de memorie van grieven wordt verwezen, is geen hoofdelijke veroordeling gevorderd.
De notaris c.s. krijgen op verschillende onderdelen in het door hen ingestelde beroep gelijk. Die onderdelen hebben een beperkt geldelijk belang. Hun betoog dat de rechtbank teveel heeft toegewezen gaat niet op, zoals uit het voorgaande blijkt. Om die reden zal het hof de proceskosten in het door de notaris c.s. ingestelde hoger beroep compenseren. [8]
3.26
Onder de door de notaris c.s. verschuldigde kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [9] Daarnaast is wettelijke rente verschuldigd over de proceskosten vanaf 14 dagen na de datum van dit arrest.
3.27
Zoals in het tussenarrest al is overwogen, hebben [appellant2] en [appellant4] niets te vorderen. Het oordeel van de rechtbank betreffende hun vorderingen zal dan ook worden bekrachtigd. Omdat niet aannemelijk is geworden dat de notaris c.s. extra kosten hebben moeten maken om zich te verweren tegen hun vorderingen, zullen de ten laste van hen komende proceskosten worden vastgesteld op nihil.
3.28
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.4. De beslissing

Het hof:
3.1
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van
22 september 2021, voor zover de vorderingen van [appellant2] en [appellant4] zijn afgewezen;
4.2
vernietigt het vonnis van rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van
22 september 2021 voor het overige, en beslist als volgt;
4.3
veroordeelt de notaris c.s. om aan [appellante1] en [appellante3] te betalen
€ 2.100.192,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2019, onder aftrek van wat de notaris c.s. op basis van het vonnis van 22 september 2021 hebben betaald en van wat [appellante1] en [appellante3] per saldo hebben ontvangen en nog zullen ontvangen van de curatoren van Casa Novo, van de curatoren van Easy Life en/of notaris [naam3] ;
4.4
veroordeelt [appellant2] en [appellant4] in de proceskosten van de procedure bij het hof en stelt deze kosten vast op nihil;
4.5
veroordeelt de notaris c.s., hoofdelijk in die zin dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van de volgende proceskosten van [appellante1] en [appellante3] tot aan de uitspraak van de rechtbank:
€ 1.519,- aan griffierecht,
€ 96,17 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan de notaris c.s.
€ 33.991,50 aan salaris van de advocaat van [appellante1] en [appellante3] ,
€ 39.640,- aan voorgeschoten kosten van de deskundige,
en tot betaling van de volgende proceskosten van [appellante1] en [appellante3] in hoger beroep:
€ 1.756,- aan griffierecht,
€ 139,03 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan de notaris c.s.,
€ 18.651,- aan salaris van de advocaat van [appellante1] en [appellante3] ;
4.6
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.7
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt van het door de notaris c.s. ingestelde hoger beroep;
4.8
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.9
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. D.H. de Witte en mr. A.G.J van Wassenaer van Catwijck, en is door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2024.

Voetnoten

3.Grief 2 van de notaris c.s. slaagt gedeeltelijk. Het andere deel van grief 2 - betreffende schending van de schadebeperkingsplicht - is in het tussenarrest besproken en verworpen.
4.Vgl. 6.1.3 van het rapport van [naam1] .
5.Grief 3 van de notaris c.s. slaagt.
6.Waarderingsscenario 3, p. 87-90 van het rapport van [naam1] .
7.Grief 4 van de notaris c.s. slaagt. De grieven II tot en met V van [appellanten] slagen deels.
8.De grieven VII en VIII van [appellanten] slagen.
9.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.