ECLI:NL:GHARL:2024:3586

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
200.335.859
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermogensrechtelijke afwikkeling van het ontbonden huwelijk in kort geding

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, betreft het een kort geding in hoger beroep over de vermogensrechtelijke afwikkeling van het ontbonden huwelijk tussen de man en de vrouw. De vrouw had op 3 november 2020 een echtscheidingsverzoek ingediend, waarna de rechtbank Midden-Nederland op 9 december 2022 de echtscheiding heeft uitgesproken. De verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is aan de orde, waarbij het Nederlandse recht van toepassing is. De partijen zijn in gemeenschap van goederen gehuwd, wat betekent dat alle bezittingen en schulden gezamenlijk zijn. De vrouw heeft conservatoir beslag gelegd op vier panden die tot de gemeenschap behoren.

Op 2 mei 2023 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de panden en de financiële afwikkeling. De man heeft een bedrag van € 415.000 aan de vrouw verschuldigd, dat hij uiterlijk op 2 november 2023 moet betalen. De vrouw heeft een vordering ingesteld bij de voorzieningenrechter om nakoming van deze overeenkomst te vorderen, terwijl de man op zijn beurt opheffing van het beslag heeft gevorderd.

De voorzieningenrechter heeft de vrouw veroordeeld tot medewerking aan de toedeling van de panden aan de man, maar de vordering van de man tot opheffing van het beslag is afgewezen. In hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat beide partijen een spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen. Het hof heeft de vordering van de vrouw tot betaling van de overbedelingsvordering toegewezen, evenals de wettelijke rente. Het hof heeft tevens bepaald dat de man pas gebruik mag maken van de mogelijkheid van reële executie nadat hij de volledige vordering van de vrouw heeft voldaan. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.335.859
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 564179
arrest in kort geding van 28 mei 2024
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie, eiser in reconventie
hierna: de man
advocaat: mr. R. Bottenheft,
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1]
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie, verweerster in reconventie
hierna: de vrouw
advocaat: mr. R.F. [naam3] .

1.Het verdere verloop van de zaak in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 9 april 2024 heeft op 2 mei 2024 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Op 22 april 2024 is nog een H12-formulier van mr. Bottenheft met producties in het geding gebracht. Mr. Bottenheft en mr. [naam3] hebben tijdens de zitting nog spreekaantekeningen overgelegd. Van de mondelinge behandeling is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen zijn [in] 2010 in [plaats1] , Verenigde Staten van Amerika getrouwd. De vrouw heeft op 3 november 2020 een echtscheidingsverzoek bij de rechtbank Midden-Nederland ingediend. Op 9 december 2022 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 5 april 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Bij beschikking van 9 december 2022 (hersteld bij beschikking van 23 februari 2023) is beslist over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen. De rechtbank heeft geoordeeld dat (volgens artikel 5 lid 2 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978) het Nederlandse recht van toepassing is op de verdeling. Deze beslissing heeft bij het in kracht van gewijsde gaan van de beschikking gezag van gewijsde gekregen (bindende kracht tussen partijen). Het gevolg daarvan is dat partijen, nu zij voorafgaande aan (en tijdens) het huwelijk geen huwelijkse voorwaarden hebben opgemaakt, in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Tot de gemeenschap van goederen beho(o)r(d)en (onder meer) vier panden: [pand1] , [pand2] , [pand3] , [pand4] . Op de panden, met uitzondering van het pand aan de [pand4] , rusten hypotheekschulden waarvoor beiden aansprakelijk zijn. De vrouw heeft op 5 november 2020 maritaal conservatoir beslag ten laste van de man laten leggen op de vier hiervoor genoemde panden.
2.2.
Partijen zijn op 2 mei 2023 een vaststellingsovereenkomst met elkaar overeengekomen waarin zij het volgende met elkaar hebben afgesproken:
“(…)
V. Het zijdens de vrouw gelegde maritaal beslag wordt voor zover nodig door de vrouw opgeheven. Uiterlijk op de dag van ondertekening van de koopovereenkomst van de [pand1] zal de deurwaarder opdracht worden gegeven de gelegde beslagen op te heffen.
(…)
Verdeling:
1.
De woning aan het adres [pand1] te [woonplaats1] wordt verkocht, waarna de hypothecaire geldlening afgesloten bij de Regiobank wordt afgelost van uit de verkoopopbrengst. De met de verkoop gemoeide kosten en taxatiekosten (voor zover aanwezig) van de heer [naam1] ( [pand3] , [pand4] , [pand2] worden eveneens voldaan uit de koopsom.
Alleen indien en voor zover de hypotheekhouder Nationale Nederlanden tevens als verplichting stelt dat het overbruggingskrediet ad € 55.000 ( [nummer1] ) moet worden afgelost bij verkoop van de [pand1] , zal dit eveneens uit de koopsom worden voldaan.
(…)
3. De woning aan het adres [pand3] te [woonplaats1] wordt aan de man toegescheiden. De kosten van levering zijn voor rekening van de man.
4. Het pand aan de [pand4] te [plaats2] en de [pand2] te [plaats3] worden eveneens toebedeeld aan de man. De kosten van levering zijn voor rekening van de man.
5. De man zal laten zorgdragen voor het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw ter zake alle aan de panden verbonden hypothecaire leningen, waarbij de man de hypothecaire leningen zal aflossen dan wel voor eigen rekening zal nemen.
6. Partijen constateren dat de aandelen [naam2] B.V. geen waarde vertegenwoordigen. De man zal zorgdragen dat de aandelen binnen 6 maanden vanaf 2 mei 2023 aan de man zullen worden geleverd.
(…)
12. ter zake overbedeling betaalt de man aan de vrouw tegen finale kwijting een bedrag van in totaal € 425.000.
Dit is vaststellingsovereenkomst.
i.
Aan de vrouw is op 2 mei 2023 een bedrag van € 3.500 voldaan. De man zal uiterlijk 3 mei 2023 een bedrag van € 1.500 voldoen.
ii.
Het bedrag van € 420.000 wordt uit de verkoopopbrengst van de [pand1] te [woonplaats1] voldaan aan de vrouw op de derdenrekening van het kantoor van haar advocaat ( [nummer2] , ten name van [naam3] ). Dit is naar verwachting niet voldoende om de gehele € 420.000 te voldoen.
iii.
Het eventuele restantbedrag zal de man, uiterlijk binnen 6 maanden na 2 mei 2023, derhalve uiterlijk 2 november 2023 aan de vrouw voldoen uit verkoop [pand3] , dan wel sluiten van een aanvullende hypothecaire lening, dan wel een lening elders.”
2.3.
De man heeft daarna nog € 5.000 als voorschot aan de vrouw betaald, zodat
€ 415.000 resteerde.
2.4.
Op 30 augustus 2023 is het pand [pand1] verkocht en op 30 november 2023 aan
derden geleverd. De vrouw heeft via de notaris de totale overwaarde van het pand [pand1] ontvangen, te weten € 318.401,06. Ook heeft de vrouw € 10.000 van de man ontvangen. De man is nog € 96.599 aan de vrouw verschuldigd.
2.5.
De vrouw heeft bij de voorzieningenrechter in de rechtbank nakoming door de man van de vaststellingsovereenkomst gevorderd, met veroordeling van de man in de proceskosten en de nakosten. De man heeft op tegenvordering opheffing van het beslag op de panden [pand3] , [pand4] en [pand2] gevorderd, medewerking van de vrouw aan levering van de panden aan hem, dan wel dat het vonnis in de plaats van de noodzakelijke rechtshandelingen voor levering zal treden in het geval de vrouw haar medewerking niet verleent en met bepaling dat de man het overeengekomen bedrag schuldig was aan de vrouw ná levering van de panden aan hem.
2.6.
De voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) heeft bij vonnis van 21 november 2023 (hierna: het bestreden vonnis) – voor zover hier nog van belang – de vrouw veroordeeld om haar volledige medewerking te verlenen aan de toedeling en levering van de panden [pand3] , [pand4] en [pand2] aan de man op grond van de vaststellingsovereenkomst van 2 mei 2023. De vordering van de man om toedeling van de panden door de voorzieningenrechter aan hem en zijn vordering tot opheffing van de beslagen gelegd door de vrouw op de panden [pand3] , [pand4] en [pand2] is afgewezen. Tot slot zijn de proceskosten in conventie en in reconventie gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
2.7.
De bedoeling van het hoger beroep van de man is dat de op de panden [pand3] , [pand2] en [pand4] gelegde beslagen worden opgeheven onder verbeurte van een dwangsom wanneer de vrouw zich daar niet aan houdt, dat de vrouw wordt veroordeeld tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst en dat het (bedoeld zal zijn:) arrest in de plaats treedt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de vrouw op basis van artikel 3:300 BW en dat (bedoeld zal zijn: het hof bepaalt dat) de man eerst het overeengekomen bedrag van overbedeling aan de vrouw verschuldigd is nadat de panden notarieel aan de man zijn geleverd, met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.
2.8.
De bedoeling van het hoger beroep van de vrouw is dat het hof de man veroordeeld tot betaling aan haar van de overbedelingsvordering die hij nog aan haar verschuldigd is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 november 2023 tot de datum waarop helemaal is betaald.

3.Het oordeel van het hof

spoedeisendheid
3.1.
Het hof is van oordeel dat de man nog steeds een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering tot nakoming over en weer van de tussen partijen op 2 mei 2023 overeengekomen vaststellingsovereenkomst.
3.2.
De vordering van de vrouw betreft een geldvordering in kort geding. Het hof overweegt dat met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in een veroordeling tot betaling van een geldsom, terughoudendheid op zijn plaats is en daaromtrent naar behoren feiten en omstandigheden moeten worden aangewezen die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed is geboden. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten onderzoeken of de vordering van de eisende partij voldoende aannemelijk is, maar ook - kort gezegd - of een spoedeisend belang bestaat, terwijl hij bij de afweging van de belangen van de partijen mede (als één van de voor toewijsbaarheid in aanmerking te nemen factoren) het restitutierisico zal hebben te betrekken. [1]
3.3.
Naar het oordeel van het hof zijn in de gegeven kwestie voldoende feiten en omstandigheden door de vrouw gesteld of gebleken om te kunnen concluderen dat zij bij haar vordering een spoedeisend belang heeft als bedoeld onder 3.2. Voor de vordering van de vrouw geldt namelijk hetzelfde als die voor de man. Ook zij heeft belang bij nakoming van de tussen partijen gemaakte afspraken. Het feit dat vaststaat dat de vrouw nog recht heeft op betaling door de man van € 94.099 (zie hierna onder 3.7) op grond van de bij de vaststellingsovereenkomst gemaakte afspraak ‘
Het eventuele restantbedrag zal de man, uiterlijk binnen 6 maanden na 2 mei 2023, derhalve uiterlijk 2 november 2023 aan de vrouw voldoen uit verkoop van [pand3] , dan wel sluiten van een aanvullende hypothecaire lening, dan wel een lening elders’ brengt mee dat van een spoedeisend belang sprake is en de vrouw niet het oordeel van de bodemrechter hoeft af te wachten. Kortom, de vordering is aannemelijk en het restitutierisico ontbreekt. Bijkomende feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel kunnen leiden zijn gesteld noch gebleken.
uitgangspunten bij de beoordeling
3.4.
Het hof zal in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen van partijen in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat vooruitlopend daarop toewijzing van de gevraagde voorlopige voorzieningen gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt verder dat in kort geding geen plaats is voor bewijslevering.
3.5.
Alle grieven (de grieven 1 tot en met 3 van de man en de grief van de vrouw) lenen zich voor gezamenlijke beoordeling.
inhoudelijk
3.6.
In de vaststellingsovereenkomst is onder artikel 12 sub iii de afspraak vastgelegd dat de man het restantbedrag uiterlijk binnen zes maanden na 2 mei 2023, dus uiterlijk 2 november 2023, aan de vrouw moet betalen en dat dit restbedrag wordt betaald uit verkoop of het verder verhypothekeren van het pand [pand3] . Op de zitting heeft de man verteld dat hij, behalve de mogelijkheid om het benodigde geld te lenen en daarvoor hypotheek te geven op het pand [pand4] , ook geld kan lenen bij ABN AMRO. De man moet dan de huidige hypotheek van € 400.000 bij Nationale Nederlanden oversluiten bij ABN AMRO, die in ruil daarvoor en voor het aanvullend te lenen bedrag, het recht van eerste hypotheek verkrijgt op het pand [pand3] . De man is de mening toegedaan dat dit niet van hem gevergd kan worden omdat hij dan bij ABN AMRO over het volledige bedrag een substantieel hogere rente moet gaan betalen dan hij met Nationale Nederlanden was overeengekomen en daardoor de woonlasten zo hoog worden dat hij het pand [pand3] , waarin hij met zijn vriendin en een van de kinderen van partijen woont, misschien moet verkopen. Het hof is van oordeel dat het overstappen naar ABN AMRO bank als geldverstrekker en hypotheeknemer wel van hem gevergd mag worden, ook al betekent dit dat de rentelasten (fors) zullen toenemen. Partijen zijn immers in artikel 12 sub iii van de vaststellingsovereenkomst exact dat overeengekomen. Daarbij is geen voorbehoud gemaakt ten aanzien van het rentepercentage. En bovendien is zelfs de mogelijke verkoop van het pand in de regeling voorzien, zodat ook de stelling van de man dat van hem niet gevergd kan worden dat hij zijn woonhuis eventueel moet verkopen, naar het oordeel van het hof niet opgaat.
3.7.
Vorenstaande betekent dat het hof de restantvordering van de vrouw op basis van de vaststellingsovereenkomst zal toewijzen. Het betreft een hoofdsom van € 94.099, omdat het hof de betaling van € 2.500 die de vrouw op 1 mei 2024 heeft ontvangen met de omschrijving ‘voorschot verdeling’ op de oorspronkelijke hoofdsom in mindering zal brengen. Dat geldt niet voor de andere betaling van € 2.500 die de man op 1 mei 2024 heeft gedaan omdat die de omschrijving ‘alimentatie’ heeft. De man heeft op de zitting gesteld dat dit een vergissing is en dat hij helemaal geen alimentatie verschuldigd is, maar de vrouw heeft gesteld dat dit wel het geval is. De man heeft onder deze omstandigheden onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij op 1 mei 2024 meer dan € 2.500 heeft afgelost op de overbedelingsschuld aan de vrouw. Ook de vordering tot betaling van de wettelijke rente over € 415.000 in de periode 2 november 2023 tot en met 30 november 2023, over € 96.599 in de periode 1 december 2023 tot en met 1 mei 2024 en over € 94.099 per 2 mei 2024 tot de dag der algehele voldoening wordt toegewezen. Dit volgt namelijk uit de overeenkomst en de man heeft daartegen geen verweer gevoerd.
3.8.
Omdat vaststaat dat (her)financiering van het (inmiddels onbeslagen) pand [pand3] mogelijk is heeft de man geen belang meer bij opheffing van het beslag op de panden [pand2] en [pand4] , nog daargelaten dat hij aan de vrouw heeft aangeboden om het beslag op de [pand4] te laten liggen. De beslagen op deze twee panden belemmeren immers de levering van de panden aan de man niet.
3.9.
Het hof zal ook de vordering van de man toewijzen in die zin dat in aanvulling op het bestreden vonnis onder 7.6 dit arrest in de plaats treedt van de medewerking van de vrouw aan de toedeling en de notariële levering van de drie panden. Het hof zal daarbij, als een aanvulling op het bestreden vonnis, bepalen dat de man pas gebruik mag maken van de mogelijkheid van reële executie als hij de volledige vordering van de vrouw zoals blijkt uit dit arrest, betaald heeft.
3.10.
Alle grieven die niet op het voorgaande oordeel zien falen.
3.11.
Het hof bepaalt dat elke partij zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten) omdat het geschil voortvloeit uit de vermogensrechtelijke afwikkeling van het ontbonden huwelijk van partijen.
3.12.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 21 november 2023;
4.2.
veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen € 94.099, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 415.000 in de periode 2 november 2023 tot en met 30 november 2023, over € 96.599 in de periode 1 december 2023 tot en met 1 mei 2024 en over € 94.099 per 2 mei 2024 tot de dag der algehele voldoening;
4.3.
veroordeelt de vrouw om binnen 14 dagen, nadat de man voldaan heeft aan zijn betalingsverplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst zoals vastgesteld in dit arrest haar volledige medewerking te verlenen aan de toedeling en levering van de onroerende zaken aan de [pand3] in [woonplaats1] , aan de [pand4] in [plaats2] en aan de [pand2] in [plaats3] aan de man;
4.4.
bepaalt dat dit arrest in de plaats treedt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de vrouw als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. de notaris heeft, na betaling door de man aan de vrouw van het onder 4.2 van dit arrest toegewezen bedrag, de vrouw uitgenodigd de akte van levering van de onroerende zaken aan de [pand3] in [woonplaats1] , aan de [pand4] in [plaats2] en aan de [pand2] in [plaats3] op zijn kantoor te ondertekenen, heeft daartoe een tijdstip vastgesteld en heeft aan haar ten minste een week voor dit tijdstip een ontwerp van deze akte en een afrekening toegezonden, en
b. de vrouw werkt niet uiterlijk op het door de notaris vastgestelde tijdstip mee aan de ondertekening van de akte van levering van de onroerende zaken aan de [pand3] in [woonplaats1] , aan de [pand4] in [plaats2] en aan de [pand2] in [plaats3] ;
4.5.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.6.
verklaart de veroordelingen in 4.2. tot en met 4.4. uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. Feunekes, J.U.M. van der Werff en H. Phaff, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2024.

Voetnoten

1.HR 28 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP0263.