ECLI:NL:GHARL:2024:3584

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
200.332.764
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermogensrechtelijke afwikkeling van de beëindiging van een affectieve relatie en de verdeling van de gezamenlijke woning

In deze zaak gaat het om de vermogensrechtelijke afwikkeling van de beëindiging van een affectieve relatie tussen twee partijen die sinds mei 2018 samenwoonden. De partijen, aangeduid als de man en de vrouw, zijn sinds 16 juli 2018 gezamenlijk eigenaar van een woning, die voor € 184.550 is aangekocht. Na de beëindiging van hun relatie op 20 november 2021, hebben beide partijen bij de rechtbank een vordering tot verdeling van de woning ingediend. De rechtbank heeft op 24 mei 2023 een vonnis gewezen waarin de wijze van verdeling is gelast, maar de vordering van de man tot vergoeding van verbouwingskosten is afgewezen.

In hoger beroep heeft de man zijn vordering tot vergoeding van verbouwingskosten van € 27.765,09 opnieuw ingediend, terwijl de vrouw verweer voerde. Het hof heeft vastgesteld dat de toedeling van de woning aan de man niet ter discussie staat, maar dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn vordering tot vergoeding van de verbouwingskosten. Het hof heeft geoordeeld dat de man geen verifieerbare opsomming van de aanpassingen aan de woning heeft gegeven en dat hij niet heeft aangetoond dat de vrouw heeft bijgedragen aan de verbouwingskosten.

Het hof heeft de vordering van de man afgewezen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Tevens heeft het hof bepaald dat de woning binnen één maand na het arrest moet worden getaxeerd en dat de man binnen twee maanden moet aantonen dat hij de vrouw kan ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.332.764
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: 407439
arrest van 28 mei 2024
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie
hierna: de man
advocaat: mr. L.D.M. Rubens-Snijders
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats2]
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie
hierna: de vrouw
advocaat: mr. M.C.J.G. Kathmann

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 5 maart 2024 heeft op 2 mei 2024 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Mr. Kathmann heeft tijdens de zitting spreekaantekeningen overgelegd. Van de mondelinge behandeling is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben sinds mei 2018 samengewoond. Van een huwelijk of geregistreerd partnerschap was geen sprake. Sinds 16 juli 2018 zijn partijen eigenaar van de woning, gelegen aan de [adres] te [woonplaats1] (hierna: de woning). De woning is voor € 184.550 aangekocht en de koopsom is grotendeels voldaan uit een hypothecaire geldlening van € 183.400.
2.2.
Op 28 februari 2020 hebben partijen een samenlevingsovereenkomst gesloten. Voor zover hier van belang hebben zij bij de overeenkomst de volgende afspraken vastgelegd:
“(…)
VERGOEDINGSRECHTEN:BELEGGINGSLEER
Artikel 5
Indien aan het vermogen van een partij een waarde is onttrokken ten behoeve van de andere partij, heeft deze jegens de andere partij recht op een vergoeding gelijk aan de waarde ten tijde van de onttrekking. Het bedrag is direct opeisbaar, tenzij redelijkheid en billijkheid zich tegen directe opeisbaarheid verzetten.
(…)
EINDE
Artikel 15
Deze overeenkomst eindigt op het tijdstip dat partijen in onderling overleg vaststellen, alsmede:a. door opzegging door een partij, in welke geval de overeenkomst eindigt op het tijdstip dat in de opzegging is aangeven;b. door overlijden van een partij;
c. door het aangaan van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap.
EINDE SAMENWONEN TIJDENS LEVEN
Artikel 20
Voor het geval de samenwoning eindigt anders dan door overlijden, komen zij als volgt overeen met betrekking tot een woning in gezamenlijke eigendom:(…)
5.a. Indien de woning in onderling overleg (…) aan één van partijen wordt toegedeeld, vindt deze toedeling plaats tegen de waarde in onbewoonde staat, terwijl degene die de woning krijgt toegedeeld verplicht is om de eventuele geldlening(en) aangegaan ter financiering van de woning geheel voor eigen rekening te nemen en de andere partij geheel te vrijwaren voor iedere aansprakelijkheid daarvoor.
b. De waarde in onbewoonde staat zal worden vastgesteld in onderling overleg.Indien partijen daarover geen overeenstemming bereiken, zullen zij tezamen een deskundige aanwijzen, die de waarde in onbewoonde staat bindend zal vaststellen.
Indien zij ook over de aanwijzing van een deskundige geen overeenstemming bereiken, zal de waarde in onbewoonde staat bindend worden vastgesteld door een deskundige te benoemen door de Kantonrechter binnen wiens ressort de woning is gelegen.
Ieder van hen is bevoegd de Kantonrechter om deze benoeming te vragen.
c. De in lid a. bedoelde vrijwaring voor iedere aansprakelijkheid voor de geldlening(en) houdt in dat de andere partij uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de geldlening(en) dient te worden ontslagen dan wel dat deze geldlening(en) worden afgelost.d. De partij aan wie de woning wordt toegedeeld kan tevens aanspraak maken op toedeling van de rechten uit een eventueel in verband met de financiering van de woning gesloten levensverzekering.
e. Indien en voor zover de verdeling met inachtneming van het onder a. tot en met d. bepaalde leidt tot overbedeling van een partij dient dat verrekend te worden, terwijl partijen tevens dienen over te gaan tot verrekening van al hetgeen zij ter zake van de woning aan elkaar mochten zijn verschuldigd.f. Degene aan wie de woning wordt toegedeeld is verplicht de kosten van de verdeling alsmede de taxatiekosten voor zijn rekening te nemen.
VERREKENING WAARDE WONING BIJ EINDE RELATIE
Artikel 21
1.(…)Partijen zijn overeengekomen dat zij de economische eigendom van de woning wensen te wijzigen, in die zin dat de man een economisch aandeel van zeven tiende (7/10) heeft in voornoemde woning en dat de vrouw een economisch aandeel van drie tiende (3/10) heeft in de voornoemde woning.
2. Bij het einde van deze overeenkomst als bedoeld in artikel 15, met uitzondering van de leden b en c, zal de overwaarde van voornoemde woning tussen partijen worden verrekend conform voornoemde economische verhoudingen (…)”.
2.3.
Op 14 november 2021 heeft de vrouw een - door beide partijen ondertekend - stuk (productie 3 van de vrouw in eerste aanleg) opgesteld waarin het volgende staat:
“Van november 2019 tot november 2021 heeft [appellant](de man, hof)
ongeveer 65000 euro uitgegeven aan verbouwingskosten (schuur, achtertuin, overkapping, trap, gangkast, slaapkamer, studeerkamer etc.). [geïntimeerde](de vrouw, hof)
heeft in die tijd ongeveer 2000 euro bijgedragen. Volgens de 70/30 verhouding, zou [geïntimeerde] 19.500 euro bijgedragen moeten hebben. [geïntimeerde] heeft dus 17.500 euro te weinig bijgedragen, waardoor er een extra schuld van 17.500 euro is van [geïntimeerde] naar [appellant] .
Ook hebben wij in juni 2021 een puppy ( [naam1] ) aangeschaft. Deze is van ons allebei.
Vanaf november 2021 worden voortaan alle kosten 50/50 betaald. Dus de hypotheek, uitgaves aan het huis en de tuin, etc.”
2.4.
Op 20 november 2021 heeft de man de relatie met de vrouw beëindigd.
2.5.
De vrouw heeft op 20 november 2021 per whatsappbericht (productie 1 van de man in eerste aanleg) het volgende aan de man medegedeeld:
“Op 14-11-2021 heb je mij een schuldbekentenis laten ondertekenen, waarin vermeld staat dat ik jou € 17.500,- verschuldigd zou zijn voor de verbouwing van ons huis. Zes dagen later, op 20-11-2021, heb je vervolgens onze relatie beëindigd. Ik heb dit moeten verwerken en heb nagedacht en kom derhalve nu met een reactie omdat ik me niet aan de indruk kan onttrekken dat je toen al wist dat je de relatie wil beëindigen. Omdat wij het hier voor die tijd nooit over hebben gehad trek ik bij deze de schuldbekentenis in. We gaan het verder afhandelen als omschreven in ons samenlevingscontract en conform de eigendomsverhoudingen.”
2.6.
De man is na het uiteengaan van partijen in de woning blijven wonen.
2.7.
Partijen hebben bij de rechtbank verdeling van de woning gevorderd. De man heeft daarnaast ook een vergoeding gevorderd voor de kosten die hij aan de verbouwing van de woning heeft besteed. De rechtbank heeft bij vonnis van 24 mei 2023 – onder uitvoerbaar bij voorraadverklaring – de wijze van verdeling van de woning gelast en het door de man gevorderde vergoedingsrecht afgewezen.
2.8.
De bedoeling van het hoger beroep van de man is dat het hof zijn vordering tot vergoeding van de verbouwingskosten die hij heeft gemaakt alsnog toewijst tot een bedrag van € 27.765,09. De vrouw voert verweer en heeft een nadere uitwerking van de beslissing van de rechtbank gevorderd.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Partijen zijn het niet eens over de vermogensrechtelijke afwikkeling van de beëindiging van hun affectieve relatie, in het bijzonder over de verdeling van de gezamenlijke woning (eenvoudige gemeenschap). Tegen de beslissingen van de rechtbank over de toedeling van de woning aan de man, de vaststelling van de waarde aan de hand van taxatie en het ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid is geen hoger beroep ingesteld. Het geschil betreft de door de man ingestelde vordering voor de door hem vanaf 1 november 2019 betaalde verbouwingskosten. Volgens de man heeft hij vanaf 1 november 2019 € 27.765,09 aan verbouwingskosten betaald. De vrouw betwist dat.
3.2.
Omdat de toedeling door de rechtbank aan de man in hoger beroep niet ter discussie staat, moet de woning worden getaxeerd tegen de waarde op 24 mei 2023. [1] Het hof passeert dan ook de stelling van de vrouw dat de waardering van de woning per de datum van het arrest van het hof moet plaatsvinden.
De man heeft voor het eerst op de mondelinge behandeling gesteld dat bij taxatie tegen de waarde op 24 mei 2023 rekening gehouden moet worden met nadien door hem aangebrachte, en volgens hem waarde vermeerderende, aanpassingen aan de woning. De vrouw maakt daartegen bezwaar. Omdat de man geen verifieerbare opsomming heeft gegeven van die aanpassingen, bijvoorbeeld door een direct na het vonnis opgemaakt taxatierapport, is naar het oordeel van het hof niet duidelijk om welke aanpassingen het gaat. Dat dient voor risico van de man te blijven. Het hof zal bepalen dat de makelaar het huis moet taxeren in de huidige staat tegen de waarde daarvan op 24 mei 2023.
3.3.
De man maakt geen bezwaar tegen de nadere door de vrouw gevorderde uitwerking van het vonnis van de rechtbank voor zover dat ziet op de uitvoering in het kader van de toedeling van de woning aan hem, behalve voor wat betreft de termijn van financiering. Die termijn is volgens de man te kort. Het hof zal de vorderingen van de vrouw toewijzen, met dien verstande dat aan de financiering een termijn van twee maanden wordt verbonden. De vordering van de vrouw dat de man de taxatiekosten en de notariële kosten moet dragen en betalen wijst het hof af. Dat deel van het gevorderde is overbodig, omdat door partijen daarover al een afspraak in de samenlevingsovereenkomst is gemaakt (zie artikel 20 sub f) en hierover geen discussie is.
3.4.
Bij gebrek aan onderbouwing wijst het hof de door de man gevorderde vergoeding vanwege verbouwingskosten af. De wijze waarop de man zijn standpunt onderbouwt is in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw onvoldoende. De man legt rekeningen en bonnen over, maar bewijsstukken van betalingen ontbreken. Ook heeft de man geen inzage verleend in de gezamenlijke betaalrekening van partijen (die hij kort na de beëindiging van de relatie heeft opgezegd). Dat betekent dat niet kan worden vastgesteld of door de vrouw al met geld van de gemeenschappelijke rekening is meebetaald aan de opgevoerde verbouwingskosten. Verder heeft de vrouw vanaf 1 november 2019 in verschillende gedeeltes € 2.000 aan de man overgemaakt voor betaling van diverse verbouwingskosten. De man heeft nagelaten inzichtelijk te maken of en hoe hij rekening heeft gehouden met deze betalingen terwijl dit wel van hem verwacht mocht worden omdat hij de administratie voor de verbouwing deed en bijhield welke uitgaven voor de verbouwing werden gedaan en met welke gelden die zijn voldaan. Ook lag het op zijn weg om in te gaan op het verweer van de vrouw dat een deel van de gekochte materialen weer zijn teruggebracht naar de winkel waarop restitutie van de aankoopsom heeft plaatsgevonden.
3.5.
In zaken als deze (de vermogensrechtelijke afwikkeling van de beëindigde relatie) is het gebruikelijk dat de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt. Het hof is van oordeel dat er geen gronden zijn om van dit uitgangspunt af te wijken voor wat betreft de kosten in het hoger beroep. Dat geldt ook voor de proceskosten in eerste aanleg, zodat het bestreden vonnis op dit onderdeel zal worden bekrachtigd. Het voorgaande geldt onverkort voor de door de vrouw gevorderde nakosten.
conclusie
3.6.
Het hoger beroep van de man slaagt niet en dat van de vrouw slaagt deels.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland van 24 mei 2023 en beslist aanvullend;
4.2.
bepaalt dat
- de woning binnen één maand na de datum van het arrest, in gezamenlijke opdracht van partijen, moet worden getaxeerd in de huidige staat tegen de waarde daarvan op 24 mei 2023 door [naam2] Makelaars te [plaats1] ,
- de man binnen twee maanden na de datum van het arrest moet aantonen dat ING Bank N.V. bereid is de vrouw te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor (het restant van) de hypotheekschuld en dat ING Bank N.V. of een andere geldverstrekker bereid is aan de man een aanvullende financiering te verstrekken, zodat de man in staat is het aandeel van de vrouw in de overwaarde van de woning aan de vrouw uit te betalen,
- de woning binnen twee maanden na de datum van het arrest bij een door de man aan te wijzen notaris, voor de taxatiewaarde op 24 mei 2023, aan de man moet worden geleverd,
- de man een notaris opdracht moet geven de akte van levering op te stellen,
- ieder van partijen op verzoek van de notaris een volmacht voor de levering van de woning aan de man moet ondertekenen,
- de vrouw gelijktijdig met de levering van de woning moet worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld,+
- de man voorafgaand aan de levering van de woning aan hem het door hem aan de vrouw te betalen bedrag (waarde woning -/- restant hypotheekschuld = totale overwaarde x 30% = aan de vrouw toekomende aandeel in de overwaarde + € 5.470 (verrekening investeringen)) op de derdengeldenrekening van de notaris moet storten;
4.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.4.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. Phaff, R. Feunekes en J.U.M. van der Werff, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2024.

Voetnoten

1.HR 8 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1722.