ECLI:NL:GHARL:2024:3560

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
200.328.808
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en omgangsregeling in familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezag en de omgangsregeling van een minderjarige. De vader, verzoeker in het principaal hoger beroep, en de moeder, verzoekster in het incidenteel hoger beroep, zijn betrokken bij een langdurige juridische strijd over de zorg voor hun kind. De vader wordt vertegenwoordigd door mr. A. van den Berg, terwijl de moeder wordt bijgestaan door mr. M.M.P. Gerrits. De zaak is behandeld na een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin het gezamenlijk gezag was gewijzigd. Het hof heeft vastgesteld dat er relevante wijzigingen in de omstandigheden zijn opgetreden, waaronder problemen met de nakoming van de zorgregeling en een verstoorde communicatie tussen de ouders. De raad voor de kinderbescherming heeft rapportages uitgebracht die de zorgen over de situatie van de minderjarige onderbouwen. Het hof oordeelt dat het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd moet worden, omdat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders. Daarnaast is de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige ontzegd, omdat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is en de minderjarige niet openstaat voor contact met de vader. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd voor wat betreft het gezag, maar vernietigd voor de omgangsregeling, en bepaald dat er geen omgang zal zijn tussen de vader en de minderjarige. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.328.808
(zaaknummer rechtbank Gelderland 394275)
beschikking van 23 mei 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. van den Berg te Arnhem,
en
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M.P. Gerrits te Wijchen.
Als informant is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de GI.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 14 november 2023 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een rapport van de raad voor de kinderbescherming van 22 maart 2024, en
- een journaalbericht van mr. Van den Berg van 12 april 2024 met productie.
1.3
De voortgezette mondelinge behandeling heeft op 16 april 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).
Namens de GI is niemand verschenen.
1.4
Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling beslist dat de door mr. Van den Berg bij het journaalbericht van 12 april 2024 overgelegde productie wordt geaccepteerd. Er is geen sprake van strijd met de goede procesorde nu die productie kort en eenvoudig te doorgronden is. Mr. Gerrits heeft bovendien aangegeven geen bezwaar te (zullen) maken.

2.De motivering van de beslissing

2.1
In geschil zijn het gezag van de vader over en de omgangregeling van de vader met [de minderjarige] . Het hof blijft bij hetgeen in dat kader is overwogen en beslist in de beschikking van 14 november 2023, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof, alvorens verder te beslissen, de raad verzocht schriftelijk te rapporteren over het verloop van het omgangstraject bij [naam2] als in die beschikking onder 5.6 omschreven en daarover te rapporteren. De raad heeft op 22 maart 2024 rapport uitgebracht. De mondelinge behandeling van 16 april 2024 was bedoeld om dit raadrapport te bespreken. De vader heeft op deze mondelinge behandeling het hof gevraagd om de zaak nogmaals aan te houden. Het hof vindt het echter in het belang van [de minderjarige] dat er duidelijkheid komt zowel voor wat betreft het gezag als voor wat betreft de omgangsregeling en daarom is dit een eindbeschikking.
Gezag
2.3
Op grond van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.4
Het hof oordeelt als volgt. Sinds de bij de beschikking van 19 oktober 2020 gewijzigde zorgregeling is sprake van relevante wijzigingen van omstandigheden. Zo waren er problemen met de nakoming van de zorgregeling en raakte de communicatie van de ouders verstoord. Ook is er een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] geweest. De moeder kon daarom bij de rechtbank worden ontvangen in haar verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag.
2.5
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd moet worden. Er is sprake van een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Wijziging van het gezag is bovendien in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk. Het hof verwijst naar de overwegingen van de rechtbank en maakt die tot de zijne. Het hof voegt daaraan nog het volgende toe.
Gebleken is dat het de ouders nog altijd niet lukt om op een constructieve manier over [de minderjarige] te overleggen of gezamenlijk beslissingen te nemen. Hoewel de afgelopen jaren al meerdere vormen van hulpverlening zijn ingezet om de onderlinge communicatie te verbeteren, heeft dit niet tot een acceptabel gespreksniveau geleid. De communicatie tussen de ouders van [de minderjarige] is zodanig verstoord dat er volgens de raad in zijn rapport van 22 december 2022 (verder: het raadsrapport van 22 december 2022) geen mogelijkheden zijn om dat te doorbreken. Beide ouders zijn daartoe niet bereid én niet in staat. Hoewel de vader openstaat voor contact met de moeder, heeft de vader geen inzicht in wat het effect is van zijn heftige emoties op de moeder. Bij de moeder bestaat geen bereidheid om direct met de vader in contact te treden. De verwachting is dat die situatie de komende tijd niet zal veranderen, doordat de moeder nog altijd last heeft van de mishandeling, bedreiging en controle door de vader in het verleden.
2.6
Behalve dat de noodzakelijke communicatie ontbreekt, beschikt de vader over onvoldoende (zelf)inzicht om verantwoorde beslissingen te kunnen nemen over [de minderjarige] . Uit genoemd raadsrapport van 22 december 2022 volgt dat de vader zo wordt belemmerd door zijn emoties en frustraties, dat hij niet kan handelen in het belang van [de minderjarige] . De vader heeft bovendien eerder zijn gezag misbruikt door (uit frustratie over het contact met [de minderjarige] ) belangrijke documenten (zoals de aanvraag van een ID-kaart en hulverlening) bewust niet te ondertekenen. Daardoor lopen voor [de minderjarige] belangrijke zaken vertraging op en daarmee laat vader zien dat het hem op die momenten niet lukt om het belang van [de minderjarige] voorop te stellen.
De raad heeft op de mondelinge behandeling op 10 oktober 2023 gezegd zich ernstig zorgen te maken om [de minderjarige] in deze situatie. De raad heeft het hof geadviseerd het eenhoofdig gezag te handhaven, omdat het voor [de minderjarige] rustiger is als zij weet dat haar ouders niet hoeven communiceren over belangrijke beslissingen. Op de voortgezette mondelinge behandeling van 16 april 2024 heeft de raad dit advies herhaald. Het geeft [de minderjarige] opnieuw onrust wanneer de gezagssituatie weer verandert. De raad heeft erop gewezen dat er nog steeds geen communicatie tussen de ouders is terwijl er wel beslissingen genomen moeten worden. Het hof sluit zich daarbij aan.
2.7
In het verleden zijn al (tevergeefs) veel verschillende vormen van hulpverlening ingezet om de communicatie tussen partijen te verbeteren. Daarom valt, naar het oordeel van het hof, ook op korte termijn geen verbetering in de huidige situatie te verwachten. De vader heeft op de mondelinge behandeling gezegd dat sprake is van een nieuwe situatie omdat hij nu hulpverlening ontvangt van [naam1] . Dat de vader nu deze hulp ontvangt is voor het hof echter onvoldoende om te kunnen vaststellen dat nu sprake is van een situatie die maakt dat de vader opnieuw samen met de moeder met het gezag over [de minderjarige] dient te worden belast. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de vader al eerder hulpverlening van [naam1] heeft gehad en dat dit destijds kennelijk onvoldoende positieve verandering in het gedrag van de vader heeft teweeggebracht. Bovendien heeft de vader recentelijk nog laten zien dat hij niet goed kan handelen in het belang van [de minderjarige] door onvoldoende rekening te houden met door haar aangegeven grenzen. Zo is het omgangstraject bij [naam2] in januari 2024 stopgezet omdat het de vader niet lukte zich te houden aan de afspraak dat hij [de minderjarige] tijdens de omgang niet zou aanraken.
2.8
Dat de vader, zoals hij stelt, gezamenlijk gezag nodig heeft om kennis te kunnen nemen van verslagen van [naam2] met betrekking tot de hulpverlening rondom [de minderjarige] , maakt het oordeel van het hof niet anders. De moeder heeft namelijk toestemming gegeven om die verslagen met de vader te delen en dit ook bij de mondelinge behandeling nogmaals bevestigd.
Omgang
2.9
Op grond van artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van een ouder een beslissing inzake de omgang wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
2.1
Het hof oordeelt als volgt. Dat er problemen zijn ontstaan in de uitvoering en nakoming van de bij de beschikking van 19 oktober 2020 gewijzigde zorgregeling is een relevante wijziging van omstandigheden op grond waarvan de moeder bij de rechtbank kon worden ontvangen in haar verzoeken voor wat betreft de omgang.
2.11
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden. Op de ouder die met het gezag is belast, rust ingevolge artikel 1:247 lid 3 BW de verplichting om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:748).
2.12
Elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling en elke beslissing waarbij de omgang is ontzegd is tijdelijk van aard, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar nadat de rechter – in dit geval het hof – een beslissing heeft gegeven opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een omgangsregeling te doen vaststellen.
2.13
Het hof zal bepalen dat er geen omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] zal zijn.
In het raadsrapport van 22 maart 2024 concludeert de raad dat voortzetting van de wekelijkse begeleide omgang tussen [de minderjarige] en de vader, gezien het verloop van de bezoeken en het uitblijven van een verbetering in het contact, op dit moment niet wenselijk is. Het voortzetten van de contacten op deze manier is niet in het belang van [de minderjarige] . De weerstand bij [de minderjarige] is nu groot en zij staat niet open voor regelmatige bezoeken aan de vader. Het is belangrijk dat [de minderjarige] gaat ervaren dat zij controle heeft, dat zij zich veilig kan voelen en dat gemaakte afspraken worden nagekomen. De raad vindt het belangrijk dat er een lijntje blijft tussen [de minderjarige] en de vader waarbij de focus wordt verlegd naar wat er wél mogelijk is aan contact tussen [de minderjarige] en vader, zonder dat [de minderjarige] nog meer onder druk komt te staan. Hierbij denkt de raad aan telefonisch contact of kaartjes sturen. De raad vindt het belangrijk dat de moeder de vader op de hoogte houdt over [de minderjarige] ’s leven, hoe het op school gaat en wat ze leuk of niet leuk vindt. Vader kan hier dan (in overleg met zijn begeleiders) op een passende manier naar [de minderjarige] op reageren. De drempel om weer contact met vader te kunnen hebben moet worden verlaagd en geprobeerd moet worden om te voorkomen dat [de minderjarige] in de toekomst het contact met de vader zal verliezen, aldus de raad.
Het hof volgt het advies van de raad. Voortzetting van een (begeleide) omgangsregeling acht het hof in de gegeven omstandigheden niet in het belang van [de minderjarige] . Gebleken is dat in de periode van de door [naam2] begeleide omgang het ook niet is gelukt om toe te werken naar een structurele (al dan niet onbegeleide) omgangsregeling. Er is geen regeling tot stand gekomen waarin voor [de minderjarige] een veilige en onbelaste omgang met de vader mogelijk is, ondanks dat daar met behulp van [naam2] en de begeleiding van de vader hard aan is gewerkt. Het bleek voor de vader, ondanks adviezen en concrete aanwijzingen, niet mogelijk zijn eigen opvattingen over hoe de omgang met [de minderjarige] zou moeten zijn, ondergeschikt te laten zijn aan het belang van [de minderjarige] . Door hem werd en wordt niet herkend en niet erkend dat hij grenzen van [de minderjarige] , die hem duidelijk waren, overschreed. Dit heeft tot gevolg gehad dat tijdens deze periode de omgang is stopgezet omdat het [de minderjarige] te veel werd. Het blijft voor de vader moeilijk om zich te verplaatsen in en rekening te houden met de gevoelens en grenzen van [de minderjarige] , terwijl naar het oordeel van het hof het tempo van [de minderjarige] en dat wat zij aankan ten aanzien van contact met de vader dienen te worden gevolgd. Het hof ziet geen aanleiding de vader de omgang met [de minderjarige] te ontzeggen, zoals de moeder verzoekt. Voor het hof staat niet vast dat een (eventuele) omgang strijdig is met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] .
2.14
De vader heeft op de mondelinge behandeling kenbaar gemaakt dat hij begeleiding wenst rondom het door de raad voorgestelde telefonisch contact en sturen van kaartjes. De moeder heeft op de zitting in reactie daarop gezegd dat zij graag zou willen dat [naam2] [de minderjarige] begeleidt bij alles wat er speelt rondom het contact met de vader, dus ook de uitwerking van het voorstel van de raad. [de minderjarige] ontvangt momenteel al begeleiding van [naam2] . Volgens de moeder heeft [de minderjarige] daar baat bij en zit zij beter in haar vel. Nu [de minderjarige] vertrouwd is met de begeleiding van [naam2] overweegt het hof (ten overvloede) dat het in het belang van [de minderjarige] wenselijk is dat voornoemde begeleiding, zowel aan de vader als aan [de minderjarige] , door [naam2] wordt geboden.

3.De slotsom

in het principaal en in het incidenteel hoger beroep
3.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt een deel van de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover het betreft het gezag en vernietigen voor zover het betreft de omgangsregeling.
3.2
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van
24 maart 2023 voor zover het betreft het gezag;
vernietigt die beschikking voor zover het betreft de omgangsregeling en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen van
25 februari 2020, 19 oktober 2020 en 30 juni 2022 en bepaalt dat er geen omgang zal zijn tussen de vader en [de minderjarige] ;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, P.B. Kamminga en
A.E. Grosscurt en is op 23 mei 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.