ECLI:NL:GHARL:2024:3511

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
200.328.407
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over schadevergoeding en bewijsopdracht in aannemingsovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een hoger beroep van Wilting Groep B.V. tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. De zaak betreft een aannemingsovereenkomst voor de realisatie van een badkamer en twee toiletten in de woning van de geïntimeerden. Wilting heeft een schadevergoeding van € 13.047,05, expertisekosten van € 1.089,- en buitengerechtelijke kosten van € 986,88 gevorderd, die door de kantonrechter zijn toegewezen. Wilting heeft hoger beroep ingesteld met de bedoeling deze vorderingen te laten afwijzen en om terugbetaling van eerder betaalde bedragen te vorderen. De geïntimeerden hebben ook hoger beroep ingesteld, met een eisvermeerdering.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren dat de geïntimeerden wisten dat de werkzaamheden tot kostenverhogende omstandigheden zouden leiden en dat zij daarvoor toestemming hebben gegeven. Het hof heeft de relevante feiten en de procedure tot nu toe uiteengezet, inclusief de verschillende facturen en de communicatie tussen partijen. Het hof heeft besloten dat Wilting moet bewijzen dat de geïntimeerden instemden met de meerwerkfacturen en dat zij op de hoogte waren van de kostenverhogingen. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden, en het hof heeft richtlijnen gegeven voor het getuigenverhoor dat zal plaatsvinden op een later moment.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.328.407/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 10170641)
arrest van 21 mei 2024
in de zaak van
Wilting Groep B.V.,
die is gevestigd in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde,
hierna:
Wilting,
advocaat: mr. G.B. de Jong die kantoor houdt in Groningen,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

2. [geïntimeerde2],
die beiden wonen in [woonplaats1] ,
die ook hoger beroep hebben ingesteld
en bij de kantonrechter optraden als eisers,
hierna: samen
[geïntimeerden]en ieder afzonderlijk
[geïntimeerde1]en
[geïntimeerde2],
advocaat: mr. J.R.L. van Gasteren die kantoor houdt in Leusden.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Ter uitvoering van het arrest van 6 februari 2024 heeft op 12 maart 2024 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Aan het slot van de mondelinge behandeling hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Deze zaak gaat om de vraag of Wilting een bedrag aan schadevergoeding aan [geïntimeerden] moet betalen.
2.2.
[geïntimeerden] hebben bij de kantonrechter gevorderd dat Wilting, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld om een schadevergoeding van € 13.047,05 inclusief btw te betalen, alsmede de expertisekosten van € 1.089,- inclusief btw en de buitengerechtelijke kosten van € 986,88 inclusief btw, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van Wilting in de proceskosten en nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
2.3.
De kantonrechter heeft deze vorderingen toegewezen. De bedoeling van het hoger beroep van Wilting is dat de toegewezen vorderingen alsnog worden afgewezen en dat [geïntimeerden] worden veroordeeld om het reeds door Wilting op grond van het vonnis betaalde bedrag terug te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag dat Wilting dit bedrag heeft betaald. De bedoeling van het hoger beroep van [geïntimeerden] is dat het vonnis wordt bekrachtigd en dat Wilting daarnaast wordt veroordeeld € 1.237,05 inclusief wettelijke rente aan [geïntimeerden] terug te betalen.
2.4.
Het hof zal beslissen dat Wilting in de gelegenheid wordt gesteld te bewijzen dat [geïntimeerden] wisten dat de werkzaamheden door Wilting zouden leiden tot kostenverhogende omstandigheden en dat zij daarvoor toestemming hebben gegeven. Het hof zal dat hierna uitleggen. Het hof zal daarvoor eerst de relevante feiten weergeven.

3.Feiten

3.1.
Partijen hebben een aannemingsovereenkomst gesloten voor de realisatie van een badkamer en twee toiletruimten in de woning van [geïntimeerden] Wilting heeft een tweetal offertes d.d. 20 juli 2021 met nummers 2021-132 (voor de badkamer) en 2021-133 (voor de toiletten) opgesteld die door [geïntimeerden] zijn ondertekend.
3.2.
De totale aanneemsom bedroeg € 36.287,78 inclusief btw. Facturering zou plaatsvinden via deelnota’s. De AVA-voorwaarden (versie 27-3-2013, herzien december 2014) zijn op de overeenkomst van toepassing.
3.3.
Het werk is op 28 februari 2022 aangevangen. Wilting heeft gedurende het verrichten van de werkzaamheden de volgende vier deelfacturen verstuurd:
  • op 28 februari 2022 een factuur (met factuurnummer 22038) ad € 8.969,80;
  • op 9 maart 2022 een factuur (met factuurnummer 22043) ad € 5.000,-;
  • op 28 maart 2022 een factuur (met factuurnummer 22053) ad € 9.075,-;
  • op 8 april 2022 een factuur (met factuurnummer 22067) ad € 8.660,45.
3.4.
De facturen bedragen in totaal € 31.705,25. [geïntimeerden] hebben deze facturen voldaan.
3.5.
Op 15 maart 2022 heeft Wilting een meerwerkfactuur (met factuurnummer 22047) aan [geïntimeerden] verzonden ad € 7.088,42, waarop staat vermeld “Factuur betreffende uitgevoerd meerwerk vloerversteviging en riolering.” [geïntimeerden] hebben deze factuur betaald.
3.6.
Op 12 april 2022 heeft Wilting een meerwerkfactuur (met factuurnummer 22068) aan [geïntimeerden] verzonden ad € 4.163,88. [geïntimeerden] hebben deze factuur niet betaald.
3.7.
Op 28 april 2022 heeft Wilting [geïntimeerden] bericht dat de werkzaamheden zouden worden gestaakt totdat er duidelijkheid zou zijn over de openstaande factuur en de punten die [geïntimeerden] wilden bespreken.
3.8.
Op 29 april 2022 heeft de gemachtigde van [geïntimeerden] Wilting een ingebrekestelling gestuurd en Wilting gesommeerd om binnen vijf werkdagen na de brief schriftelijk mee te delen dat de werkzaamheden binnen drie weken na dagtekening van de brief deugdelijk zullen worden voltooid, bij gebreke waarvan Wilting in verzuim zou raken. Ook wordt Wilting verzocht om aansprakelijkheid te erkennen voor de gevolgschade.
3.9.
Op 3 mei 2022 heeft Wilting een brief aan de gemachtigde van [geïntimeerden] gestuurd waarin zij een beroep doet op opschorting omdat [geïntimeerden] in verzuim zijn met het betalen van de tweede meerwerkfactuur. Wilting deelt dan mee de werkzaamheden te zullen hervatten, mits de meer-/minderwerkfactuur wordt betaald en [geïntimeerden] bevestigen dat zij ook het nog te factureren restant van de aanneemsom zullen betalen conform de betalingstermijn op de toegezonden factuur.
3.10.
Op 11 mei 2022 heeft de gemachtigde van [geïntimeerden] Wilting bericht dat zij in verzuim is komen te verkeren. Bij de brief zijn drie offertes gevoegd voor bepaalde herstelwerkzaamheden.
3.11.
Op 12 mei 2022 heeft Wilting een brief gestuurd aan de gemachtigde van [geïntimeerden] waarin Wilting de ingebrekestelling van [geïntimeerden] niet accepteert.
3.12.
Op 25 mei 2022 heeft de gemachtigde van [geïntimeerden] een brief gestuurd aan Wilting waarin de vordering tot nakoming wordt omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding in de zin van artikel 6:87 BW. Voorts wordt aangegeven dat [geïntimeerden] een onderzoek zullen laten verrichten om de schade vast te stellen en wordt Wilting uitgenodigd om bij dat onderzoek aanwezig te zijn.
3.13.
Op 16 augustus 2022 heeft Expertise Bureau Noord een bouwtechnisch rapport opgesteld (“het deskundigenrapport”). De kosten van het deskundigenrapport bedroegen
€ 1.089,-. In het deskundigenrapport staat onder meer:
“4. Wat zijn de kosten om het werk te voltooien conform aannemingsovereenkomst? Zijn de prijzen van Schreuder bouw reëel/marktconform?
De offerte van Schreuder Bouw (zie Bijlage 1) is over het algemeen marktconform te noemen. Voor herstel van het tegelwerk dienen nog wel enige kosten te worden bijgeteld (tegels worden geleverd door [geïntimeerde1] ). Wel is er enige nuancering aan te geven:
(…)
In totaal is het nog uit te voeren werk met het herstel van de gebreken € 10.714,94 min bovenstaand(€ 1.834,40) is € 8.880,54. Daar dient nog enig tegelwerk te worden bijgeteld. Totaal van de kosten is dus € 8.880,54 + btw = € 10.745,45 inclusief btw. Ook is het door Schreuder gerekende btw-tarief over het schilderwerk 21%. Dit is 9%. Dat zal nog een verlaging van de kosten met zich meebrengen.
Bij dit bedrag van € 10.745,45 is niet meegenomen de eerder genoemde herstelwerkzaamheden van Albertus Parket en Reisiger. Dit onderdeel is behandeld bij de beantwoording van vraag 2. Het bedrag dient dus te worden opgehoogd met € 984,-- - € 200 = € 784,-- (herstel vloer, vermindering is de verrekening nieuw voor oud) en € 479,60 (herstel lekkageplekken keuken). Het totaal komt dan op € 12.009,05.”
4.
Het oordeel van het hof
Klachten in hoger beroep
4.1.
Wilting heeft tegen het vonnis acht klachten (grieven) geformuleerd. [geïntimeerden] zijn het eens met de inhoud van het vonnis, maar hebben in hoger beroep een eisvermeerdering ingesteld. Tegen die eisvermeerdering als zodanig heeft Wilting geen bezwaar gemaakt en het hof ziet ook ambtshalve geen processuele bezwaren daartegen.
4.2.
De grieven van Wilting in het (principaal) hoger beroep richten zich tegen de verschillende overwegingen in het vonnis van de rechtbank waarin haar beroep op haar opschortingsrecht is verworpen. Ook heeft Wilting bezwaren tegen de door de rechtbank vastgestelde schade van [geïntimeerden] Het hof zal deze grieven hierna thematisch behandelen.
Feitelijke uitgangspunten
4.3.
Wilting heeft in hoger beroep betwist dat partijen een vaste prijsafspraak zijn overeengekomen, maar heeft hieraan geen rechtsgevolg verbonden, zodat het hof aan dat verweer voorbij zal gaan.
Tweede meerwerkfactuur d.d. 12 april 2022
4.4.
Het meest verstrekkende verweer van Wilting is dat een door haar op 12 april 2022 gedateerde meerwerkfactuur opeisbaar was voor diverse werkzaamheden die [geïntimeerden] niet hebben betaald. Wilting heeft vervolgens het werk opgeschort totdat de factuur wel zou worden betaald.
4.5.
Artikel 7:755 lid 1 BW bepaalt dat een aannemer bij door de opdrachtgever gewenste toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk (meerwerk) slechts een verhoging van de prijs kan vorderen wanneer hij de opdrachtgever tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging, tenzij de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen. Wilting stelt dat [geïntimeerden] een “toestemmingsformulier betreffende meerwerk (noodzakelijk of extra werk op uw eigen verzoek)” hebben ondertekend voor het meerwerk en daarnaast dat [geïntimeerden] uit zichzelf hadden moeten begrijpen dat Wilting een prijsverhoging voor deze werkzaamheden zou doorberekenen.
4.6.
Het hof zal eerst de vraag behandelen of Wilting rechten kan ontlenen aan het toestemmingsformulier dat volgens haar op 16 maart 2022 door [geïntimeerde1] is getekend. Wilting heeft in haar memorie van antwoord in incidenteel appel een gezamenlijke getuigenverklaring van [naam1] en [naam2] overgelegd, waarin is omschreven hoe de eerste opdracht tot meerwerk is besproken en op welke manier dit door partijen is vastgelegd. Volgens Wilting werd tijdens de sloopwerkzaamheden van de oude badkamervloer geconstateerd dat onder de bestaande vloertegels tegelplaat aanwezig was in plaats van een cementen dekvloer. Hierdoor was de vloer instabieler dan aanvankelijk gedacht en kon het bad niet worden geplaatst zonder aanvullende werkzaamheden te verrichten. Dit is met [geïntimeerden] besproken, wat heeft geleid tot de werkzaamheden die zijn gespecificeerd bij de eerste meerwerkfactuur. Hierop hebben [geïntimeerden] vervolgens akkoord gegeven. Omdat het op kantoor erg druk was, hebben partijen deze afspraak niet schriftelijk vastgelegd.
Tijdens het plaatsen van de tegels en bij het afwerken hadden [geïntimeerden] nadere wensen over de te verrichten werkzaamheden. Zo moest een lichtschakelaar worden geplaatst en zouden de tegels hoger geplaatst moeten worden. Vervolgens zijn partijen om tafel gaan zitten en zijn de afspraken vastgelegd in een door [geïntimeerde1] ondertekend toestemmingsformulier. Wilting is het toestemmingsformulier kwijtgeraakt, waarna het na enige tijd onder een stoel in de bedrijfsbus van Wilting is gevonden, met scheuren en vlekken erin. Wilting heeft vervolgens het formulier gescand en het origineel weggegooid.
4.7.
[geïntimeerden] betwisten met het meerwerk te hebben ingestemd. Meer in het bijzonder betwisten zij dat de handtekening op het toestemmingsformulier door [geïntimeerde1] is gezet. Volgens hen is die door Wilting vervalst. Zij hebben daarvan ook aangifte gedaan. Volgens [geïntimeerden] zijn deze handtekening en de handtekening die [geïntimeerde1] heeft gezet op een van de twee offertes identiek. De handtekening onder het toestemmingsformulier lijkt op dit document te zijn geknipt en geplakt. [geïntimeerden] heeft dat geverifieerd door zijn eigen digitale handtekening in een transparante versie over de handtekening op het formulier te leggen. Daarnaast is de stippellijn op het toestemmingsformulier niet meer zichtbaar, terwijl dit bij een natte handtekening wel het geval had moeten zijn. Ook zijn de werkzaamheden aangevangen op 10 maart 2022, terwijl het toestemmingsformulier op 16 maart 2022 is getekend.
4.8.
Het hof oordeelt als volgt.
4.9.
Bewezenverklaring van de door Wilting gestelde feiten zou ertoe leiden dat [geïntimeerden] wisten dat de werkzaamheden door Wilting zouden leiden tot kostenverhogende omstandigheden en dat zij daarvoor toestemming hebben gegeven. Aangezien [geïntimeerden] de authenticiteit van de handtekening betwisten, staat een en ander niet al op voorhand vast. Wilting zal daarom worden toegelaten zijn stellingen te bewijzen.
4.10.
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

5.De beslissing

Het hof:
5.1.
laat Wilting toe te bewijzen dat [geïntimeerden] wisten dat de werkzaamheden door Wilting zouden leiden tot kostenverhogende omstandigheden en dat zij daarvoor toestemming hebben gegeven.
5.2.
Als getuigen worden gehoord, zal raadsheer-commissaris mr. M.M.A. Wind de getuigen verhoren in het Paleis van Justitie aan het Wilhelminaplein 1 in Leeuwarden.
5.3.
Wilting moet op dinsdag 4 juni 2024 laten weten hoeveel getuigen zij wil laten horen met opgave van de verhinderdagen van die getuigen, van partijen en van hun advocaten. Daarna stelt het hof de dag en het tijdstip van het verhoor vast. Dat gebeurt ook als de opgave onvolledig is.
5.4.
Wilting moet de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het getuigenverhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof opgeven.
5.5.
Een partij die tijdens het getuigenverhoor nieuwe stukken wil indienen, moet het hof en de wederpartij daarvan uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een kopie sturen.
5.6.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M.A. Wind, M.W. Zandbergen en J. Smit, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
21 mei 2024.