ECLI:NL:GHARL:2024:3487

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
23/94
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding in WOZ-zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 mei 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 4 november 2022. De zaak betreft een geschil over de proceskostenvergoeding in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 215.000, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting. Na bezwaar van belanghebbende werd de waarde verlaagd tot € 194.000 en werd een kostenvergoeding van € 530 toegekend. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor wat betreft de proceskosten en de kosten in bezwaar vastgesteld op € 325,40, waarbij de heffingsambtenaar werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 49.

Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij de vraag aan de orde was of de tijd die de taxateur had besteed aan de voorbereiding van de hoorzitting voor vergoeding in aanmerking kwam. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar terecht een kostenvergoeding van € 530 had toegekend, maar dat de Rechtbank de reeds toegekende kostenvergoeding niet had willen verlagen. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd, maar verduidelijkt dat de totale kostenvergoeding van belanghebbende € 855,40 bedraagt, inclusief de eerder toegekende vergoeding. Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor vergoeding van het griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/94
uitspraakdatum: 21 mei 2024
Uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 4 november 2022, nummer AWB 22/770, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2020, voor het jaar 2021 vastgesteld op € 215.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de waarde verminderd tot € 194.000, de aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd en een kostenvergoeding toegekend van € 530.
1.3.
Belanghebbende is hiertegen in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd maar uitsluitend voor zover het de beslissing betreft over de proceskosten en de proceskosten in bezwaar vastgesteld op € 325,40. De heffingsambtenaar is veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende in beroep ten bedrage van € 759. Ten slotte heeft de Rechtbank de heffingsambtenaar opgedragen het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 49 te vergoeden.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend.
1.6.
Het Hof heeft partijen gevraagd of zij ter zitting willen worden gehoord. Belanghebbende heeft schriftelijk ingestemd met een afdoening buiten zitting. De heffingsambtenaar heeft niet aangegeven van dat recht gebruik te willen maken.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. De waarde van de woning is bij de bestreden beschikking vastgesteld op € 215.000.
2.2.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift heeft belanghebbende verzocht om toekenning van een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 7:15, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht voor de kosten van de gemachtigde en een eventuele deskundige, alsmede van de kadastrale kosten en eventuele andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten. Ook heeft belanghebbende verzocht om te worden gehoord.
2.3.
Bij aanvullend bezwaarschrift heeft belanghebbende een taxatierapport ingebracht, opgesteld door [de taxateur] (hierna: de taxateur). Hierin is de waarde van de woning per de waardepeildatum getaxeerd op € 193.000. Als bijlage bij dat taxatierapport is een WOZ-waardeberekening gevoegd met toelichtingenblad.
2.4.
Naar aanleiding van het bezwaarschrift en de aanvulling hierop heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Namens belanghebbende zijn verschenen en gehoord de gemachtigde dr.ir. M.J.M. Möhlmann-Bronkhorst en de taxateur. Ter voorbereiding op de hoorzitting is een hoorzittingsdocument opgemaakt. In het hoorzittingsdocument wordt voor de woning een waarde bepleit van € 189.000. Ter onderbouwing van die waarde wordt verwezen naar een door de taxateur opgestelde (aangepaste) WOZ-waardeberekening die is bijgevoegd.
2.5.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaard. De waarde is verminderd tot € 194.000. De heffingsambtenaar heeft een kostenvergoeding toegekend van € 530 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting)  € 265). De kosten van de taxateur en de kadastrale kosten zijn niet in de kostenvergoeding begrepen.
2.6.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft de vergoeding voor het opgemaakte taxatierapport overeenkomstig de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties (Stcrt. 2018, nr. 28796; hierna: de Richtlijn) vastgesteld op € 256,52 (4 uren  € 53 + 21% BTW). Verder heeft de Rechtbank aanleiding gezien om een vergoeding van € 64,13 (1 uur  € 53 + 21% BTW) toe te kennen voor het bijwonen van de hoorzitting door de taxateur. Hierbij is in aanmerking genomen dat de hoorzitting 46 minuten heeft geduurd. Volgens de Rechtbank komen de kosten van de voorbereiding van de hoorzitting niet voor vergoeding in aanmerking. Ten slotte heeft de Rechtbank de vergoeding voor kadastrale kosten bepaald op € 4,75. De Rechtbank heeft vervolgens in het dictum het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd uitsluitend voor zover het betreft de beslissing over de proceskosten en de proceskosten van belanghebbende in bezwaar vastgesteld op een bedrag van € 325,40 (€ 256,52 + € 64,13 + € 4,75).

3.Geschil

In hoger beroep is louter nog in geschil of de tijd die de taxateur heeft besteed ter voorbereiding op de hoorzitting voor vergoeding in aanmerking komt. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend.

4.Beoordeling van het geschil

Vooraf: dictumkwestie
4.1.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende een kostenvergoeding toegekend van € 530 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar (zie 2.5). In beroep was (terecht) niet in geschil dat belanghebbende daarop aanspraak maakt. Het ging louter om de vraag of aan belanghebbende een aanvullende kostenvergoeding moest worden toegekend voor de kosten van de taxateur en voor kadastrale kosten. Uiteindelijk heeft de Rechtbank de vergoeding voor de kosten van de taxateur en de kadastrale kosten bepaald op € 325,40 (zie 2.6).
4.2.
In het dictum heeft de Rechtbank de uitspraak op bezwaar vernietigd maar uitsluitend voor zover het betreft de beslissing over de toegekende kostenvergoeding. Strikt genomen is hierdoor de reeds toegekende kostenvergoeding van € 530 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar komen te vervallen, terwijl de Rechtbank dit - buiten twijfel - niet heeft bedoeld.
4.3.
De Rechtbank heeft bedoeld de heffingsambtenaar te veroordelen tot een aanvullende kostenvergoeding van € 325,40, dus bovenop de vergoeding van € 530 die bij uitspraak op bezwaar reeds was toegekend. Voor partijen kan hierover ook geen misverstand hebben bestaan, aangezien de discussie in beroep juist ging over toekenning van een aanvullende kostenvergoeding. Bovendien zou een letterlijke lezing van het dictum erop neerkomen dat belanghebbende slechter af is door het instellen van beroep. Immers, het zou dan neerkomen op een verlaging van de reeds toegekende kostenvergoeding. Dat is in strijd met het verbod van reformatio in peius.
4.4.
Gelet op het vorenstaande kan en moet het dictum van de uitspraak van de Rechtbank verbeterd worden gelezen, in de zin dat de kostenvergoeding met € 325,40 wordt verhoogd tot € 855,40 en dat de heffingsambtenaar hierin wordt veroordeeld.
Voorbereidingstijd hoorzitting
4.5.
Belanghebbende betoogt in hoger beroep dat, anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld, de tijd die de taxateur heeft besteed ter voorbereiding op de hoorzitting ook voor vergoeding in aanmerking komt, naast de tijd die gemoeid is geweest met het bijwonen van de hoorzitting.
4.6.
In de Richtlijn is bepaald dat, indien het bezwaar, beroep of hoger beroep gegrond wordt verklaard, de kosten van de taxateur die aanwezig was bij het horen in de bezwaarfase en/of bij een zitting in beroep of in hoger beroep, op de voet van artikel 1, letter b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) – naast de vergoeding voor de taxatie en het opstellen van een taxatierapport – voor vergoeding in aanmerking komen. Hierbij wordt hetzelfde tarief in aanmerking genomen als voor de taxatiewerkzaamheden geldt (voor woningen: € 53 per uur, exclusief BTW). De bestede tijd wordt afgerond naar boven op halve uren. Het gaat hierbij om de tijd die de taxateur heeft besteed aan het bijwonen van de hoorzitting zelf.
4.7.
In dit geval staat vast dat de taxateur de hoorzitting tezamen met de gemachtigde van belanghebbende heeft bijgewoond en dat die hoorzitting 46 minuten heeft geduurd. Overeenkomstig de Richtlijn moet de door de taxateur bestede tijd naar boven worden afgerond op een uur en bedraagt de vergoeding hiervoor aldus € 64,13 (€ 53 + 21% BTW). Deze vergoeding komt in aanvulling op de vergoeding voor het taxatierapport van € 256,52 (4 uren  € 53 + 21% BTW) en de vergoeding voor kadastrale kosten van € 4,75. De totale vergoeding voor de kosten van de taxateur en de kadastrale kosten in bezwaar bedraagt derhalve € 325,40. Dit is gelijk aan het bedrag dat de Rechtbank aanvullend heeft toegekend.
4.8.
Anders dan belanghebbende meent, kan aan de uitspraak van dit Hof van 26 januari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:696, geen argument voor zijn stelling worden ontleend. Die uitspraak heeft betrekking op een geheel andere kwestie in het kader van artikel 2, lid 3, van het Bpb.
4.9.
Ten overvloede overweegt het Hof nog als volgt. Voor de berekening van de vergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting door de taxateur is uitgegaan van een uur, terwijl de hoorzitting maar 46 minuten heeft geduurd. Er wordt derhalve met veertien minuten meer gerekend dan de hoorzitting feitelijk heeft geduurd. Gelet op de aard en omvang van het geschil in bezwaar, volstaan veertien minuten voorbereidingstijd, zodat - zelfs wanneer in weerwil van het voorgaande de voorbereidingstijd op de hoorzitting wel in aanmerking wordt genomen - geen aanleiding bestaat voor toekenning van een hogere vergoeding. Dat de voorbereiding op de hoorzitting meer tijd heeft gevergd dan veertien minuten, heeft belanghebbende onvoldoende onderbouwd. De verwijzing naar het twee pagina’s tellende voorbereidingsdocument volstaat daarvoor niet.
4.10.
Voor zover het voorbereidingsdocument al moet worden gezien als een product van de voorbereiding van de taxateur op de hoorzitting, merkt het Hof op dat het deels een (woordelijke) herhaling is van wat in het bezwaarschrift door de gemachtigde naar voren is gebracht en deels een (inhoudelijke) aanvulling is op het taxatierapport dat bij het bezwaarschrift was gevoegd. Een vergoeding voor het opstellen van het bezwaarschrift is reeds begrepen in de bij uitspraak op bezwaar toegekende vergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand van € 530. De (inhoudelijke) aanvulling op het taxatierapport moet worden geacht te zijn begrepen in de kostenvergoeding van € 256,52 die voor het opstellen van het taxatierapport is toegekend. Ook om die reden bestaat geen aanleiding voor toekenning van een extra vergoeding voor de voorbereiding op de hoorzitting.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. C.M.R. Bouwman als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2024.
De griffier is verhinderd de De raadsheer,
uitspraak te ondertekenen.
V.F.R. Woeltjes
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 22 mei 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.