In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 mei 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 4 november 2022. De zaak betreft een geschil over de proceskostenvergoeding in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 215.000, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting. Na bezwaar van belanghebbende werd de waarde verlaagd tot € 194.000 en werd een kostenvergoeding van € 530 toegekend. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor wat betreft de proceskosten en de kosten in bezwaar vastgesteld op € 325,40, waarbij de heffingsambtenaar werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 49.
Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij de vraag aan de orde was of de tijd die de taxateur had besteed aan de voorbereiding van de hoorzitting voor vergoeding in aanmerking kwam. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar terecht een kostenvergoeding van € 530 had toegekend, maar dat de Rechtbank de reeds toegekende kostenvergoeding niet had willen verlagen. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd, maar verduidelijkt dat de totale kostenvergoeding van belanghebbende € 855,40 bedraagt, inclusief de eerder toegekende vergoeding. Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor vergoeding van het griffierecht of proceskosten.