ECLI:NL:GHARL:2024:3482

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
22/632
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde en toezendplicht gegevens door heffingsambtenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 mei 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak per 1 januari 2019, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 369.000. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling en is in beroep gegaan bij de Rechtbank Midden-Nederland, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld, waarbij de toezendplicht van de heffingsambtenaar ter discussie stond.

Tijdens de zitting op 12 maart 2024 is de vraag aan de orde gekomen of de heffingsambtenaar heeft voldaan aan de toezendplicht zoals omschreven in artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ. Belanghebbende stelde dat de heffingsambtenaar niet alle benodigde gegevens had verstrekt, waaronder de KOUDV- en liggingscorrecties. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar deze gegevens niet had verstrekt, maar dat belanghebbende niet benadeeld was door deze schending. Het Hof concludeerde dat de WOZ-waarde van € 369.000 niet langer in geschil was en dat de heffingsambtenaar voldoende informatie had verstrekt om aan de toezendplicht te voldoen.

Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/632
uitspraakdatum: 21 mei 2024
Uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 31 januari 2022, nummer UTR 21/211, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2019, voor het jaar 2020 vastgesteld op € 369.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] namens belanghebbende, alsmede [naam2] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [de taxateur] , taxateur.

2.Vaststaande feiten

2.1.
In het bezwaarschrift en de aanvulling hierop is verzocht om verstrekking van het taxatieverslag, de grondstaffel, de KOUDV- en liggingsfactoren en -correcties, alsmede (de onderbouwing van) de gehanteerde indexering naar de waardepeildatum voor zowel de woning als de gebruikte vergelijkingspanden.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft een taxatieverslag beschikbaar gesteld aan belanghebbende. Het taxatieverslag bevat een algemene toelichting op de daarin gehanteerde objectgegevens, waaronder het type woning, de onderdelen, het bouwjaar en de oppervlakte van de woning en van drie vergelijkingsobjecten. Het taxatieverslag bevat voor de woning en de gehanteerde vergelijkingsobjecten tevens een oordeel over de secundaire objectkernmerken, uitgedrukt in ‘onderhoud’ en ‘voorzieningen’.
2.3.
Aanvullend op het voornoemde taxatieverslag heeft de heffingsambtenaar bij e-mail van 26 augustus 2020 een grondstaffel en bij de uitspraak op bezwaar van 1 december 2020 het voor het objecttype en waardegebied van de woning gemiddelde indexeringspercentage verstrekt.
2.4.
In het beroepschrift in eerste aanleg voert belanghebbende aan dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase niet aan de toezendplicht heeft voldaan en dat de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld. Tegen de hoogte van de WOZ-waarde heeft belanghebbende aangevoerd dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met het voorzieningenniveau, de ligging en de isolatiestaat van de woning. Voorts heeft belanghebbende twee alternatieve vergelijkingsobjecten aangedragen en gewezen op een door [naam3] en [naam4] opgesteld taxatierapport waarin de waarde van de woning is getaxeerd op € 319.000.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is uitsluitend in geschil of de heffingsambtenaar de toezendplicht als omschreven in artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden. De vastgestelde WOZ-waarde van € 369.000 is in hoger beroep niet langer in geschil.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep en een proceskostenvergoeding. De heffingsambtenaar beantwoordt deze vraag ontkennend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar de uit artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ voortvloeiende toezendplicht heeft geschonden door, ondanks een daartoe gedaan verzoek in de bezwaarfase, geen inzicht te geven in de KOUDV- en liggingscorrecties en (de onderbouwing van) de gehanteerde indexeringspercentages.
4.2.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat met het verstrekken van de in 2.2 en 2.3 genoemde gegevens, en de hierop gegeven toelichting tijdens de hoorzitting, aan de toezendplicht is voldaan.
4.3.
Het Hof overweegt dat de heffingsambtenaar op grond van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ is gehouden om aan degene te wiens aanzien een beschikking is genomen, op verzoek een afschrift van de gegevens te verstrekken die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde. [1] Tussen partijen is niet in geschil dat de heffingsambtenaar de KOUDV- en liggingscorrecties en de onderbouwing van de indexeringspercentages niet heeft verstrekt in de bezwaarfase. Evenmin is in geschil dat belanghebbende hier voldoende specifiek om heeft verzocht.
4.4.
Op de gronden die zijn vermeld in de uitspraak van het Hof van 23 april 2024, vallen de KOUDV- en liggingscorrecties onder de reikwijdte van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ. [2] Dit brengt mee dat de heffingsambtenaar verplicht was de KOUDV- en liggingscorrecties aan belanghebbende te verstrekken. Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar door die correcties niet op verzoek te verstrekken vernoemd artikel geschonden. Dat het taxatiesysteem van de heffingsambtenaar de KOUDV- en liggingscorrecties niet aan de hand van percentages maar vaste bedragen toepast en dat deze correcties handmatig kunnen worden aangepast door een taxateur, doet hieraan niet af. Dat de KOUDV- en liggingscorrecties tijdens de hoorzitting (inhoudelijk) zijn besproken, is niet komen vast te staan. De uitspraak op bezwaar, waarin is weergegeven wat tijdens de hoorzitting is besproken, biedt hierover geen uitsluitsel. Daaruit volgt slechts in algemene termen dat belanghebbende is geïnformeerd over de wijze waarop de heffingsambtenaar de KOUDV- en liggingsfactoren gebruikt en ontsluit.
4.5.
Ten aanzien van de indexeringspercentages en onderbouwing hiervan merkt het Hof op dat deze niet als zodanig aan de waardevaststelling ten grondslag liggen en daarmee buiten de reikwijdte van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ vallen. De stelling van belanghebbende dat het niet aanleveren van de indexeringspercentages en onderbouwing hiervan een schending van de toezendplicht oplevert, nog daargelaten dat de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar wel degelijk (enige) gegevens hierover heeft verstrekt, slaagt derhalve niet. [3]
4.6.
Indien, zoals hier, sprake is van een schending van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ dient het Hof te beoordelen of belanghebbende door die schending is benadeeld. Gelet op hetgeen belanghebbende in beroep tegen de waardebeschikking heeft aangevoerd (zie 2.4.), acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende ook beroep had ingesteld wanneer de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ niet zou hebben geschonden. Het Hof ziet namelijk geen verband tussen de niet-verstrekte gegevens en de stelling dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de staat en ligging van de woning of dat de aangedragen alternatieve vergelijkingsobjecten een lagere waarde onderbouwen. Voorts wijst het Hof op het door belanghebbende aangeleverde taxatierapport, waaruit valt af te leiden dat belanghebbende op basis van eigen onderzoek, alsmede dat van een derde deskundige – los van de door de heffingsambtenaar gebezigde onderbouwing – aanleiding zag om beroep in te stellen. Het Hof concludeert dat belanghebbende niet is benadeeld door de vorenbedoelde schending en passeert dat gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Nu aannemelijk is dat belanghebbende ook kosten gemaakt zou hebben wanneer de toezendplicht niet was geschonden, ziet het Hof geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van griffierecht.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. J. Hollander als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2024.
De griffier, De raadsheer,
J. Hollander V.F.R. Woeltjes
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 22 mei 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052.
2.Hof Arnhem-Leeuwarden 23 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2837, r.o. 4.13.
3.Hof Arnhem-Leeuwarden 23 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2837, r.o. 4.14.