In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 mei 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak per 1 januari 2019, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 369.000. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling en is in beroep gegaan bij de Rechtbank Midden-Nederland, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld, waarbij de toezendplicht van de heffingsambtenaar ter discussie stond.
Tijdens de zitting op 12 maart 2024 is de vraag aan de orde gekomen of de heffingsambtenaar heeft voldaan aan de toezendplicht zoals omschreven in artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ. Belanghebbende stelde dat de heffingsambtenaar niet alle benodigde gegevens had verstrekt, waaronder de KOUDV- en liggingscorrecties. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar deze gegevens niet had verstrekt, maar dat belanghebbende niet benadeeld was door deze schending. Het Hof concludeerde dat de WOZ-waarde van € 369.000 niet langer in geschil was en dat de heffingsambtenaar voldoende informatie had verstrekt om aan de toezendplicht te voldoen.
Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.