ECLI:NL:GHARL:2024:3478

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
21-001721-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag na aanrijding met auto

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een 38-jarige vrouw uit Ede, die eerder door de rechtbank Gelderland was veroordeeld voor doodslag. De vrouw werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar voor het opzettelijk doden van een slachtoffer door met haar auto over hem heen te rijden. De feiten vonden plaats op 19 maart 2022 in [pleegplaats], waar de verdachte het slachtoffer aanreed en meerdere keren overreedde. Het hof oordeelde dat de verdachte, ondanks haar paniek, voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer. De verdediging had vrijspraak bepleit, maar het hof verwierp dit standpunt en concludeerde dat de verdachte het slachtoffer had kunnen zien voordat de aanrijding plaatsvond. De strafmaat werd bepaald op zes jaar, met een ontzegging van de rijbevoegdheid voor tien jaar. Daarnaast werd de in beslag genomen auto verbeurd verklaard en moesten schadevergoedingen aan de nabestaanden worden betaald. De benadeelde partijen vorderden schadevergoeding, die deels werd toegewezen, waaronder materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001721-23
Uitspraak d.d.: 22 mei 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 28 maart 2023 met parketnummer 05-069138-22 in de strafzaak tegen

[Verdachte] ,

geboren te [Geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in P.I. [plaats] , locatie [P.I locatie] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 mei 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman, mr. Y. Moszkowicz, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de rechtbank wegens doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van het voorarrest en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vijf jaren. Voorts is de in beslag genomen personenauto verbeurd verklaard. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] deels toegewezen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. Verder is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
primair
zij op of omstreeks 19 maart 2022 te [pleegplaats] , [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door
- met een door haar, verdachte, bestuurd voertuig (personenauto),
terwijl die [slachtoffer] voor, althans in de nabijheid van dat voertuig liep,
gas heeft gegeven en/of (met snelheid) (vervolgens) met die personenauto
op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] is (aan-/in-) gereden en/of
- ( vervolgens) één of meerdere malen, met die personenauto,
op/tegen/over het hoofd en/of borst en/of (boven)lichaam en/of
been/benen van die, [slachtoffer] , is gereden;
subsidiair
zij op of omstreeks 19 maart 2022 te [pleegplaats] , aan [slachtoffer] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten
- hersenletsel en/of borstletsel en/of
- een of meerdere fracturen/botbreuken aan het lichaam (onder meer de schedel en/of wervelkolom en/of borstkas en/of ribben en/of been/benen) en/of
- longscheuren en/of (een) klaplong(en),
heeft toegebracht door,
- met een door haar, verdachte, bestuurd voertuig (personenauto),
terwijl die [slachtoffer] voor, althans in de nabijheid van dat voertuig liep,
gas heeft gegeven en/of (met snelheid) (vervolgens) met die personenauto
op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] is(aan-/in-)gereden en/of
- ( vervolgens) één of meerdere malen, met die personenauto,
op/tegen/over het hoofd en/of borst en/of (boven)lichaam en/of been/benen
van die, [slachtoffer] , is gereden,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair
zij op of omstreeks 19 maart 2022 te [pleegplaats] , in de [gemeente] , als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
daarmee rijdende over een parkeerterrein gelegen op/aan de openbare weg, [weg] ,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
door roekeloos, althans door zeer aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam,
-met een door haar, verdachte, bestuurd motorrijtuig (personenauto) achterwaarts uit een
parkeerhaven te rijden en/of (vervolgens)
- accelererend voorwaarts weg te rijden en/of (daarbij) op/tegen die [slachtoffer] , staande en/of lopende op de openbare weg direct voor/nabij het motorrijtuig van verdachte,
te botsen en/of te rijden
(waarbij) die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of (deels) onder het motorrijtuig van verdachte is terechtgekomen en/of (vervolgens)
- één of meermalen, voor- en/of achterwaarts, met haar motorrijtuig,
op/tegen en/of over het hoofd en/of de borst en/of het (boven)lichaam
en/of (een) be(e)n(en) van die [slachtoffer] , is gereden,
waardoor voornoemde medeweggebruiker (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. Op 19 maart 2022 in [pleegplaats] is [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) aangereden en aansluitend meerdere malen overreden door de personenauto van verdachte. [2] Later die dag is het slachtoffer overleden aan de gevolgen van zeer hevige stomp botsende krachtinwerking ter hoogte van het hoofd en de borst (aan- en overrijding door een personenauto). [3]
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat de tenlastegelegde doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen en voert daartoe aan dat uit de reconstructie duidelijk is geworden dat verdachte het slachtoffer op enig moment gezien moet hebben toen zij vooruit reed. Er is geen reden om de reconstructie niet voor het bewijs te gebruiken. De deskundigen die bij de reconstructie waren betrokken, zijn in eerste aanleg ter terechtzitting gehoord. Een statistische uitwerking van de positie van de stand-in tijdens de reconstructie is niet noodzakelijk, nu dit geen verschil zal maken voor de zichtbaarheid van de stand-in en dus niet zal leiden tot een andere uitkomst.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Ten aanzien van de primair ten laste gelegde doodslag heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte het slachtoffer niet heeft gezien op het moment dat zij met haar auto vooruit is weggereden. Verdachte wist niet dat het slachtoffer onder haar auto lag. Het vereiste opzet voor dit feit ontbreekt. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling met de dood ten gevolge heeft de verdediging aangevoerd dat hier de vereiste opzet tevens ontbreekt.
Ten aanzien van de meer subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), heeft de verdediging gesteld dat niet aan roekeloosheid in de zin van artikel 175 WVW kan worden gekomen. Er is geen sprake van een samenstel van gedragingen, zoals bedoeld in artikel 5a WVW.
Wanneer het hof dit standpunt niet zal volgen, heeft de verdediging het voorwaardelijke verzoek gedaan om de inhoudelijke behandeling van de zaak aan te houden, zodat getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] en deskundigen [deskundige 1] en [deskundige 2] opnieuw gehoord kunnen worden en er een volledige uitwerking van het NFI-rapport van 21 februari 2023 opgemaakt kan worden, inhoudende een statistische onderbouwing van de onzekerheidsmarge bij de positionering van het slachtoffer.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Het hof ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of verdachte het slachtoffer heeft kunnen zien voordat de aanrijding plaats vond.
Het hof kan zich in grote lijnen verenigen met de overwegingen van de rechtbank. Met toepassing van artikel 423, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof de hierna cursief weergegeven overwegingen van de rechtbank overnemen. Waar het hof afwijkt van de overwegingen van de rechtbank is de tekst niet-cursief weergegeven. Vervolgens zal het hof specifiek in gaan op de in hoger beroep gevoerde verweren.
De camerabeelden van 19 maart 2022 van [locatie] zijn uitgekeken door een verbalisant. Op die beelden is onder meer te zien dat de lichtkleurige auto (het hof
begrijpt: de auto van verdachte) vanaf de parkeerplaats achteruit reed. De bestuurder van de bus (het hof
begrijpt: het slachtoffer) liep met de auto mee, richting de voorzijde van de bus. Het slachtoffer bleef op de weg staan en ging op zeer korte afstand voor de auto staan. De auto reed met de linker voorzijde[…]
in op het slachtoffer, waarbij hij ten val kwam en overreden werd door vermoedelijk het linker voorwiel. Verbalisant zag dat de voorzijde van de auto omhoog kwam. De auto bewoog op en neer alsof die ergens overheen reed. De auto kon niet doorrijden. Een andere persoon rende vanaf de parkeerplaats naar de bijrijderszijde van de auto toe. De auto reed vervolgens achteruit, waarbij het voertuig weer op en neer bewoog alsof dat ergens overheen reed. Verbalisant zag dat de auto omhoog kwam. De auto reed vooruit weg waarbij de auto omhoog kwam alsof die ergens overheen reed, om vervolgens weg te rijden. [4]
Op 15 januari 2023 heeft een reconstructie van het incident plaatsgevonden. Aan de hand van de beelden van [locatie] werd een vijftal beeldfragmenten vastgesteld. Gezien vanuit de bestuurster van de [auto] (het hof
begrijpt: verdachte) en op chronologische volgorde passeerde haar voertuig de volgende posities: positie 1 - [auto] staat geparkeerd, positie 2 - [auto] reed achteruit, positie 3 - [auto] gaat vooruit rijden, positie 4 - moment kort voor aanrijding en positie 5 - eerste contact. In de uitwerking van de reconstructie is het mogelijke zicht dat verdachte zou moeten hebben gehad, weergegeven. De positie van het slachtoffer en de positie van de [auto] zijn door het NFI bepaald op basis van de camerabeelden. Verbalisanten hoorden van het NFI dat het reconstrueren van de positie van het slachtoffer in de lengterichting, gezien vanuit het zichtveld van de camera van [locatie] , niet op één punt was vast te stellen voor posities 2 en 3. Bij de plaatsing van het slachtoffer op die posities gaf het NFI daarom een bereik aan waarin het slachtoffer kon hebben gestaan. Er zijn 360 graden foto's beschikbaar op de uiterste posities van dit bereik. Verbalisant [verbalisant 1] zag dat op deze foto's het slachtoffer op vergelijkbare wijze zichtbaar was als op de foto's die zijn opgenomen in het proces-verbaal van de reconstructie. Op die foto's is een medewerker van de politie zichtbaar die figurant stond. De lengte van deze figurant verschilt 1 centimeter met de lengte van het slachtoffer. Zijn postuur was voor de positionering minder relevant. Net als het slachtoffer droeg de figurant donkere kleding. [5]
Op het beeldfragment van positie 2 reed de [auto] vanuit het parkeervak naar achteren naar positie 3. Afbeelding 4 in het proces-verbaal van de reconstructie toont het gezichtsveld van verdachte op positie 2. [6] Verbalisant [verbalisant 1] heeft als deskundige ter terechtzitting[in eerste aanleg]
verklaard dat de stand-in van het slachtoffer bij positie 2 achter de deurstijl van de auto staat en op dat moment niet heel goed zichtbaar is. [7] Op het beeldfragment van positie 3 stond de [auto] stil nadat deze achteruit was gereden. Vanuit deze positie besloot verdachte haar voertuig in voorwaartse richting te versnellen. Afbeelding 6 in het proces-verbaal van reconstructie toont het gezichtsveld van verdachte op positie 3. [8] Verbalisant [verbalisant 1] heeft als deskundige ter terechtzitting verklaard dat het lichaam van de stand-in van het slachtoffer is te zien. [9]
Het hof
heeft geen reden om aan te nemen dat de reconstructie onjuist is uitgevoerd en dat op basis van de tijdens de reconstructie gedane waarnemingen geen conclusies zouden kunnen worden getrokken, zoals de verdediging heeft gesteld.Het hof
stelt op basis van wat hierboven is beschreven vast dat verdachte het slachtoffer heeft kunnen zien voor de aanrijding, in ieder geval toen zij met haar auto vooruit ging rijden. De volgende vraag is of verdachte het slachtofferdaadwerkelijk
heeft gezien.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat het slachtoffer op de weg stond en dat verdachte hard gas gaf. Getuige hoorde dat zij bijna met piepende banden weg reed. Hij zag dat verdachte het slachtoffer frontaal schepte, dat het slachtoffer met een harde klap op de weg werd geslagen en dat verdachte met haar linker voor- en achterwiel over het hoofd van het slachtoffer reed. [10] Hij zag ook dat het slachtoffer zijn armen naar voren uitstrekte in de richting van de auto en dat de auto met hoge snelheid naar voren bleef rijden in zijn richting. [11] Verdachte keek in de richting waar zij naartoe reed, vooruit. Dat was naar getuige zijn idee de hele tijd. [12]
Uit de verklaring van getuige [getuige 1] volgt dat hij zag dat verdachte vol gas vooruit reed en op het slachtoffer in reed. [13] Toen verdachte naar voren reed, keek ze recht naar voren, zoals je normaal auto rijdt. Dat weet getuige 100% zeker. Toen getuige het slachtoffer onder de auto zag liggen, is hij naar de auto van verdachte toe gerend, naar de passagierszijde. Hij maakte armgebaren en bonkte tegen het bijrijdersportierraam. Toen reed ze naar achteren, van het slachtoffer af, en vervolgens naar voren over de benen van het slachtoffer heen. [14]
De verklaring van getuige [getuige 3] houdt in dat hij zag dat het slachtoffer een auto leek te willen tegenhouden. Het slachtoffer stond met zijn handen vooruit en wilde iemand stoppen. Hij werd gewoon overreden. De auto reed[het hof begrijpt: aanvankelijk]
zachtjes. Toen gaf verdachte vol gas, wat getuige heeft afgeleid uit het motorgeluid. Ze gaf vol gas en ging weer naar achteren en weer naar voren. [15]
Het hof
stelt op basis van de beschreven getuigenverklaringen vast dat verdachte vooruit keek toen zij vooruit reed en dat het slachtoffer zijn handen vooruit richting de auto van verdachte hield toen zij op hem af reed.
Het hof zal hierna in gaan op de in hoger beroep gevoerde verweren.
Het hof passeert het standpunt van de verdediging dat verdachte mogelijk wel naar voren leek te kijken, maar feitelijk in haar achteruitkijkspiegel keek. Toen verdachte naar voren wilde rijden om weg te komen van de parkeerplaats, had zij geen reden meer om in haar spiegels te kijken, want zij moest doelbewust sturen in de richting van de uitgang van de parkeerplaats om weg te komen, hetgeen zij ook deed.
Het hof is op basis van de getuigenverklaringen van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte het slachtoffer heeft gezien voordat zij hem aan- en overreed. Haar verklaring dat zij het slachtoffer op geen enkel moment heeft gezien tijdens het vooruit in zijn richting rijden, en vervolgens tijdens het aan- en overrijden, acht het hof ongeloofwaardig. Het slachtoffer staat in het zicht van verdachte vanaf positie 3, als zij op de parkeerplaats naar voren gaat rijden. [16] De bovenste foto op p. 10 van het NFI rapport is een “still” van de camerabeelden van de [locatie] . De onderste foto is een beeld van de reconstructie. Dit is het moment waarop de auto begint met vooruit rijden. Op dat moment zal verdachte dus niet meer achteruit of in haar spiegels hebben gekeken. Op die positie was het slachtoffer vol in beeld, nog op enige afstand van de auto. Blijkens de ellips geldt dat voor iedere positiebepaling daarbinnen van het slachtoffer. [17] Op positie 4 en positie 5 staat het slachtoffer dichter respectievelijk dicht op de auto . [18] Het slachtoffer is dan inmiddels naar links gelopen. Op positie 5 is hij mogelijk (deels) achter de deurstijl terecht gekomen. [19]
Het hof heeft als gezegd, kennis genomen van het Proces-verbaal Reconstructie
Verkeersongevallenanalyse d.d. 14 februari 2023. Het hof merkt op dat het NFI-rapport over de relatieve plaatsing van het slachtoffer ten opzichte van de auto van verdachte op die posities vermeldt dat de afstand tussen de persoon en de auto onderling naar verwachting goed overeen komt met de incidentbeelden. [20] Hierin wordt de zichtbaarheid van het slachtoffer inzichtelijk gemaakt in een reconstructie. Op zowel de posities 3, 4 als 5, toen verdachte vooruit reed, heeft verdachte het slachtoffer kunnen waarnemen. [21] Ook op positie 5 - de positie waarin de door verdachte bestuurde auto contact maakt met het slachtoffer - is deze zichtbaar ook al valt een klein deel van zijn lichaam achter de deurstijl.
Dat het voor verdachte “niet voorzienbaar was” dat het slachtoffer naar links liep en links voor haar auto zou uitkomen, zoals de verdediging heeft bepleit, acht het hof niet juist. Uit de tweede, derde en vierde positie blijkt dat het slachtoffer, vanuit verdachte bezien, naar links is gelopen, waarbij hij in verschillende posities in het zichtveld van verdachte is geweest. De beweging van het slachtoffer van rechts naar links blijkt ook uit de camerabeelden vanuit de [locatie] en uit de “stills” zoals opgenomen in het NFI-rapport. Verdachte manoeuvreerde de auto doelbewust zodanig dat zij van de parkeerplaats af kon rijden. Zij moest dan ook ermee rekening houden dat het slachtoffer dit juist wilde voorkomen en dat hij om die reden met de auto mee liep, er voorlangs ging en linksvoor eindigde.
Ook gaat het hof niet mee met het standpunt van de verdediging dat het naar links sturen van verdachte nu juist een contra-indicatie is voor de aanvaarding door verdachte van de aanmerkelijke kans dat zij dodelijk letsel zou veroorzaken. Het hof stelt vast dat verdachte de auto stuurde in de richting waar het slachtoffer zich bevond. Dat de aanrijding niet frontaal plaatsvond, doet daaraan niet af. Verdachte moest immers naar links sturen om bij de uitgang van de parkeerplaats te komen en zodoende weg te komen. Dat zij met haar auto voldoende snelheid moet hebben ontwikkeld om het slachtoffer dodelijk te treffen, hetgeen de raadsman betwist omdat zij bij momenten ook “zachtjes” zou hebben gereden, blijkt naar het oordeel van het hof reeds uit het feit dat dit gevolg daadwerkelijk is ingetreden. Zonder voldoende snelheid zou het bij een poging zijn gebleven. Verdachte heeft trouwens verklaard dat zij snel gas heeft gegeven om snel weg te gaan. [22]
Het hof verwerpt ook het verweer dat verdachte – al aannemend dat zij het slachtoffer had kúnnen zien – hem door haar paniek feitelijk toch niet heeft gezien. Verdachte zelf spreekt van een “verlammende paniek”. Hoewel het hof wil aannemen dat verdachte in paniek verkeerde en dat zij uit de situatie weg wilde, is het hof van oordeel dat onaannemelijk is dat deze paniek zo ver ging dat verdachtes waarneming daardoor in betekenisvolle mate werd verstoord. Verdachte heeft voor het overige namelijk wel van alles waargenomen en in haar verhoor bij de politie gereproduceerd. [23] Op de vraag van de verbalisant “Vertel mij alles over de botsing” verklaart zij zakelijk en duidelijk hoe zij tegen de bestelbus botste, hoe zij werd aangesproken en waarom zij weg wilde. Op de vraag “En dan?” vertelt zij dat zij achteruit reed en te ver naar links draaide. Ook vertelt zij dat toen zij vooruit weg reed de jongen van rechts op haar voorruit aan kwam springen [het hof begrijpt: de getuige [getuige 1] ]. Zij bevestigt dat dit een jongen met krullen was. Toen is zij gewoon weggereden, zoals zij tegen de verbalisant zegt. Ook heeft verdachte gezien dat er ook allerlei andere mensen aan het kijken waren. Het hof acht het dan ook ongeloofwaardig dat zij alleen het slachtoffer niet heeft waargenomen en ook niet zou hebben waargenomen dat zij tot drie keer toe over het slachtoffer heen reed dan wel gedacht heeft dat zij over een stoeprand of tegen een paaltje reed.
Vervolgens is de vraag of verdachte het slachtoffer opzettelijk heeft aan- en overgereden waardoor het slachtoffer later is overleden.Het hof
stelt voorop dat niet is gebleken dat verdachte het volle opzet heeft gehad om het slachtoffer van het leven te beroven. Hiervoor biedt het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen aanknopingspunten. Opzet op de dood kan echter ook worden aangenomen als sprake is van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet is aanwezig als verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het gevolg (in dit geval: de dood) zal intreden.
Het hof
is van oordeel dat er een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer was door het handelen van verdachte. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt dat verdachte met haar auto gas heeft gegeven en metvoldoende
snelheid het slachtoffer heeft aangereden, waardoor het slachtoffer onder haar auto terecht kwam, waarna zij meerdere malen over het slachtoffer heen is gereden. Hierbij reed zij onder meer over het hoofd en de borst van het slachtoffer heen. Door met eenzwaar object als een
auto een voetganger aan te rijden en over te rijden, is er een reële, niet onwaarschijnlijke, mogelijkheid
op het ontstaan van zodanig letsel dat het slachtoffer daaraan overlijdt. Dit mag bij een ieder, en dus ook bij verdachte, als bekend worden verondersteld. De gedragingen van verdachte zijn naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht ophet veroorzaken van
de dood van het slachtoffer, dat het niet anders kan dan dat verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard.
Die aanvaarding blijkt volgens het hof te meer daar verdachte nadat zij het slachtoffer voor de eerste keer overreed, hem nog tweemaal heeft overreden. Zij wilde koste wat het kost weg. Dat verdachte aannam dat zij enkel op een stoeprand botste of op een paaltje was vastgelopen, acht het hof ongeloofwaardig, omdat het botsen op een stoeprand of een paaltje geheel anders aanvoelt dan over een mens rijden en ook omstanders in een dergelijk geval anders reageren dan de alarmerende, door verdachte waargenomen reactie, van de getuige [getuige 1] .
Verdachte heeft -zoals gezegd
- verklaard dat zij in paniek was geraakt nadat zij door het slachtoffer werd aangesproken omdat zij kort daarvoor tegen zijn bus was aangereden. Daarom wilde zij zo snel mogelijk weg rijden. Dat verdachte in paniek was, sluit naar het oordeel vanhet hof
haar voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer niet uit. Volgens vaste rechtspraak kan van (voorwaardelijk) opzet slechts dan geen sprake zijn indien bij de dader zou blijken van een zodanige ernstige geestelijke afwijking dat aangenomen moet worden dat hij van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan is verstoken. Een zodanig ernstige stoornis die het opzet uitsluit, is dus slechts bij hoge uitzondering aan de orde. In deze zaak is van een zodanig ernstige geestelijke afwijking niet gebleken.Zoals hiervoor al is overwogen, acht het hof ook een noemenswaardige tijdelijke storing van haar waarnemingsvermogen niet aannemelijk geworden.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof van oordeel is dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer. De primair ten laste gelegde doodslag is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Oordeel van het hof ten aanzien van het voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuigen en het doen van nader onderzoek
De verdediging heeft voor het geval het hof mocht komen tot een bewezenverklaring verzocht de, bij appelschriftuur verzocht de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] opnieuw te horen. De verdediging stelt vraagtekens bij de bevindingen van de reconstructie, en acht het in het licht van de overwegingen van de rechtbank van belang om deze getuigen, die belastend verklaard hebben, over de positie en kijkrichting van verdachte opnieuw te kunnen bevragen.
Het hof wijst dit verzoek af. De getuigen zijn reeds gehoord bij de rechter-commissaris en daarbij gedetailleerd bevraagd over de positie en kijkrichting van verdachte en over de positie van het slachtoffer. Het hof is hierdoor van oordeel dat het opnieuw horen van de getuigen niet noodzakelijk is. De verdediging noemt het vonnis en de reconstructie. Maar het is het hof onduidelijk gebleven welke concrete vragen de getuigen nog zouden kunnen worden gesteld die niet al gesteld zijn. Aan de getuigen kunnen geen vragen worden gesteld over de reconstructie of de door daaraan door deskundigen verbonden conclusies als zodanig, nu dit buiten hun waarnemingen staat en de reconstructie niet op hun verklaringen is gebaseerd, maar op de camerabeelden. De rechtbank heeft de getuigenverklaringen met name gebezigd om te concluderen dat a) verdachte vooruit keek toen zij vooruit reed en b) dat het slachtoffer zijn handen vooruit richting de auto van verdachte hield toen zij op hem af reed. Over aspect a) hebben de getuigen reeds verklaard en niet valt in te zien welke vragen daarover nog gesteld kunnen worden. Voor de goede orde merkt het hof nog op dat de verklaring van getuige [getuige 2] dat verdachte het slachtoffer “frontaal schepte” geen reden is de getuige nogmaals te bevragen. Uit de beelden en de reconstructie blijkt dat het slachtoffer linksvoor met de auto werd geraakt. Van enige relevantie voor de bewijsbeslissing is dit niet, zoals hiervoor reeds overwogen bij het verweer van de raadsman besproken. Aspect b) blijkt ook uit de beelden.
Hetzelfde geldt ten aanzien van de getuigen-deskundigen [deskundige 1] en [deskundige 2] . Deze zijn in eerste aanleg ter terechtzitting reeds uitgebreid en gedetailleerd ondervraagd. Het opnieuw horen van de getuigen-deskundigen over het NFI-rapport van 21 februari 2023 is naar oordeel van het hof niet noodzakelijk. Bij dit oordeel heeft het hof betrokken dat niet duidelijk geworden is welke concrete vragen moeten worden gesteld die ter terechtzitting in eerste aanleg niet (voldoende) zijn gesteld. Een volledige uitwerking, met statistische onderbouwing van de ellips, acht het hof tevens niet noodzakelijk, nu dit geen nieuwe informatie zal opleveren, die voor het hof van belang is om tot een oordeel te kunnen komen. Zoals de getuigen-deskundigen [deskundige 1] en [deskundige 2] op de zitting van de rechtbank hebben aangegeven, betreft de statistische onderbouwing de kwantificering van de marge die de “ellips” aanduidt, zoals deze in het NFI-rapport is opgenomen. “Waar het slachtoffer binnen de ellips stond, maakte voor de zichtbaarheid niet uit.” [24] De door de raadsman gewenste waarschijnlijkheidsgradatie van de plaatsing wordt daarmee volgens de deskundige niet bepaald: [25] “er wordt niet gekeken hoe groot een bepaalde kans is”. […] Er zal een grootte van een gebied uit komen met een 95%-kans interval als betrouwbaarheidswaarde. […] Bij een statistische onderbouwing wordt een betere, exactere, positionering gegeven van het gebied. De deskundigen verwachten dat het verschil niet heel groot zal zijn. Als de deskundige [deskundige 2] de beelden van het incident bekijkt, bevindt het slachtoffer zich meestal in de verlengde kijkrichting van de camera. […] De persoon wordt dan iets groter of kleiner. Voor de zichtbaarheid maakt dat niet uit, omdat de persoon in dezelfde lijn zichtbaar blijft. [26]
Bovendien is het hof zich bewust van de onzekerheden waarmee bij de conclusies van het NFI en van de verkeersongevallenanalyse rekening moet worden gehouden. Deze zijn ter zitting in eerste aanleg besproken en in het proces-verbaal vastgelegd. Het hof baseert zich bij zijn oordeel daarom niet alleen op de reconstructie, maar mede op de (beschreven) camerabeelden, de “stills” en de verklaringen van de getuigen en de verdachte.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op
of omstreeks19 maart 2022 te [pleegplaats] , [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door
- met een door haar, verdachte, bestuurd voertuig (personenauto),
terwijl die [slachtoffer] voor
, althans in de nabijheid vandat voertuig liep,
gas heeft gegeven en
/of (met snelheid
) (vervolgens
)met die personenauto
op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] is
(aan
-/in-)gereden en
/of
- (vervolgens
) één ofmeerdere malen, met die personenauto,
op/tegen/over het hoofd en/
ofborst en
/of (boven)lichaam en
/of
been/benen van die, [slachtoffer] , is gereden;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:

Doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek van het voorarrest. De advocaat-generaal acht dit meer recht doen aan de ernst van het feit in combinatie met de persoon van verdachte. Voorts is een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vijf jaar gevorderd en verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen auto van verdachte.
Standpunt van de verdediging
In geval van strafoplegging verzoekt de verdediging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, alsmede het feit dat verdachte geen justitiële voorgeschiedenis heeft.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof ziet daarin aanleiding om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Over verdachte is door een psycholoog een pro Justitia-rapportage d.d. 21 juni 2022 uitgebracht. Hieruit blijkt onder meer dat verdachte diverse problemen ondervindt die onder andere betrekking hebben op stemming, angst en achterdocht. Er is sprake van copingproblemen en sociaal terugtrekgedrag. Er is bij betrokkene sprake van een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Deze is het gevolg van meerdere gewelddadige relaties waarin zij vele jaren heeft geleefd. Zij heeft last van intrusieve gedachten, van nachtmerries, vermijdingsgedrag en zij is alerter. Tevens is bij verdachte sprake van een persoonlijkheidsstoornis met borderline en afhankelijke trekken. De psycholoog acht sprake van een doorwerking van de geconstateerde psychische problematiek op haar gedrag ten tijde van het tenlastegelegde. Verdachte moet verstandelijk in staat worden geacht om
de wederrechtelijkheid van het tenlastegelegde in te kunnen zien. Zij kan echter niet goed in staat worden geacht om haar wil overeenkomstig voormeld inzicht geheel in vrijheid te bepalen. Geadviseerd wordt om het tenlastegelegde – indien bewezen – betrokkene in verminderde mate toe te rekenen. Vanuit forensisch oogpunt acht de psycholoog behandeling geïndiceerd. De kans op herhaling is volgens de psycholoog laag, maar er bestaat wel een duidelijk verband tussen het tenlastegelegde en de geconstateerde psychische problematiek. De behandeling dient dan ook uit de gaan naar de geconstateerde persoonlijkheidsstoornis en PTSS. Hierbij dient specifiek aandacht uit te gaan naar haar PTSS en haar beperkte copingvaardigheden met betrekking tot momenten waarin emoties hoog oplopen. Een behandeling zou plaats kunnen vinden in een forensisch psychiatrische polikliniek, zoals [forensisch polikliniek] . Geadviseerd wordt om voormelde behandeling, teneinde betrokkene optimaal te motiveren, als bijzondere voorwaarde bij een (deels)voorwaardelijk strafdeel op te leggen. De reclassering zou verdachte kunnen begeleiden en zou tevens toe kunnen zien op het handhaven van de voorwaarden.
De Reclassering heeft een advies d.d. 27-06-2022 uitgebracht. Verdachte is een psychisch belaste vrouw die is gediagnosticeerd met PTSS en een persoonlijkheidsstoornis NAO. Ten tijde van het ten laste gelegde was zij emotioneel vanwege een recent verbroken relatie. Zij was angstig vanwege de grote drukte op het parkeerterrein waardoor zij in botsing raakte met een andere auto. Zij voelde zich onveilig door de reactie van anderen en handelde uit paniek. Er is sprake van een doorwerking van de geconstateerde psychische problematiek op haar gedrag ten tijde van het ten laste gelegde. Zij heeft emotieregulatieproblemen waardoor zij niet goed kon omgaan met haar heftige emoties. Door haar PTSS is zij snel angstig en paniekerig, aldus de Reclassering die zich op dit punt baseert op het pro Justitia rapport.
De kans op recidive wordt door de Reclassering ingeschat als laag. Betrokkene is nagenoeg first-offender en de kans dat zij wederom in een dergelijke situatie onder deze specifieke omstandigheden komt, is klein. Desondanks vindt de Reclassering interventies, in overeenstemming met de bevindingen van het pro Justitia rapport, geïndiceerd. Vanwege de doorwerking van haar psychische problematiek in het ten laste gelegde acht de Reclassering een ambulante forensische behandeling wenselijk. In het verleden onderbrak zij diverse behandelingen waardoor een meer dwingend kader geïndiceerd is. Bij een veroordeling adviseert de Reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden:
  • Meldplicht bij Reclassering;
  • Ambulante behandeling;
  • Locatieverbod (zonder elektronische monitoring);
  • Contactverbod;
  • Betrokkene laat zich behandelen door [forensisch polikliniek] of een forensische soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de Reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Zoals hiervoor overwogen, kan het handelen van verdachte naar het oordeel van het hof worden gekwalificeerd als doodslag. Oriëntatiepunten voor de straftoemeting kent de rechtspraak – vanwege de uiteenlopende verschijningsvormen van het delict - voor dit delict niet. Bij een dergelijk delict is een langdurige gevangenisstraf in beginsel passend. Het hof acht de door de advocaat-generaal geëiste negen jaar gevangenisstraf in beginsel meer passend bij een doodslag met een criminogene achtergrond of met een financieel of ander (reëel) belang dan bij deze zaak.
Het hof acht het aan verdachte verweten feit niet een “typisch” geval van doodslag. Verdachte is naar een winkelcentrum gegaan om een boodschap te doen. Haar handelen vond niet plaats in een criminele context noch met een financieel motief. Zij was er niet op uit om een confrontatie te zoeken en had ook vooraf geen reden te verwachten dat er een confrontatie zou gaan plaatsvinden. Ook heeft zij geen strafblad. Van vol opzet op de dood is niet gebleken. Gezien de situatie ter plekke, moet zij in een “split second” hebben besloten weg te rijden. Een navolgbaar motief voor of belang bij het delict ontbreekt. Verdachte heeft blijkbaar als motief gehad om het slachtoffer te overrijden om te ontkomen aan de repercussies van de blikschade aan de bus. Dit komt op het hof niet alleen disproportioneel, maar ook irrationeel over. Het hof acht mede op basis hiervan dan ook aannemelijk dat verdachte op het moment van handelen in paniek was. De pro Justitia-rapportage vermeldt bovendien dat verdachte aan onder meer PTSS lijdt. De psycholoog acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar. Deze conclusie en de onderbouwing daarvan acht het hof navolgbaar en wordt door het hof overgenomen.
De psycholoog en de Reclassering adviseren een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf met onder andere behandeling als bijzondere voorwaarde. Het hof acht een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf echter onvoldoende recht doen aan de ernst van het feit. Het gaat niet om een regulier verkeersfeit, zoals de verdediging heeft bepleit. De verwijtbaarheid van het feit wordt namelijk verergerd doordat verdachte niet eenmaal, maar tot drie keer toe over het slachtoffer heen is gereden om weg te komen. Het hof merkt daarbij op dat zij weliswaar in paniek was, maar er zijn ook aanwijzingen dat die paniek ook weer niet zo groot was dat er sprake was van “verlammende paniek”, zoals verdachte het zelf verwoordt. Hiervoor is al opgemerkt dat verdachte de situatie ten minste voor het overgrote deel goed heeft waargenomen. Ook bleef zij steeds in staat haar auto te besturen en is zij na de aan- en overrijding daadwerkelijk van de plaats van het delict weggekomen.
Het hof heeft bovendien redenen om aan te nemen dat de paniek van verdachte al gauw verdween. De getuige [getuige 4] , [27] ziet verdachte kort na het gebeuren bij haar auto. De getuige verklaart dat verdachte er heel rustig aan kwam lopen. Zij zag dat verdachte totaal niet gestrest was. Vervolgens zag de getuige dat verdachte de bumper aan de voorzijde van de auto af trok die al half op de grond hing. De getuige zag dat ze vervolgens de deur van de personenauto open deed en de bumper op de achterbank van deze auto legde. Nadat verdachte de bumper in de auto had gelegd stapte ze zelf in de auto en reed vervolgens rustig weg in de richting van de [straat] .
De politie heeft proces-verbaal opgemaakt van de aanhouding van verdachte om 17.27 uur, [28] dus nog vrij kort na het gebeuren op de parkeerplaats. Uit dat proces-verbaal blijkt niet dat verdachte op dat moment (nog) in paniek was. Zij verklaart dan dat zij niet op de vlucht was, maar “bang” was weggereden. Bovendien maakt zij tot twee keer toe verwijten aan de politie dat zij haar [het hof begrijpt: slecht] behandelen omdat zij een buitenlander is.
Van enige paniek lijkt betrekkelijk kort na het gebeuren dus al geen sprake meer. Hoewel het hof aanneemt dat er ten tijde van het delict wel sprake was van paniek, is niet aannemelijk dat deze zodanig ernstig was dat de verwijtbaarheid sterk moet worden gerelativeerd.
Tegen de achtergrond van deze overwegingen is het hof van oordeel dat de door het openbaar ministerie geëiste straf van negen jaar onvoldoende rekening houdt met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte die – bij gebreke aan een redelijk motief voor haar daad – van belangrijke invloed moet zijn geweest op het gedrag van verdachte.
Zoals hiervoor overwogen, kan echter niet worden gezegd dat verdachte geen enkele invloed meer had op haar gedrag en haar keuzes, zodat haar nog wel degelijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt over de dood van de heer [slachtoffer] en de gevolgen die deze heeft gehad voor zijn naasten.
De voorgaande omstandigheden overziend en afwegend, acht het hof, evenals de rechtbank, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes (6) jaar passend.
De ontzegging van de rijbevoegdheid zal het hof op 10 jaar bepalen. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat zij wel weer zou kunnen rijden. Zij heeft het hof daarmee niet overtuigd dat zij inziet dat zij psychisch niet in staat is om zonder gevaar voor anderen auto te rijden. In het verkeer kunnen zich gemakkelijk en veelvuldig situaties voordoen die stress kunnen veroorzaken en bij verdachte tot ernstig gedrag kunnen leiden.

Beslag

Het hof zal de in beslag genomen personenauto, merk [auto] , die aan verdachte toebehoort en waarmee het feit is begaan verbeurd verklaren. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

Vordering van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2]

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak stelt de verdediging zich op het standpunt dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat de schadepost "gederfd levensonderhoud" een onevenredige belasting vormt voor het strafproces, waardoor de benadeelde [benadeelde partij 1] voor dit deel niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. Verder is ten aanzien van deze post door de verdediging gesteld dat de berekening van [letselschade expert] niet zomaar wordt erkend en is gevraagd om een contra-expertise. De gevraagde toekomstige kosten gelden niet als materiële schade, maar als proceskosten, wat maakt dat deze post primair moet worden afgewezen. Subsidiair moeten deze posten worden afgewezen omdat de benadeelden zich hebben laten bijstaan door een advocaat en verder omdat niet is komen vast te staan dat de gevraagde toekomstige medische kosten daadwerkelijk zijn geleden.
Ten aanzien van de affectieschade heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Ten aanzien van de door [benadeelde partij 1] gevorderde shockschade heeft de verdediging gesteld dat geen sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, dit is althans onvoldoende onderbouwd, waardoor de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in dit deel van de vordering. Verder is ten aanzien van een nabestaande in het wettelijk systeem geen plaats voor vergoeding van schade in de vorm van aantasting in de persoon die geen shockschade is, waardoor de benadeelde ook op dit punt niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
In het geval van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel is verzocht om de gijzeling te bepalen op één a twee dagen, omdat verdachte de schadevergoeding nooit zou kunnen betalen.
Het oordeel van het hof
De benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden.
Het hof heeft bewezen verklaard dat het handelen van verdachte de dood van het slachtoffer tot gevolg heeft gehad. Dat betekent dat de door de benadeelde partijen gevorderde schade is veroorzaakt door wat bewezen is verklaard en dat zij in beginsel ontvankelijk zijn in hun vorderingen.
De benadeelde partijen hebben toekomstige reis- en parkeerkosten en toekomstige medische kosten gevorderd. Het gaat hierbij voor [benadeelde partij 1] om een bedrag van € 1.000,-- en voor [benadeelde partij 2] om een bedrag van € 5.000,--. Nu deze kosten (nog) niet zijn gemaakt en niet zeker is of deze kosten zullen worden gemaakt, zullen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in deze delen van hun vorderingen.
Naar het oordeel van het hof zijn de vorderingen verder duidelijk en voldoende onderbouwd en levert de behandeling van die vorderingen geen onevenredige belasting van het strafproces op. Hierin is geen reden gelegen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren. Het hof volgt – met enkele aanvullingen – de motivering van de rechtbank.
Materiële schade
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade door [benadeelde partij 1] overweegt het hof met de rechtbank dat de schadepost "medische kosten" voldoende is onderbouwd, namens verdachte niet is betwist en in rechtstreeks verband staat tot het bewezen verklaarde feit. Het bedrag van € 33,83 wordt toegewezen. Op grond van artikel 51f, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) en artikel 6:108, eerste lid, onder a van liet Burgerlijk Wetboek (BW) komt het gederfde en nog te derven levensonderhoud van de benadeelde partij voor vergoeding in aanmerking. De vordering en de rapportage van [letselschade expert] die daaraan ten grondslag ligt zijn niet (inhoudelijk) door de verdediging betwist. Deze schade is het rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit en de vordering komt het hof niet ongegrond of onrechtmatig voor, waardoor deze vordering (€ 14.857,--) zal worden toegewezen. Krachtens artikel 6:96, tweede lid, aanhef en onder b en c, BW komen redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid alsmede ter verkrijging van voldoening buiten rechte voor vergoeding als vermogensschade in aanmerking. De kosten (€ 1.815,-) voor liet opstellen van de rapportage door [letselschade expert] , het bedrijf dat is ingeschakeld teneinde het gederfde levensonderhoud van de benadeelde partij vast te stellen, komen voor vergoeding in aanmerking, nu deze rechtstreeks voortvloeien uit het strafbare feit, de werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren ter vaststelling van de schade en de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn.
Ter zitting van het hof is nog gedebatteerd of het arrest van de Hoge Raad d.d. 23 april 2024 ECLI:NL:HR:2024:646, van invloed is op de beoordeling van de vordering vanwege gederfd levensonderhoud in de onderhavige zaak. Het hof is van oordeel dat dit arrest de toewijzing van de vordering tot gederfd levensonderhoud door de strafrechter niet uitsluit en ook niet dwingt tot een (gedeeltelijke) niet-ontvankelijkverklaring. In de zaak die aan de Hoge Raad ter beoordeling voorlag, betroffen de vorderingen van de benadeelde partijen terzake van gederfd levensonderhoud zeer hoge bedragen (€ 338.466,00, € 46.315,00 en € 56.279,00). In de onderhavige zaak gaat het om een bedrag groot € 14.857,00, waaraan een relatief eenvoudige en navolgbare berekening ten grondslag ligt. Het hof is van oordeel dat het daarmee in deze zaak niet gaat om een substantiële vordering van complexe aard waarvan de omvang zich niet eenvoudig laat vaststellen. Om die reden, en omdat het hof met de bespreking van de genoemde uitspraak van de Hoge Raad de partijen uitdrukkelijk nader in de gelegenheid heeft gesteld hun stellingen en onderbouwingen met betrekking tot de toewijsbaarheid van het gevorderde gederfd levensonderhoud genoegzaam naar voren te brengen, is het hof – mede op basis van eigen onderzoek – van oordeel dat de uitkomsten van de schadeberekening juist zijn en deze niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen. De vordering vanwege gederfd levensonderhoud is dan ook geheel toewijsbaar.
Op grond van artikel 51f, tweede lid Sv en artikel 6:108, tweede lid BW komen de kosten voor lijkbezorging voor vergoeding in aanmerking. Dit betreft in ieder geval de uitvaartkosten (€ 2.775,20) en de kosten van het rouwstuk (€ 745,00) gevorderd door [benadeelde partij 2] . Deze kosten zijn in redelijkheid gemaakt, zijn naar het oordeel van het hof in overeenstemming met de omstandigheden van de overledene en komen daarom voor toewijzing in aanmerking. De post "kosten kleding" is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd en namens verdachte niet betwist. Deze schade (€ 955,50) staat in rechtstreeks verband tot het bewezen verklaarde feit en komt daarom voor toewijzing in aanmerking. De schadepost "eigen risico" is eveneens voldoende onderbouwd, namens verdachte niet betwist en staat in rechtstreeks verband tot het bewezenverklaarde feit. Ook dit bedrag (€ 675,00) wordt toegewezen.
Shockschade
De benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] hebben shockschade gevorderd.
In zijn arrest van 28 juni 2022 heeft de Hoge Raad over shockschade het volgende overwogen (zie HR 28 juni 2022, r.o. 3.4 t/m 3.7, ECLI:NL:HR:2022:958). Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan - afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden - ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel.
Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
(i) de aard, toedracht en gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en
(ii) de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en
(iii) de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire en secundaire slachtoffer.
Aan de hand van onder meer deze gezichtspunten moet de rechter van geval tot geval beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid. Hierbij geldt dat niet op voorhand aan een van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als een van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid desondanks worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.
Ten aanzien van de situatie waarin zowel aanspraak wordt gemaakt op shockschade als affectieschade, heeft de Hoge Raad in voornoemd arrest (zie r.o. 3.9) samengevat het volgende overwogen. Naast een aanspraak op vergoeding van de immateriële schade die het gevolg is van shockschade kan een secundair slachtoffer, als naaste van het primaire slachtoffer een aanspraak hebben op een vaste vergoeding op grond van affectieschade. In zo'n geval van samenloop van deze aanspraken zal de rechter aan de hand van de omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs moeten afwegen in hoeverre bij het bepalen van de hoogte van de shockschade rekening moet worden gehouden met die aanspraak op affectieschade.
Ten aanzien van de aanspraken op shockschade in deze zaak, overweegt het hof dat uit het proces-verbaal van bevindingen, p. 159, volgt dat het lichaam van het slachtoffer is geïdentificeerd door de vrouw en zoon van het slachtoffer (de genoemde benadeelde partijen). Uit hetzelfde proces-verbaal, p. 158, volgt dat het slachtoffer was overgebracht naar de Intensive Care en dat zijn vrouw daar onwel is geworden. In bijlage 10 bij de vorderingen is door de casemanager van Slachtofferhulp Nederland beschreven dat mevrouw [benadeelde partij 1] in shock raakte toen zij bij haar man aan het bed kwam en hem zag liggen. Door een arts werd haar saturatie gemeten en zij heeft een zuurstofmasker gekregen. Verder is beschreven dat meneer [slachtoffer] in paniek en erg overstuur was en dat de artsen hem met lichte dwang van zijn inmiddels overleden vader hebben moeten afhalen. Beide benadeelden zijn dus direct geconfronteerd met de gevolgen van het door verdachte aan het slachtoffer toegebrachte letsel.
Gelet op de nauwe relatie tussen [benadeelde partij 1] en het slachtoffer, haar echtgenoot, op de heftigheid van de confrontatie met het misdrijf, en uit de door de huisarts en POH-GGZ getrokken conclusie dat bij [benadeelde partij 1] sprake is van complexe rouwverwerking, is het hof van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat deze confrontatie geestelijk letsel in de zin van shockschade bij haar heeft veroorzaakt. Een vergoeding voor shockschade is dus toewijsbaar. Daarnaast is hier sprake van samenloop tussen de aanspraak op vergoeding van shockschade en vergoeding van affectieschade. Mede tegen de achtergrond van het ontbreken van een medische verklaring ter nadere duiding en gelet op wat in vergelijkbare gevallen door Nederlandse rechters wordt toegekend, zal het hof de hoogte van de vergoeding aan shockschade naar billijkheid schatten op € 15.000,--. De benadeelde partij wordt voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Ten aanzien van [benadeelde partij 2] blijkt uit bijlage 7 bij de vordering, de medische verklaring van 16 juni 2022 van een psycholoog, dat hij inmiddels lijdt aan een posttraumatische stressstoornis. Gelet op de beschreven confrontatie in combinatie met deze medische informatie en de aard van de relatie tussen de benadeelde en het slachtoffer, zijn vader, stelt het hof vast dat een vergoeding voor shockschade toewijsbaar is. Hier is eveneens sprake van samenloop tussen de aanspraak op vergoeding van shockschade en vergoeding van affectieschade. Gelet op wat in vergelijkbare gevallen door Nederlandse rechters wordt toegekend, zal het hof de hoogte van de vergoeding aan shockschade naar billijkheid schatten op € 15.000,-. De benadeelde partij wordt voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Affectieschade
[benadeelde partij 1] is de echtgenote van het slachtoffer, die als gevolg van het bewezen verklaarde feit is overleden. [benadeelde partij 2] is de zoon van dit slachtoffer. Het bewezen verklaarde feit is een misdrijf en daarom hebben de benadeelde partijen recht op respectievelijk € 20.000,- en € 17.500,- aan affectieschade. Dit zijn forfaitaire bedragen overeenkomstig artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade. De vorderingen tot vergoeding van affectieschade worden dan ook volledig toegewezen.
De advocaat van de benadeelde partijen heeft in hoger beroep bepleit om de shockschade en de affectieschade afzonderlijk van elkaar voor het volledige gevorderde bedrag toe te kennen, nu de benadeelde partijen zelf getuige zijn geweest van de schokkende toestand van het slachtoffer en als zodanig geconfronteerd zijn geraakt met de directe gevolgen van het misdrijf. De advocaat stelt zich op het standpunt dat de rechtbank te veel gewicht heeft toegekend aan de samenloop met de affectieschade en om die reden het bedrag aan gevorderde schokschade te laag heeft geschat.
Het hof merkt op dat de rechtbank een onderbouwde afweging heeft gemaakt om tot een schatting te komen van de shockschade en van de affectieschade. Harde maatstaven voor het bepalen van de hoogte van immateriële schade ontbreken. Dat beide schadesoorten elkaar in de praktijk beïnvloeden en dus moeilijk objectief van elkaar te scheiden zijn, onderschrijft het hof. Het hof heeft, mede tegen de achtergrond van het belang van het voorkomen dat de behandeling van de gevorderde schokschade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, geen grond om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Verdachte is vanaf 19 maart 2022 wettelijke rente over de toegewezen bedragen verschuldigd.
Het hof ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht de aan de benadeelde partijen toegewezen bedragen aan de Staat te betalen. Het hof is gehouden om bij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel het aantal dagen gijzeling te bepalen dat bij niet-betaling door verdachte moet worden gezeten. Het Openbaar Ministerie beslist uiteindelijk over de tenuitvoerlegging van de gijzeling. Het hof is van oordeel dat onvoldoende is aangetoond dat verdachte in de toekomst niet in staat zal zijn om de toegewezen bedragen te betalen. Het hof zal de duur van de gijzeling dan ook vaststellen conform de toegewezen bedragen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
10 (tien) jaren.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
Personenauto (omschrijving: PL0600-2022121029-2710304, grijs, merk: [auto] , chassisnummer: WF0DXXGAJD6A27782, bouwjaar 2006).

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 51.705,83 (eenenvijftigduizend zevenhonderdvijf euro en drieëntachtig cent) bestaande uit € 16.705,83 (zestienduizend zevenhonderdvijf euro en drieëntachtig cent) materiële schade en € 35.000,00 (vijfendertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 51.705,83 (eenenvijftigduizend zevenhonderdvijf euro en drieëntachtig cent) bestaande uit € 16.705,83 (zestienduizend zevenhonderdvijf euro en drieëntachtig cent) materiële schade en € 35.000,00 (vijfendertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 37.650,70 (zevenendertigduizend zeshonderdvijftig euro en zeventig cent) bestaande uit € 5.150,70 (vijfduizend honderdvijftig euro en zeventig cent) materiële schade en € 32.500,00 (tweeëndertigduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 37.650,70 (zevenendertigduizend zeshonderdvijftig euro en zeventig cent) bestaande uit € 5.150,70 (vijfduizend honderdvijftig euro en zeventig cent) materiële schade en € 32.500,00 (tweeëndertigduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen.
Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van de slachtoffers niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 19 maart 2022.
Aldus gewezen door
mr. P.A.H. Lemaire, voorzitter,
mr. O.O. van der Lee en mr. M.A.P. Timmerman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.H. Diepeveen en mr. T.F. de Ruiter, griffier,
en op 22 mei 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.A.P. Timmerman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland Midden, opgemaakte proces-verbaal, registratie BVH 2022121029, onderzoek Majoor/ON4R022039, gesloten op 4 juli 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina's van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het NFI-rapport van 4 april 2022, p. 180.
3.Het NFI-rapport van 4 april 2022, p. 180 en 184.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 67 en 70.
5.Het proces-verbaal van reconstructie Verkeersongevallenanalyse, behorend bij Forensisch Dossier BVH nummer PL06-2022121029, p. 4 en 6.
6.Het proces-verbaal van reconstructie Verkeersongevallenanalyse, behorend bij Forensisch Dossier BVH nummer PL06-2022121029, p. 7.
7.De verklaring van de deskundige [deskundige 1] afgelegd bij de rechtbank, ter terechtzitting van 14 maart 2023.
8.Het proces-verbaal van reconstructie Verkeersongevallenanalyse, behorend bij Forensisch Dossier BVH nummer PL06-2022121029, p. 8.
9.De verklaring van de deskundige [deskundige 1] afgelegd bij de rechtbank, ter terechtzitting van 14 maart 2023.
10.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 85.
11.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 89.
12.Het proces-verbaal van getuigenverhoor door de rechter-commissaris van [getuige 2] , p. 4.
13.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 93.
14.Het proces-verbaal van getuigenverhoor door de rechter-commissaris van [getuige 1] , p. 2 en 3.
15.Het proces-verbaal van getuigenverhoor door de rechter-commissaris van [getuige 3] , p. 2.
16.Het NFI rapport van 21 februari 2023, Plaatsen van een auto en een persoon naar aanleiding van een incident op [weg] te [pleegplaats] op 19 maart 2022, p. 10.
17.Het NFI rapport van 21 februari 2023, Plaatsen van een auto en een persoon naar aanleiding van een incident op [weg] te [pleegplaats] op 19 maart 2022, p. 11.
18.Het NFI rapport van 21 februari 2023, Plaatsen van een auto en een persoon naar aanleiding van een incident op [weg] te [pleegplaats] op 19 maart 2022, p. 12 en 14.
19.Het NFI rapport van 21 februari 2023, Plaatsen van een auto en een persoon naar aanleiding van een incident op [weg] te [pleegplaats] op 19 maart 2022, p. 15.
20.Het NFI rapport van 21 februari 2023, Plaatsen van een auto en een persoon naar aanleiding van een incident op [weg] te [pleegplaats] op 19 maart 2022, p. 16.
21.Het proces-verbaal van reconstructie Verkeersongevallenanalyse, behorend bij Forensisch Dossier BVH nummer PL06-2022121029, p. 8, 9 en 10.
22.Het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 14 maart 2023, p. 8.
23.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 315.
24.Het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 14 maart 2023, p. 11.
25.Het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 14 maart 2023, p. 15.
26.Het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 14 maart 2023, p. 13.
27.Het proces-verbaal van verhoor getuige Y. [getuige 4] , p. 43.
28.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 46 en 47.