ECLI:NL:GHARL:2024:342

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
21-006186-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag in een kapperszaak met overwegingen over getuigenverklaringen en voorwaardelijk opzet

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1983, was betrokken bij een gewelddadig voorval in een kapperszaak op 11 december 2015, waarbij het slachtoffer, [benadeelde], ernstig gewond raakte door messteken en slagen met een tondeuse en andere voorwerpen. Het hof heeft de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft gehandeld met voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, maar het hof heeft deze straf verhoogd naar 24 maanden, rekening houdend met de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is gedeeltelijk toegewezen, met een bedrag van € 8.000,- voor immateriële schade. Het hof heeft ook de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte gelast, omdat hij zich schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit tijdens de proeftijd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006186-17
Uitspraak d.d.: 15 januari 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 31 oktober 2017 met parketnummer 18-750099-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. [plaats 2]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 19 december 2023, 15 januari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep, met uitzondering van de op te leggen straf, en tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden, met aftrek van voorarrest en tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van verdachte betreffende een (resterende) periode van 550 dagen gevangenisstraf.
De advocaat-generaal heeft zich verder op met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij op het standpunt gesteld dat
  • de gevorderde immateriële schade hoofdelijk kan worden toegewezen tot € 8.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • het hof ten aanzien van de gevorderde materiële schade gebruik kan maken van zijn schattingsbevoegdheid, dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te verklaren in de vordering. Deze vordering is aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. B.G.M. Frencken, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft verdachte voor het primair tenlastegelegde (medeplegen van poging tot doodslag) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren met aftrek van voorarrest. Ook heeft de rechtbank de herroeping gelast van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een deel groot 550 dagen. Verder heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde ] hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 6.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na nadere omschrijving van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 11 december 2015 te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde ] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [benadeelde ] meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek, althans in de rug/het bovenlichaam, heeft gestoken en/of gesneden, en/of (daarbij) meermalen met een tondeuse en/of (een) stok(ken) en/of (een) bezem(s) en/of vuisten op het hoofd, althans het bovenlichaam, en/of op de benen heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 11 december 2015 te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade aan [benadeelde ] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [benadeelde ] meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek, althans in de rug/het bovenlichaam, heeft gestoken en/of gesneden, en/of (daarbij) meermalen met een tondeuse en/of (een) stok(ken) en/of (een) bezem(s) en/of vuisten op het hoofd, althans het bovenlichaam, en/of de benen heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsmiddelen

1. De door verdachte op de terechtzitting van 10 oktober 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik was op 11 december 2015 in de kapperszaak op [straat 1] in [plaats] . [benadeelde ] was daar ook en was mij aan het uitdagen en intimideren. Daarom belde ik [medeverdachte 1] en vroeg hem om naar de kapperszaak te komen. Ik ben met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de kapperszaak ingegaan. Wij liepen naar [benadeelde ] toe. Ik heb [benadeelde ] met een tondeuse in mijn hand geslagen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte
[medeverdachte 1] d.d. 15 december 2015, opgenomen op pagina 170 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 28 april 2016, inhoudende als verklaring van verdachte [medeverdachte 1] :
Afgelopen vrijdag werd ik gebeld door [verdachte] die mij vroeg te komen. Ik ben toen naar de kapperszaak aan [straat 1] gegaan. Ik ben daar in mijn auto naar toe gereden. Ik parkeerde op de [straat 4] . [verdachte] vroeg mij om naar die kapperszaak te komen. Toen ik bij de kapperszaak kwam was daar ook de broer van [verdachte] , genaamd [medeverdachte 2] . Wij zijn daarna met zijn drieën naar binnen gelopen. [benadeelde ] zat in de kapperszaak in een stoel en wij moesten een stuk de kapperszaak inlopen. Vanuit [benadeelde ] gezien stond ik links naast de kappersstoel waar hij in zat. [verdachte] en [medeverdachte 2] stonden aan de andere kant.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte
[verdachte] d.d. 17 maart 2016, opgenomen op pagina 103 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 28 april 2016, inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
V: Wat kun jij vertellen over wat er is voorgevallen op vrijdag 11 december 2015 omstreeks 17:45 uur in kapperszaak [kapperszaak] aan [straat 1] te [plaats] ?
(…) Ik heb [medeverdachte 1] via mijn whatsapp gebeld en gezegd dat [medeverdachte 2] ook mee moest komen. Zij waren apart van elkaar gekomen. Wij waren toen dus met zijn drieën. Wij liepen naar binnen. (…) Ik heb [benadeelde ] toen geslagen met mijn rechterhand terwijl ik een tondeuse horizontaal in mijn hand hield. Die tondeuse lag daar.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 december 2015, opgenomen op pagina 373 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 28 april 2016, inhoudende als verklaring van [benadeelde ] :
Op 11 december 2015 ben ik naar de kapper gegaan op [straat 1] te [plaats] . Ik zag dat [verdachte] telefoneerde terwijl hij geknipt werd. Ik hoorde dat [verdachte] door de telefoon vertelde waar hij was. Op een gegeven moment ging [verdachte] weg. Ik werd geknipt en na ongeveer een kwartier kwamen [verdachte] en [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1] weer de zaak binnen. Ik zag dat [verdachte] een tondeuse in zijn hand had. Op dat moment voelde ik ook dat ik in mijn nek werd gestoken. Ik vermoed dat [medeverdachte 2] mij tweemaal in mijn nek stak, omdat ik zag dat hij achter mij stond. Dit terwijl [medeverdachte 1] links van mij stond. Ik zag en voelde dat [medeverdachte 1] mij met een stok (een soort veger) in ieder geval op mijn hoofd en op mijn schouder sloeg. Terwijl [verdachte] rechts van mij stond en mij met de tondeuse op mijn hoofd sloeg.
Door de klappen en het steken raakte ik gewond. Ik voelde veel pijn en bloedde uit mijn hoofd en de rest van mijn lichaam. Het lukte mij al vechtend in een hoek van de zaak te komen. Ik werd hierbij geslagen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 21 december 2015, opgenomen op pagina 380 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [benadeelde ] :
Ik heb eerder verklaard dat [medeverdachte 1] mij geslagen had met een stok. Tijdens deze klap brak de stok. (…) De klappen kwamen van alle kanten in eerste instantie. Daarna kon ik ze voor mij uit drijven. Ze bleven tijdens het gevecht steeds met z'n drieën bij elkaar.
6. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde ] bij de rechter-commissaris d.d. 4 oktober 2017, voor zover inhoudende:
De rechter-commissaris vraagt of ik nog weet wie waar stond toen ik in de kappersstoel zat. [verdachte] stond rechts van mij, dat weet ik zo goed als zeker. Ik hoorde [verdachte] van rechtsachter en [medeverdachte 2] stond achter mij. Ik zag [medeverdachte 2] toen ik mij omdraaide. [medeverdachte 1] zag ik minder goed. Ik denk omdat hij linksachter mij stond. (…) [medeverdachte 2] heeft mij van achteren gestoken. Dat weet ik omdat ik mij omdraaide en toen zag dat [medeverdachte 2] een bebloed mes in zijn hand had. Ik had geen mes. Ik heb geen mes getrokken.
7. Een letselrapportage van de GGD Fryslân, op 9 maart 2016 opgemaakt en ondertekend door [forensisch arts] , forensisch arts, opgenomen op pagina 387 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als zijn verklaring:
Letselonderzoek: 15 december 2015, betreft [benadeelde ]
Toedracht
Betrokkene geeft aan dat hij op 11 december 2015 in kapsalon ' [kapperszaak] ' aan [straat 1] in [plaats] in een kappersstoel zat, toen 3 of 4 Marokkaanse mannen deze kapperszaak binnen kwamen en hem plotseling van achteren zouden hebben aangevallen. Hierbij zou volgens betrokkene een van deze mannen hem met een tondeuse op zijn hoofd hebben geslagen, een ander zou hem een aantal keren van achteren met een mes hebben gestoken in de rug/nek en op het hoofd en ook zou betrokkene door een van deze mannen met een stok zijn geslagen o.a. op zijn onderrug en zijn benen.
Conclusie:
Multipele steek- en snijwonden op hoofd, nek, schouder en boven linker enkel.
Beoordeling (interpretatie) van de letsels:
Hoofd
Op het behaarde achterhoofd is een gehechte, scherprandige snijwond, ongeveer 4 cm lang, wat kan passen bij een snij- of steekverwonding door een scherp voorwerp zoals een mes.
Ook meer aan de voorkant boven op het behaarde hoofd zijn 2 kleine gehechte, scherprandige snij- of steekwonden, beiden ongeveer 1,5 cm lang, welke kunnen passen bij snij- of steekwonden door een scherp voorwerp of een mes.
Onder het linker oog en over het linker jukbeen is een kneuzing met wat zwelling van een reeds wegtrekkende bloeduitstorting met een kleine rood paarse laceratie (ontvelling), wat kan passen bij stomp uitwendig mechanisch geweld, zoals door een vuistslag, stompen of slaan of mogelijk door bijvoorbeeld slaan met een stok.
Nek
Rechts laag in de nek - bovenrug - schouderregio zijn 2 gehechte scherprandige steek-/snijwonden, welke zijn veroorzaakt door een scherp voorwerp en wat kan passen bij een messteek.
Vlak boven deze 2 steek-/snijwonden en meer rechts in dit gebied van de nek en bovenrug in horizontale richting en boven elkaar wat paarsige bloeduitstortingen kneuzingen, veroorzaakt door stomp uitwendig mechanisch geweld, wat kan passen bij stompen of slaan.
Romp
Rug: Bovenaan op de rug en links naast de wervelkolom is een wat schuin verlopend oppervlakkig paarsrood schaafspoor/kneuzing, ongeveer 3-4 cm lang, veroorzaakt door stomp of wat schavend uitwendig mechanisch geweld, wat kan passen bij stompen, slaan of schampen.
Armen
Rechter arm/- schouder: Aan de achterzijde van de rechter bovenarm, op de overgang van de rechter bovenarm/schouder is een verticale gehechte scherprandige steek-/snijwond van ongeveer 5 cm lang, veroorzaakt door een scherp voorwerp en wat kan passen bij een messteek.
Aan de achterzijde in de oksel van de rechter bovenarm is een rood kras-/schaafspoor met wat ontvelling en wat korstvorming, wat past bij oppervlakkig krassen met scherp of puntig voorwerp, zoals bijvoorbeeld door nagels of met bijvoorbeeld een punt van een mes kan worden veroorzaakt. Ongeveer 7 cm lager en parallel hieronder over de rechter bovenarm verlopend een korter en veel dunner oppervlakkig scherp krasspoor met enkele kleine puntjes korstvorming, veroorzaakt door krassen met een scherp of puntig voorwerp, zoals bijvoorbeeld door nagels of bijvoorbeeld door een punt van een mes kan worden veroorzaakt.
Benen
Linker been: De gehechte scherprandige wond met donkere korstvorming, in dwarse richting op de buitenzijde van het linker onderbeen, in het verlengde van de knokkel aan de buitenkant van de linker enkel, is veroorzaakt door een scherp voorwerp en wat kan passen bij een messteek.
Het geconstateerde letsel kan passen bij de aangegeven toedracht.
8. Een schriftelijk stuk als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt door [naam 1] d.d. 28 juli 2023, als losse bijlage bij het dossier gevoegd, met genummerde pagina’s 1 t/m 10, voor zover inhoudende:
Blijkens de ontvangen stukken heeft op 11 december
(het hof begrijpt: 2015)een incident
plaatsgevonden bij een kapper, waarbij [benadeelde ] letsel aan (o.a.) zijn nek en zijn behaarde
hoofd heeft opgelopen.
5.2
Overwegingen betreffende het ontstaan van het letsel
Blijkens het beschikbare onderzoeksmateriaal waren er aan het behaarde hoofd en op de overgang van de nek naar de rug scherprandige huidklievingen zonder kneuzingen van de wondranden. Dergelijke huidklievingen zijn beschadigingen van de huid met gladde wondranden, opgeleverd door een (of meerdere) scherprandige voorwerpen of uitsteeksels.
Een tondeuse heeft (in zijn oorspronkelijke vorm) scherprandige delen die niet of
nauwelijks uitsteken, waardoor deze hoogstens oppervlakkige snijwonden kan veroorzaken.
Een (afgebroken) bezemsteel of stok is doorgaans niet scherprandig, waardoor dergelijke
voorwerpen niet in aanmerking komen als mogelijke veroorzakende voorwerpen van
scherprandige huidklievingen. Doordat een (al dan niet afgebroken) bezemsteel of stok ook
stompe en ruwrandige kenmerken heeft, zouden daardoor ook kneuzingen en
schaafwonden rond de huidklievingen zichtbaar zijn, met minde scherpe wondhoeken.
De verwondingen aan het behaarde hoof berusten, aangezien deze kennelijk niet gehecht
waren en de wondranden niet uiteen weken, waarschijnlijk oppervlakkige snijwonden,
opgeleverd door één of meer scherprandige voorwerpen en/of uitsteeksels. Gezien de
oppervlakkigheid van deze verwondingen kunnen deze zowel door een tondeuse als door
een andersoortig scherprandig voorwerp zijn opgeleverd.
De verwondingen aan de rug waren, gezien het uiteenwijken van de wondranden en de op
de röntgenfoto van de borstkas zichtbare lucht in de onderhuidse weke delen, dieper.
Aangezien de tondeuse (in zijn oorspronkelijke vorm) doorgaans niet of nauwelijks
uitstekende delen heeft, komt deze (mits in zijn oorspronkelijke vorm) niet in aanmerking
als mogelijk veroorzakend voorwerp.
5.3
Overwegingen betreffende de gevaarzetting
De bij [benadeelde ] waargenomen verwondingen in de nek/hoog aan de rug bevonden zich op een locatie alwaar zich enkele centimeters onder de huid de longtop, grote bloedvaten en zenuwbanen vanuit het ruggenmerg bevinden.
Perforatie van een long en/of de longvliezen kan leiden tot een pneumothorax, oftewel een ‘klaplong.’ Dit is een toestand waarbij (onder andere) door perforatie van het longvlies, het vacuüm tussen de long en de borstkas is opgeheven, en de long geheel of gedeeltelijk is samengevallen. Indien in een dergelijke situatie geen tijdige medische interventie plaatsvindt, kan al dan niet levensbedreigende belemmering van de ademhaling optreden.
9. Een schriftelijk stuk als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut betreffende onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een steek- en schietincident gepleegd in [plaats] op 11 december 2015, opgemaakt door [naam 2] d.d. 17 maart 2016, voor zover inhoudende de als bijlage bij dit rapport gevoegde onderste foto op pagina 334 van voornoemd dossier, waarop aan de hand van de liniaal zichtbaar is en wordt vastgesteld dat het lemmet van het onderzochte mes 9 centimeter lang is.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 11 december 2015, opgenomen op pagina 405 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Op 11 december 2015 was ik aan het werk in de kapperszaak [kapperszaak] aan [straat 1] te [plaats] . Ik zag dat de 3 mannen in de richting van [benadeelde ] liepen. Ik zag dat [benadeelde ] in de kappersstoel zat. Ze kwamen boos en dreigend binnen. Ik zag dit aan de manier van doen en ze spraken erg dreigend tegen [benadeelde ] . Ik hoorde onder meer iets van: 'we hebben je gewaarschuwd, dit moet je niet zeggen/had je niet moeten zeggen' althans dat soort woorden.
Ik zag dat dader 1
(Het hof begrijpt: verdachte)een tondeuse pakte en hiermee [benadeelde ] keihard op zijn hoofd sloeg. Ik zag ook dat twee anderen met stokken op [benadeelde ] insloegen.
Ik zag dat een van de drie een mes in zijn handen had en hiermee opzettelijk en met kracht in de richting van [benadeelde ] zijn nek stak.
De vechtpartij tussen [benadeelde ] en die drie mannen ging tot aan de ingangsdeur.
11. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris d.d. 15 november 2016, voor zover inhoudende:
Het was half zes en we zouden dichtgaan. Ik was alles aan het opruimen en afronden. Toen kwamen ze binnen. (…) De mannen liepen gelijk na binnenkomst naar de stoel waar [benadeelde ] (
het hof begrijpt telkens: aangever [benadeelde ]) in zat. De raadsvrouw houdt mij voor een gedeelte uit mijn verklaring waarin ik zeg dat de mannen boos en dreigend liepen. Dit klopt. De drie mannen gingen om de stoel van [benadeelde ] heen staan. [verdachte] stond bij de spiegel en begon te slaan. [verdachte] sloeg [benadeelde ] met een tondeuse. Ik heb gezien dat hij deze heeft gepakt vanaf de lader. [benadeelde ] kreeg toen van alle kanten klappen. Hij beschermde zichzelf. (…) Ik heb niet gezien of iemand een mes heeft gebruikt. Het mes zat wel onder het bloed. Na de eerste klap ging [benadeelde ] een beetje naar achteren. Ze begonnen toen alle drie te slaan. (…) Ik heb wel gezien dat de houten bezem kapot is gegaan. Dit is door het slaan gebeurd.
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 11 december 2015, opgenomen op pagina 410 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Vandaag, 11 december 2015, was ik aan het werk in de kapperszaak [kapperszaak] aan [straat 1] te [plaats] .
[verdachte] kwam de kapperszaak in met [medeverdachte 2] en hun aangetrouwde zwager [medeverdachte 1] . Ze begonnen alle drie tegen [benadeelde ] . Ik zag dat [verdachte] een tondeuse van de zaak pakte en hiermee [benadeelde ] op zijn hoofd sloeg. Het was allemaal bloed en de tondeuse van 200 euro is kapot.
Ik zag dat een van de drie een mes in zijn handen had en hiermee [benadeelde ] in de rug stak.
Ik zag ook dat er met stokken op [benadeelde ] in werd geslagen. Later bleek mij dat de bezems uit de zaak op [benadeelde ] zijn hoofd en lichaam zijn kapot geslagen.
13. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 11 december 2015, opgenomen op pagina 414 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
Vandaag, 11 december 2015, was ik aan het werk in de kapsalon ' [kapperszaak] ' aan [straat 1] te [plaats] . Op het moment dat [benadeelde ] werd geknipt liepen er drie mannen de zaak binnen. Ik zag direct dat de drie mannen die de zaak binnen kwamen dat dat niet goed was. Ik voelde dat zij iets gingen doen. Ik dacht oh god. Ze gingen om de stoel staan waar [benadeelde ] op zat, zodat [benadeelde ] geen kant op kon. Er werd maar heel kort gesproken en daarna werd er al heel snel geslagen. Door alle drie de mannen werd vervolgens op [benadeelde ] ingeslagen. Er werd steeds op zijn hoofd geslagen. Daarbij werd gebruik gemaakt van de tondeuse, van vuisten, van bezems, van alles wat ze maar in hun handen konden krijgen. Ik zag dat het bloed uit [benadeelde ] zijn hoofd gutste. Op een gegeven moment zag ik dat [benadeelde ] werd gestoken. Hij werd gestoken in een van zijn armen. Ze sloegen [benadeelde ] echt de hele zaak door. [benadeelde ] zat dus niet meer in de stoel.
14. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] bij de rechter-commissaris d.d. 15 november 2016, voor zover inhoudende:
De raadsvrouw houdt mij voor dat ik verklaard heb dat [benadeelde ] in de een na laatste stoel zat toen hij geknipt werd. Dat klopt. Ik weet dat hij daarvoor bij de wasbakken stond. Er kwamen drie mannen binnen. [verdachte] en [medeverdachte 2] kwamen binnen en nog iemand die ik niet van naam ken.
De raadsvrouw houdt mij voor dat ik heb verklaard dat ik voelde dat de drie mannen iets gingen doen en vraagt mij waar ik dat uit afleid. Ze hadden een agressieve blik, en gingen gelijk om [benadeelde ] heen staan. Ik zag gelijk dat dit niet goed was. [benadeelde ] zat op dat moment in de stoel waar hij werd geknipt door mijn collega. Er werd op het hoofd geslagen van [benadeelde ] met een tondeuse. Ik zag gelijk allemaal bloed lopen. Tijdens de worsteling werd er ook gestoken, ik weet niet meer wie wat deed. Ik heb het mes onder de kerstboom zien liggen. Er zat bloed aan het mes.
15. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 11 december 2015, opgenomen op pagina 419 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 4] :
Vandaag, 11 december 2015, was ik aan het werk in kapsalon ' [kapperszaak] ' aan [straat 1] te [plaats] . Bij het verlaten van de kapsalon zag ik drie mannen de kapsalon binnenkomen. Ik zag door de glazen pui dat de drie mannen die zojuist waren binnengekomen over de klant van mijn collega/werkgever [getuige 2] stonden gebogen. Ik zag deze drie mannen in een halve cirkel om de klant op stoel twee staan. Ik zag één man rechtsachter, één man linksachter, één man achter deze klant staan. Ik zag dat alle drie deze mannen de klant op de stoel twee klappen gaven. Ik zag dat zij met hun handen op het hoofd van de klant stonden te meppen. Ik zag dat deze klant de klappen probeerde te ontwijken.
16. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 22 maart 2017, voor zover inhoudende:
U
(het hof begrijpt: [naam 3] )vraagt mij naar het moment dat de drie mannen de kapperszaak binnengingen. Zij gingen meteen op hun doel af. Zij liepen naar het slachtoffer.. Ik heb gezien dat zij met z’n drieën op het slachtoffer insloegen, ook met voorwerpen. Ik heb een rode tondeuse gezien. (…) Bij de vechtpartij heb ik wel gezien dat iemand een stok van een bezem in handen had. Het slachtoffer bleef zitten. De drie mannen gingen om hem heen staan. Het slachtoffer dook in elkaar en probeerde zijn hoofd te beschermen.
17. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 december 2015, opgenomen op pagina 348 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op 11 december 2015 omstreeks 17:50 uur kregen wij de melding om te gaan naar de [straat 1] te [plaats] . Hier zou een schiet/steek incident hebben plaats gevonden. Wij waren omstreeks 18:00 uur ter plaatse.
Ik ben in de kapperszaak gebleven om meer informatie te verzamelen over de mogelijke daders. Ik werd in de zaak aangesproken door de heer [getuige 2] . De heer [getuige 2] verklaarde tegen over mij dat hij had gezien dat er drie mannen de zaak waren binnen gekomen.
Hij verklaarde tegenover mij dat hij twee van deze mannen bij naam kende. Een van de mannen zou [verdachte] zijn, de ander man zou [medeverdachte 2] zijn. De derde man zou [medeverdachte 1] zijn. De heer [getuige 2] verklaarde tegenover mij dat hij had gezien dat deze drie mannen [benadeelde ] aanvielen. Op het moment dat [benadeelde ] werd aangevallen zat deze in een kappersstoel en werd hij geknipt. [benadeelde ] werd geslagen en met een mes gestoken.
18. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 december 2015, opgenomen op pagina 365 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Op 11 december 2015, omstreeks 20.30 uur, spraken wij, op de afdeling spoedeisende hulp van het Medisch Centrum Leeuwarden , met een persoon, die ons opgaf te zijn: [benadeelde ] .
In een kort gesprek verklaarde [benadeelde ] ons dat hij eerder die avond bij de kapper op [straat 1] te [plaats] was. Hij was daar ineens aangevallen door de hem bekende broers [verdachte] en [medeverdachte 2] en hun zwager [medeverdachte 1] .
[verdachte] had hem met een tondeuse uit de kapperszaak op zijn hoofd geslagen. Hij werd met een mes gestoken in zijn nek/rug. Dit gebeurde waarschijnlijk door [medeverdachte 2] . Verder werd hij geslagen. Hij was uit de stoel overeind gekomen en had zich vervolgens verdedigd.
19. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt relaas proces-verbaal, betreffende uitkijken beelden bewakingscamera’s [bedrijf] d.d. 22 december 2015, opgenomen op pagina 509 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Camera 3 is gericht richting [straat 2] / [straat 3] / [straat 4] . De gehele voorzijde van kapperszaak [kapperszaak] is zichtbaar.
De aangeleverde opnames zijn opgenomen op 11 december 2015 tussen 17:00 en 18:00 uur.
Beschrijving beelden:
18:41:17
(Het hof begrijpt:17:41:17): Aan de overkant van de gracht is een groepje van 3 mannen zichtbaar. Deze 3 mannen, allen donker gekleed, lopen in de richting van de kapperszaak.
17:42:21: Een donker geklede man komt bij kapperszaak “ [kapperszaak] ” naar buiten. Hij blijft bij de deur staan en houdt de deur open. Dit is ongeveer 1 minuut en 10 seconden nadat de 3 mannen de kapperszaak binnen zijn gegaan.

Bewijsoverwegingen

Beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever en getuigen.
De verdediging heeft de betrouwbaarheid van verschillende bewijsmiddelen in twijfel getrokken. Het hof overweegt in dat verband het volgende.
In strafzaken geldt als uitgangspunt dat aangiftes en andere verklaringen kritisch en zorgvuldig worden bezien. Verklaringen dienen te worden beoordeeld op consistentie, accuraatheid en volledigheid. Het enkele feit dat in verklaringen op onderdelen tegenstrijdigheden voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Dat kan immers te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties ontstaan door het delict of door tijdsverloop. Het gaat om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop zij zijn afgelegd.
Het hof stelt vast dat het aan verdachte verweten feit op een onverwacht moment plaatsvond in een kapsalon alwaar daarvan meerdere mensen getuige zijn geweest. Het betrof een in de tijd bezien relatief kort voorval waarbinnen veel is gebeurd. Deze omstandigheid bevordert dat verklaringen van getuigen soms fragmentarisch overkomen omdat zij niet de gehele gebeurtenis hebben gezien of hun plaats in de kapperszaak zodanig was dat zij slechts ten dele waarnemingen hebben kunnen doen. Het hof zal de verschillende verklaringen met behoedzaamheid beoordelen.
Het hof neemt bij de selectie en waardering van het bewijs in aanmerking hetgeen aangever in verschillende stadia heeft verklaard over het jegens hem gepleegde geweld. Het is het hof, evenals de verdediging, opgevallen dat aangever bij de rechter-commissaris uiteindelijk heeft verklaard over waarnemingen die hij in eerdere verklaringen niet heeft benoemd. De essentie van zijn verklaring blijft evenwel wel degelijk gelijk. Het hof houdt er rekening mee dat emoties en de werking van het geheugen bij het tijdsverloop een rol hebben gespeeld, alsook dat aangever soms de (menselijke) neiging lijkt te hebben achteraf zaken in te vullen. Het hof zal de verklaringen van aangever daarom slechts gebruiken voor bewijs op die onderdelen waarvoor voldoende ondersteuning in ander bewijs wordt gevonden. Daar is op veel punten sprake van. Dit leidt uiteindelijk tot het oordeel van het hof dat de juistheid van de kern van de tenlastelegging naast het hierna te bespreken ander bewijsmateriaal, volgt uit hetgeen aangever (in verschillende stadia) verklaart.
Het hof is van oordeel dat ook getuigen [getuige 1] , [getuige 3] en [getuige 4] in de kern en op hoofdlijnen consistent zijn geweest in hun verklaringen tijdens het verhoor bij de politie dat zeer kort na het feit op het politiebureau plaatsvond en hun verklaringen bij de rechter-commissaris die enige tijd na het tenlastegelegde zijn afgelegd. Dat de verklaringen op enkele onderdelen niet volledig overeenkomen met hetgeen aanvankelijk is verklaard, valt in de gegeven situatie redelijkerwijs te wijten aan bijvoorbeeld het tijdsverloop of aan de schrik die gepaard moet zijn gegaan met de waarneming van het geweld waarmee de getuigen plotseling tijdens hun werk werden geconfronteerd. Het doet naar het oordeel van het hof niet af aan de betrouwbaarheid van die verklaringen. De getuigen verklaren bovendien ieder voor zich op eigen wijze over wat zij al dan niet hebben waargenomen en zijn bij doorvragen helder in hun verduidelijkende antwoorden. Het hof acht hun verklaringen authentiek en overtuigend. Daar komt nog bij dat de verklaringen van deze getuigen elkaar inhoudelijk ondersteunen in de – samengevat – agressieve gezamenlijke binnenkomst van verdachte met zijn medeverdachten, het direct daarop volgende gezamenlijk toelopen en omringen van aangever die in de kappersstoel zat, en de vrijwel onmiddellijk daarop volgende gezamenlijke agressieve handelingen jegens aangever waarbij verschillende voorwerpen werden gebruikt om het slachtoffer te slaan en/of te steken Het hof stelt met de rechtbank vast dat de beschrijving van de verschillende letsels van aangever past bij hetgeen deze getuigen verklaren. Zo wordt in de letselbeschrijving van [forensisch arts] , forensisch arts, onder meer beschreven dat sprake was van hoofdletsel en dat zich ter plaatse van de rug/nek en de rechterarm scherprandige verwondingen bevinden die kunnen passen bij een messteek. Ook daarin vindt het hof aanleiding uit te gaan van de betrouwbaarheid van hun verklaringen. Het hof gebruikt derhalve deze verklaringen en de letselbeschrijving in de bewijsconstructie.
Het hof constateert dat de beschrijving van aangever [benadeelde ] over de wijze waarop de drie verdachten hem in de kappersstoel achter zich en aan beide zijden omringden, overeenkomt met hetgeen niet alleen getuigen [getuige 1] , [getuige 3] en [getuige 4] , maar ook medeverdachte [medeverdachte 1] daarover heeft verklaard bij de politie. Verder heeft verdachte verklaard dat hij aangever op het hoofd heeft geslagen terwijl hij een tondeuse in zijn hand hield. Deze verklaringen van beide verdachten worden derhalve op relevante wijze ondersteund door wat de in de kapsalon werkzame getuigen [getuige 4] , [getuige 1] en [getuige 3] hebben verklaard. Dat verdachte met zijn medeverdachten gezamenlijk op de wijze zoals de getuigen beschrijven geweld hebben aangewend, vindt ook ondersteuning in de vastgestelde locaties van het toegebrachte letsel op het lichaam van aangever waaronder zijn romp en armen, en letsel op het hoofd en aan de achterzijde van het lichaam van aangever.
Het hof acht naast het bovenstaande ook de aanvankelijk afgelegde verklaringen van getuige [getuige 2] bruikbaar voor het bewijs. Zijn verklaring bij de politie zoals afgelegd direct na het geweld in zijn kapsalon en kort daarna diezelfde avond op het politiebureau worden verankerd door ander bewijs, te weten het toegebrachte letsel en onder meer de door aangever, [getuige 1] , [getuige 3] en [getuige 4] afgelegde verklaringen. Dat ligt anders voor wat betreft de door [getuige 2] afgelegde verklaring bij de rechter-commissaris. Het hof hecht daaraan geen geloof en plaatst zijn volstrekt andersluidende verklaring bij de rechter-commissaris over de feiten veeleer in de dynamiek in contacten van beïnvloeding die er kennelijk in ieder geval met medeverdachte [verdachte] zijn geweest. Ook andere getuigen maken hiervan bij de politie gewag. De verklaring van [getuige 2] bij de rechter-commissaris zal het hof daarom niet gebruiken voor het bewijs. Het hof gebruikt enkel zijn eerste bij de politie afgelegde verklaring voor bewijs. Aan de betrouwbaarheid van de eerste verklaring van getuige [getuige 2] draagt naar het oordeel van het hof bij dat hij ten tijde van zijn eerste verklaring ook beschrijft dat hij daadwerkelijk is benaderd, maar dat hij ondanks dat hem dat moeilijk valt, een waarheidsgetrouwe verklaring zal afleggen. Hetgeen [getuige 2] vervolgens verklaart komt
- als overwogen - overeen met ander bewijs.
Het hof heeft, gelet op het voorgaande, geen reden aan de juistheid en betrouwbaarheid van de door aangever en de getuigen [getuige 4] , [getuige 1] , [getuige 3] en [getuige 2] (in de kapsalon en bij de politie) afgelegde verklaringen. Die verklaringen acht het hof, met inachtneming van het hiervoor overwogene - en voor zover zij redengevend bewijs bevatten - bruikbaar voor bewijs.
Vaststelling van de feiten
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op 11 december 2015 zich met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] buiten heeft verzameld, dat zij gezamenlijk kapperszaak [kapperszaak] te [plaats] zijn binnengegaan en dat zij bij binnenkomst dreigend gezamenlijk naar aangever [benadeelde ] zijn gelopen en de kappersstoel waarin deze zich bevond, hebben omringd. Daarbij stond [medeverdachte 1] vanuit aangever gezien links, verdachte rechts en [medeverdachte 2] achter aangever. Vervolgens zijn de drie verdachten ieder vrijwel direct overgegaan tot het gelijktijdig uitoefenen van grof geweld tegen aangever, waarbij aangever onder meer met harde voorwerpen - stokken en/of bezems en een tondeuse - en met vuisten tegen zijn hoofd is geslagen en tweemaal met een mes is gestoken in zijn nek (bovenaan de rug) en nadien in zijn rechterarm. Het hof stelt op grond van de positionering van de verdachten en de locatie van de twee steek/snijverwondingen van aangever in de nek vast dat medeverdachte [medeverdachte 2] deze heeft toegebracht. Verdachte is, onder meer blijkens zijn eigen verklaring, degene geweest die aangever met een tondeuse op zijn hoofd heeft geslagen. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft aangever met een stok of bezem en met zijn vuisten op diens hoofd geslagen. Aangever is evenwel ook op andere posities op zijn lichaam gewond geraakt. In de kapperszaak heeft een worsteling tussen aangever en de verdachten plaatsgevonden die tot aan de voordeur van de kapperszaak voortduurde. Getuige [getuige 3] verklaart onder meer dat zij heeft gezien dat aangever op een gegeven moment met een mes in zijn rechterarm werd gestoken door een van de drie mannen.
Het hof leidt uit de beschrijving van camerabeelden af dat de kapperszaak om 17:41:17 uur gezamenlijk door verdachte en zijn mededaders wordt benaderd en binnengegaan en dat de zaak vervolgens om 17:42:21 uur weer wordt verlaten. Het toegepaste geweld heeft zodoende binnen een tijdsbestek van iets meer dan één minuut plaatsgevonden. In dat korte tijdsbestek vindt het hof bevestiging van hetgeen aangever, getuigen [getuige 3] en [getuige 1] verklaren over het door verdachte en zijn medeverdachten vrijwel direct na binnenkomst van de zaak toegepaste geweld.
Uit de bovengenoemde feitenvaststelling volgt wel dat het hof de verdediging niet volgt in het scenario dat medeverdachte [medeverdachte 3] zich verdedigde tegen een aanval van aangever. Anders dan de verdediging vindt het hof in het scenario-onderzoek betreffende het handletsel van [medeverdachte 3] door het NFI geen aanleiding uit te gaan van het scenario van verdachte. Het hof baseert de bovenstaande feitenvaststelling op de inhoud van het volledige dossier houdende het redengevend bewijs. Uit voornoemd rapport volgt dat [medeverdachte 3] letsel heeft opgelopen aan zijn hand dat als afweerletsel kan worden getypeerd en dat tijdens een worsteling kan zijn ontstaan. Begrijpelijkerwijs wordt in het NFI rapport geen uitspraak gedaan over het moment van het hanteren of afweren van het mes door verdachte. Het hof gaat uit van een andere volgorde van feiten dan in de aan de deskundige als specifiek te onderzoeken voorgelegde scenario’s. Het hof vindt in de rapportage geen contra-indicatie om tot een bewezenverklaring te komen.
Voorbedachten rade
Het hof is, evenals de advocaat-generaal, de verdediging en de rechtbank, van oordeel dat het dossier geen bewijs bevat voor handelen van verdachte en/of zijn medeverdachten met voorbedachten rade op de wijze waarop dit leerstuk naar geldend recht wordt uitgelegd. Het hof acht het (medeplegen van) een poging tot moord dan ook niet bewezen.
Voorwaardelijk opzet
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in dit geval de dood - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg heeft aanvaard.
Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft zoals hiervoor vastgesteld twee keer met een mes laag in de nek, ter hoogte van de bovenrug van aangever gestoken. Zoals overwogen stond
[medeverdachte 3] op dat moment achter aangever die in een kappersstoel zat. Aangever bevond zich zodoende in een positie waarin hij kwetsbaar was. Algemeen bekend is dat in de nabijheid van de plaats waar gestoken is slagaders en longen liggen en dat het aldus een kwetsbaar gedeelte van het menselijk lichaam is.
De gedragingen van [medeverdachte 3] waren dan ook geëigend om de dood te kunnen laten intreden. Het hof neemt bij dat oordeel in overweging dat de gevaarzetting van messteken onder in de nek c.q. boven in de rug volgt uit het NFI-rapport van 28 juli 2023. Uit dat rapport volgt dat het lemmet van het mes een lengte heeft van ongeveer 9 centimeter. De omstandigheid dat het geconstateerde steek- of snijletsel in de nek respectievelijk bovenrug uiteindelijk geen potentieel dodelijk letsel heeft opgeleverd, staat aan het aannemen van voorwaardelijk opzet geenszins in de weg. Het gaat immers om de vraag of sprake is geweest van zodanig gevaarzettend handelen dat daarmee een aanmerkelijke - en reële - kans in het leven is geroepen dat het slachtoffer daardoor zou komen te overlijden. Naar het oordeel van het hof kan het tweemaal steken in de nek/rug met een mes met een lemmet van de vastgestelde lengte naar de uiterlijke verschijningsvorm zonder meer worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het toebrengen van dat gevolg, dat het - behoudens contra-indicaties, waarvan het hof niet is gebleken - niet anders kan zijn dan dat in ieder geval
[medeverdachte 3] de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard. Aldus heeft
[medeverdachte 3] willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever als gevolg van zijn handelen zou overlijden en is het opzet van [medeverdachte 3] in voorwaardelijke zin daarop gericht geweest.
Naar het oordeel van het hof heeft ook verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer gehad, zoals hierna onder het kopje
medeplegenzal worden overwogen.
Medeplegen
Voor een veroordeling wegens medeplegen houden de voorwaarden voor aansprakelijkstelling vooral in dat sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is.
Het hof is van oordeel dat in de onderhavige zaak in de kern sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering van de geweldshandelingen jegens aangever. De verdachten hebben zich buiten verzameld, zijn gezamenlijk de kapperszaak binnengegaan waarbij zij een dreigende indruk maakten en vrijwel onmiddellijk gewelddadig zijn geworden richting aangever. Het hof acht bewezen dat alle verdachten fors geweld hebben gepleegd jegens aangever, zoals hiervoor is vastgesteld. Zij hebben gezamenlijk en tegelijkertijd verschillende geweldshandelingen verricht en hebben door zo te handelen elkaar versterkt in hun geweld tegen aangever. Gelet op het forse geweld dat verdachte daarbij ook zelf met een hard voorwerp op een kwetsbaar onderdeel van het lichaam, namelijk het hoofd van aangever heeft uitgeoefend, is het hof van oordeel dat zijn voorwaardelijk opzet op de samenwerking zich mede uitstrekte tot de geweldshandelingen die beide medeverdachten hebben verricht, waaronder het steken in de nek door [medeverdachte 2] . Gelet op het ver strekkende geweld dat verdachte ook zelf heeft gebruikt, moet worden geoordeeld dat ook dit steken mede voor zijn rekening dient te komen en dat hij de aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer als gevolg daarvan ook, willens en wetens heeft aanvaard. Het hof is derhalve van oordeel dat verdachte en zijn medeverdachten als medeplegers dienen te worden aangemerkt.
Het hof acht op grond van het hiervoor overwogene het primair tenlastegelegde (met uitzondering van de voorbedachten rade) wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 11 december 2015 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [benadeelde ] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met anderen, met dat opzet, die [benadeelde ] meermalen met een mes, in de nek heeft gestoken, en met een tondeuse en meermalen met bezems en vuisten op het hoofd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Noodweerverweer
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte heeft gehandeld vanuit noodweer. Daartoe is aangevoerd dat verdachte zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval van aangever, die met een mes op medeverdachte – tevens broer van verdachte – [medeverdachte 2] afkwam.
Beoordeling hof
Het verweer stuit naar het oordeel af op de feiten. Het hof volgt verdachte in het bijzonder niet in zijn verklaring dat aangever als eerste een mes, dan wel een scherp voorwerp van onder zijn kappersschort vandaan trok. Behoudens de verklaring van verdachte en beide medeverdachten, vindt deze lezing geen enkele steun in het dossier, nu aangever uitdrukkelijk heeft verklaard geen mes te hebben getrokken terwijl evenmin de overige aanwezige getuigen daarover hebben verklaard. Niet alleen verklaren deze getuigen niets over een mes in de handen van aangever, ook beschrijven zij het gedrag van aangever en beide medeverdachten zonder uitzondering als verdedigend en niet aanvallend. Het door verdachte aangevoerde scenario wordt derhalve weersproken door de bewijsmiddelen en de daarop gebaseerde feitenvaststelling die het hof hiervoor in de bewijsoverwegingen heeft opgetekend.
Het door de verdediging genoemde scenario-onderzoek van deskundige [naam 4] brengt het hof niet tot een ander oordeel. Zoals hierboven al overwogen gaat het hof uit van een andere volgorde van feiten dan in de aan de deskundige als specifiek te onderzoeken voorgelegde scenario’s. De door het hof geselecteerde bewijsmiddelen weerspreken dat het letsel is ontstaan als gevolg van agressie door aangever voorafgaand aan het steken van aangever door verdachte. Dat medeverdachte [medeverdachte 2] aan zijn hand ook gewond is geraakt laat zich naar het oordeel van het hof goed verklaren door de korte maar hevige worsteling die plaatsvond toen aangever zich verdedigde nadat hem al hoofd- en steekletsel was toegebracht. Het rapport vormt naar het oordeel geen contra-indicatie voor deze conclusie.
Het verweer van verdachte vindt daarmee zijn weerlegging in het bewijs. Het hof acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd zodoende niet aannemelijk geworden.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte en/of zijn medeverdachten de aan hen verweten gedragingen niet heeft of hebben verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor (één van) hen de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft mede een beroep op noodweerexces heeft gedaan. Dit verweer wordt verworpen op de grond dat het bestaan van een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden, zoals hiervoor reeds met betrekking tot het beroep op noodweer is overwogen.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag door het slachtoffer in een kapperszaak meermalen met een mes in zijn nek te steken en op zijn hoofd te slaan met een tondeuse en bezems. Het slachtoffer heeft door dit geweld forse verwondingen opgelopen en heeft letterlijk en figuurlijk voor zijn leven gevochten. Uit de ter zitting gegeven toelichting volgt dat het slachtoffer nog steeds pijn en hinder ondervindt als gevolg van het geweld dat hem is toegebracht in de kapperszaak. De aanleiding was gelegen in een langdurend conflict tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en het slachtoffer. Op de bewuste dag is dit conflict volledig uit de hand gelopen. Daarbij heeft verdachte op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en een poging ondernomen om hem het leven te ontnemen.
Andere personen die aanwezig waren in de kapperszaak, onder wie een vijfjarig kind, zijn onverwacht geconfronteerd met deze plotselinge geweldsexplosie. Uit verschillende getuigenverklaringen is gebleken dat het gebeuren ook op hen een grote impact heeft gehad.
Het hof heeft gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 18 september 2023, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsmisdrijven, ook tot langdurige gevangenisstraf. Het hof beschikt over een recent reclasseringsadvies van 14 december 2023, ten behoeve van een andere strafzaak over verdachte is opgemaakt. In verband met die zaak verblijft verdachte thans in voorlopige hechtenis. Uit voornoemd rapport komt onder meer naar voren dat verdachte voor zijn huidige detentie een huurwoning in [plaats] bewoonde, dat hij geen werk had, onder bewind staat en ongeveer € 15.000,- euro aan schulden heeft. Verdachte heeft ter terechtzitting slechts beperkt willen verklaren over zijn persoonlijke omstandigheden. Wel heeft hij verklaard dat hij na zijn huidige detentieperiode huisvesting en werk krijgen.
Het hof overweegt dat verdachte wordt veroordeeld voor het medeplegen van poging tot doodslag, een ernstig feit waarvoor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur in beginsel gerechtvaardigd is. Het hof ziet in de hiervoor geschetste persoonlijke omstandigheden van verdachte geen aanleiding om daarvan af te wijken.
Wel zal het hof rekening houden met een forse overschrijding van de redelijke termijn. Het hoger beroep is ingesteld op 13 november 2017 en het hof doet uitspraak op 15 januari 2024. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren is die termijn zodoende met ruim vijftig maanden overschreden.
Het hof is van oordeel dat de ernst van het feit onvoldoende tot uitdrukking is gebracht in de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van twee jaren. Verdachte heeft samen met zijn mededaders grof geweld gebruikt in een kapperszaak, terwijl meerdere mensen daarvan ongewild getuige zijn geworden. Verdachte is daarbij degene geweest die als eerste fors geweld heeft toegepast in de kapperszaak door het slachtoffer hard met een tondeuse op het hoofd te slaan.
Het hof heeft inmiddels, zoals ter terechtzitting van 19 december 2023 door de verdediging is verzocht, ook kennis genomen van de gevangenisstraf die hem op 29 december 2023 in een andere zaak is opgelegd.
Alles afwegende, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden passend en geboden. Het hof zal daarop zes maanden in mindering brengen in verband met de overschrijding van de redelijke termijn en derhalve een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden opleggen. Dat betekent dat de op te leggen straf per saldo gelijk blijft aan de straf die in eerste aanleg is opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde ]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 40.000,-. Gevorderd wordt een bedrag van € 20.000,- ter vergoeding van materiële schade en € 20.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 6.000,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Materiele schade
Het hof is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde handelen van verdachte en zijn mededaders. Het hof beschikt echter over onvoldoende informatie om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zou leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. Het hof zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
Voor wat betreft de gevraagde immateriële schade overweegt het hof dat de begroting van die schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede, de aard en ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. Het hof zal ook letten op de bedragen die door de Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Het hof beoordeelt bij de vaststelling van de schade, de schade die het gevolg is geweest van het incident binnen in de kapsalon. Het letsel dat het slachtoffer buiten de kapsalon heeft opgelopen wordt hierbij niet betrokken.
Naar het oordeel van het hof is, gelet op de aard van het geweld en de ernst van de normschending, vast komen te staan dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden. Het hof heeft hierbij betrokken dat het slachtoffer pijn heeft geleden en tot heden fysiek hinder heeft van het letsel dat hem door verdachte tezamen met zijn medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] is toegebracht. Het hof zal alles afwegende de hoogte van deze schade naar billijkheid schatten op in ieder geval € 8.000,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
Het hof stelt vast dat een integrale vordering van € 20.000,- is ingediend in de zaken van verdachte en zijn drie medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] . Het betreft schade die is opgetreden als gevolg van geweld dat
inmaar ook
buitende kapsalon op het slachtoffer is toegepast. Verdachte wordt tegelijkertijd met twee medeverdachten
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] veroordeeld voor het medeplegen van poging tot doodslag voor zover dat is gepleegd
in de kapsalon. Zoals overwogen schat het hof die schade op
€ 8.000,-. Waar het hof regulier in een zaak na een billijkheidsbegroting met betrekking tot overige gevorderde immateriële schade afwijzend pleegt te beslissen, ligt dat in deze zaak anders.
Het hof komt niet toe aan de beoordeling van de gevorderde schade die het gevolg is van het
buitende kapsalon toegepaste geweld. Verdachte wordt niet veroordeeld voor dat geweld. Een benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden (vgl. HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:959, NJ 2014/256). Daar is met betrekking tot dat buiten de salon gepleegde geweld geen sprake van en in zoverre wordt de benadeelde partij in dat deel van de vordering ex artikel 361 lid 2 Sv niet ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat het hof zich niet inhoudelijk zal uitlaten over het resterende deel van het integrale schadevergoedingsverzoek ter hoogte van € 12.000,-. Dat buiten de kapsalon op het slachtoffer uitgeoefende geweld wordt medeverdachte [medeverdachte 4] verweten. De behandeling van de strafzaak van medeverdachte [medeverdachte 4] vindt vanwege planningsperikelen los van de behandeling van de strafzaak van verdachte en zijn twee medeverdachten
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] plaats. De beoordeling van de overige schade zoals in het integrale schadevergoedingsverzoek omschreven en toegelicht ter terechtzitting ligt in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 4] ter beoordeling voor.
Het toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 december 2015.
Nu verdachte het primair bewezenverklaarde strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met twee mededaders heeft gepleegd, zijn zij voor de schade ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover (één van) de mededaders de benadeelde partij betaalt/betalen is verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Het hof zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

De veroordeelde is bij arrest van gerechtshof [plaats] van 4 augustus 2011 onder parketnummer 24-003091-10 veroordeeld tot (onder meer) een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren.
De veroordeelde is in die zaak op 10 maart 2014 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd van 730 dagen niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Op 16 oktober 2014 heeft de rechtbank Noord-Nederland op vordering van de officier van justitie de gedeeltelijke herroeping voor een deel van 180 dagen bevolen.
De officier van justitie heeft op 24 december 2015 een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland. Deze vordering strekt tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling betreffende de resterende periode van 550 dagen, in verband met het tenlastegelegde feit.
In hoger beroep is komen vast te staan, dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. Het hof ziet, alles afwegend, in het tijdsverloop in de onderhavige strafzaak geen aanleiding om de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk te herroepen dan wel de alsnog ten uitvoer te leggen gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.
De vordering van het openbaar ministerie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is derhalve gegrond.
Het hof zal deze vordering daarom toewijzen en gelasten dat het (resterende) gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel moet worden ondergaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde ]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde ] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 8.000,00 (achtduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde ] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 8.000,00 (achtduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 75 (vijfenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 11 december 2015.

Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met parketnummer 99-000058-34 toe en gelast dat het gedeelte van de bij vonnis van de onder parketnummer 24-003091-10 opgelegde vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel wordt ondergaan, te weten: 550 dagen
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. E.C.M. Wolfert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier,
en op 15 januari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.