In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie na een echtscheiding tussen de vrouw en de man. Het huwelijk van partijen is in 2023 ontbonden en zij hebben samen een minderjarige dochter. De rechtbank Midden-Nederland had in een eerdere beschikking bepaald dat de man een bijdrage van € 600,- bruto per maand moest betalen aan de vrouw. De vrouw verzocht in hoger beroep om een verhoging van deze alimentatie naar € 1.725,- netto per maand, met ingang van 1 augustus 2023. De man verzet zich tegen dit verzoek en vraagt het hof om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren of haar verzoek af te wijzen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 29 maart 2024 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De vrouw stelt dat zij niet in haar levensonderhoud kan voorzien zonder de gevraagde alimentatie, terwijl de man aanvoert dat hij niet in staat is om deze bijdrage te betalen vanwege een vermindering van zijn arbeidsuren en een ziekte. Het hof heeft vastgesteld dat de man zijn inkomen in 2023 heeft zien dalen en dat hij momenteel ziek is, wat zijn draagkracht beïnvloedt. De rechtbank had eerder de verzoeken beoordeeld naar Nederlands recht, en het hof is gebonden aan dit oordeel.
Uiteindelijk heeft het hof besloten om de bestreden beschikking te bekrachtigen, maar op andere gronden. Het hof oordeelt dat de man niet in staat is om de gevraagde partneralimentatie te betalen, en compenseert de proceskosten in hoger beroep, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn. De beslissing is op 16 mei 2024 uitgesproken in het openbaar.