ECLI:NL:GHARL:2024:3277

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
21-000613-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met verwerping van noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling voor mishandeling. De verdachte, geboren in 1998, had eerder een taakstraf van 60 uren opgelegd gekregen door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en een taakstraf van 40 uren opgelegd, te vervangen door 20 dagen hechtenis. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 15 oktober 2021, waarbij de verdachte de aangever bij de keel heeft gegrepen en geknepen tijdens een confrontatie bij een bergingsbedrijf. De verdachte voerde aan dat hij handelde uit zelfverdediging, maar het hof verwierp dit beroep op noodweer. Het hof oordeelde dat de verdachte zelf de confrontatie had uitgelokt door provocerend gedrag en dat er bijzondere omstandigheden waren die het beroep op noodweer niet konden rechtvaardigen. De verdachte werd schuldig bevonden aan mishandeling, en het hof benadrukte de ernst van het feit, vooral omdat het plaatsvond in de uitoefening van de functie van de aangever. De opgelegde straf houdt rekening met de eerdere veroordelingen van de verdachte en zijn huidige situatie.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000613-22
Uitspraak d.d.: 8 mei 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 25 januari 2022 met parketnummer 16-289945-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
wonende te [woonplaats]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 april 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte voor het tenlastegelegde feit tot een taakstraf van 50 uren, te vervangen door 25 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. F.N. Dijkers, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte bij vonnis van 25 januari 2022, waartegen het hoger beroep is gericht, veroordeeld voor het tenlastegelegde feit - mishandeling - tot een taakstraf van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorlopige hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 15 oktober 2021 te [plaats] [slachtoffer] heeft mishandeld door hem bij de keel te grijpen en daarin te knijpen en/of door een nekklem aan te leggen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen en heeft verzocht om het beroep op noodweer te verwerpen. Indien al uitgegaan zou worden van een noodweersituatie, dan is er volgens de advocaat-generaal geen sprake van een rechtmatige verdediging. De advocaat-generaal heeft daartoe naar voren gebracht dat verdachte kon en moest weglopen en dat niet heeft gedaan, waardoor verdachte is meegegaan in een fysieke confrontatie met aangever.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een beroep gedaan op noodweer en heeft in dat kader vrijspraak van het tenlastegelegde feit bepleit. Volgens de raadsman moest verdachte zich verdedigen tegen de aanval van aangever en heeft verdachte gehandeld binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit. De raadsman heeft naar voren gebracht dat aangever begon met slaan, waardoor verdachte aangever bij zijn keel heeft gepakt. Verdachte heeft verklaard dat hij zijn spullen uit de auto wilde halen en handelde uit zelfverdediging nadat aangever begon te slaan. Verdachte erkent dat hij aangever bij zijn keel heeft gepakt, maar ontkent dat hij daarin heeft geknepen. Verdachte betwist ook dat het letsel in de nek van aangever door zijn handelen is ontstaan.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door de verdediging gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Wettelijk kader noodweer
Vooropgesteld dient te worden dat van noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, sprake is indien het strafbare handelen van de verdachte geboden was door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Voor de beoordeling daarvan is onder meer van belang of de aan het verweer strekkende tot noodweer ten grondslag liggende feiten en omstandigheden voor het hof aannemelijk zijn geworden.
Wat betreft culpa in causa en noodweer(exces) moet het volgende worden vooropgesteld. Gedragingen van de verdachte die aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan, kunnen in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer of noodweerexces, maar slechts onder bijzondere omstandigheden. Van zulke bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie van het latere slachtoffer en hij aldus uit was op een confrontatie, of wanneer hij willens en wetens de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht en een gewelddadige reactie van het slachtoffer heeft uitgelokt. De enkele omstandigheid dat een verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van het latere slachtoffer te verwachten viel of dat een verdachte zich in verband met een mogelijke aanval van het slachtoffer als voorzorgsmaatregel bij voorbeeld van een wapen had voorzien, is daartoe evenwel onvoldoende. (Vgl. HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456)
Feiten en omstandigheden
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen van 16 oktober 2021, waarin de camerabeelden van dit incident in stills zijn weergegeven en beschreven. Bij de beoordeling van het verweer van de verdediging gaat het hof, op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, uit van de volgende feiten en omstandigheden en stelt deze vast.
Op 15 oktober 2021 is verdachte, samen met zijn broer - [naam broer] - en een vriend - [naam vriend] - bij het bergingsbedrijf [naam bergingsbedrijf] in [plaats] , omdat de auto van verdachte daar naartoe is gebracht. Verdachte is naar het bergingsbedrijf gekomen om spullen uit zijn auto te halen. Aangever [slachtoffer] is autoberger bij dat bedrijf en geeft aan dat zij even moeten wachten, omdat hij eerst andere klanten moet helpen. Verdachte en de twee anderen zijn het daar niet mee eens en willen direct de spullen uit de auto gaan halen. Vervolgens besluiten zij - tegen de regels van het bedrijf in - om achter aangever aan te lopen richting de loods waar de auto staat. Aangever is met het oog daarop voornemens om de politie te bellen en staat op dat moment in een halletje, waarvan hij de deur sluit. De broer van verdachte - [naam broer] - wil voorkomen dat de deur wordt gesloten, waardoor er bij die deur tussen aangever en [naam broer] een worsteling ontstaat. Door die worsteling is het raam van die deur gebarsten. Verdachte mengt zich vervolgens in die worsteling en op een gegeven moment staat de deur naar buiten weer open. Ondanks dat de deur weer openstaat, blijven verdachte en zijn broer in het halletje staan. Tussendoor is de tevens aanwezige [naam vriend] meerdere keren naar een andere ruimte gelopen. Opnieuw ontstaat er in het halletje een (verhitte) discussie tussen aangever, verdachte en diens broer [naam broer] . Verdachte pakt dan zijn telefoon erbij en besluit deze op aangever te richten om hem te filmen en/of te fotograferen. In reactie daarop pakt aangever de telefoon uit verdachtes hand en gooit deze weg. Daarna ontstaat er een handgemeen tussen verdachte en aangever, waarbij verdachte aangever bij zijn keel pakt en deze heeft dichtgeknepen. Aangever pakt verdachte vervolgens vast aan zijn kleding bij zijn hals en daarna hebben beiden elkaar vast bij de nek en geeft aangever verdachte een klap. Terwijl aangever slaat, blijft verdachte hem bij zijn nek vasthouden. Verdachte en aangever blijven in een worsteling, totdat [naam vriend] erbij komt en ingrijpt. Vervolgens is verdachte met zijn gezelschap alsnog - tegen de regels en instructies in - de spullen uit de auto gaan pakken en zijn ze vertrokken.
Aangever heeft van dit incident aangifte gedaan en had ten gevolge van dit incident last van zijn adamsappel en zichtbaar letsel aan zijn nek, waarvan foto’s zijn opgenomen in het dossier. Ten aanzien van het letsel stelt het hof vast dat het letsel dat aangever heeft opgelopen past bij de hiervoor beschreven handeling van verdachte, waarbij hij aangever bij zijn nek vast pakt. Het hof acht het, mede gelet op de beschrijving van de camerabeelden, niet aannemelijk geworden dat dit letsel door de eerdere worsteling of anderszins is ontstaan.
Beoordeling beroep op noodweer
Uit voorgaande feiten en omstandigheden volgt naar het oordeel van het hof dat er, nadat een worsteling heeft plaatsgevonden tussen aangever en de broer van verdachte, een kort moment van relatieve rust is zonder uitoefening van geweld. Vervolgens is het aangever geweest die de telefoon van verdachte afpakt en weggooit. In zoverre is er sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van een goed van verdachte.
Verdachte heeft als reactie op deze gedraging vervolgens aangever bij zijn keel gepakt en deze dichtgeknepen.
Met betrekking tot de vraag of verdachte ten aanzien van deze gedragingen succesvol een beroep kan doen op noodweer overweegt het hof als volgt. Verdachte, zijn broer en vriend luisterden niet naar aangever en hebben zich niet gehouden aan de algemene regels die golden binnen het bedrijf. Op het moment dat verdachtes auto - na berging daarvan - op dat bedrijf staat, is het bedrijf daarvoor verantwoordelijk. Bovendien heeft aangever aanwijzingen gegeven en verdachte en zijn gezelschap gevraagd om even te wachten, waaraan door hen geen gehoor is gegeven. Verdachte wilde zijn spullen uit de auto halen en was niet bereid om daarvoor te wachten. Vervolgens volgden zij aangever naar de andere ruimte en ontstaat er in de hal uiteindelijk een worsteling. Uit het dossier valt af te leiden dat verdachte, samen met de twee anderen, dwingend was in zijn wens om zijn spullen uit zijn auto te halen en ook dat hij weinig boodschap had aan de binnen het bedrijf van aangever geldende regels en de door aangever gegeven instructies. Verdachte had tussendoor ook steeds de gelegenheid om naar buiten te gaan en te wachten maar heeft er desondanks bewust voor gekozen om in het halletje te blijven staan. Op een gegeven moment besluit verdachte dan om aangever - zonder diens toestemming en terwijl aangever in de uitoefening van zijn functie is - met zijn telefoon visueel vast te leggen. Verdachte heeft dat gedaan met de kennelijke wens om aangevers gedrag te sturen en heeft ter terechtzitting in hoger beroep ook erkend dat hij dat heeft ingezet als een in zijn ogen “legitiem wapen”. Het hof is van oordeel dat deze gedragingen escalerende handelingen van verdachte zijn geweest, tijdens een al gespannen situatie en nadat er eerder al een worsteling bij de deur heeft plaatsgevonden tussen aangever en de broer van verdachte. Verdachte heeft daarmee naar het oordeel van het hof willens en wetens de confrontatie met het slachtoffer gezocht en een gewelddadige reactie van het slachtoffer ten aanzien van de telefoon uitgelokt.
Gelet op alle voorgaande feiten en omstandigheden, de uiterlijke verschijningsvorm en in het bijzonder de wijze van handelen en het provocerende gedrag van verdachte, is het hof van oordeel dat verdachte zelf een prominent aandeel heeft gehad in zowel het ontstaan als in het laten escaleren van de situatie. Het hof merkt daarbij op dat verdachte de confrontatie eenvoudig had kunnen vermijden door naar de aanwijzingen van aangever te luisteren en rustig (buiten) te wachten totdat hij aan de beurt was, zelfs nog nadat de deur naar buiten weer opnieuw open stond. Verdachte was echter niet bereid om te wachten, luisterde niet en is direct de discussie met aangever aangegaan. Bovendien is verdachte bewust binnen blijven staan en heeft hij - tijdens de al gespannen situatie - zijn telefoon doelbewust als middel ingezet om zijn zin te krijgen en daarmee zelf (en opnieuw) de confrontatie met aangever opgezocht. Naar het oordeel van het hof is er daarom in het onderhavige geval sprake van bijzondere omstandigheden, waarbij de gedragingen van de verdachte die aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan, in de weg staan aan het kunnen slagen van een beroep op noodweer. Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat verdachte geen beroep op noodweer toekomt en zal dit daarom verwerpen.
Conclusie
Gelet op voorgaande overwegingen, acht het hof het tenlastegelegde feit - mishandeling - wettig en overtuigend bewezen. Het verweer strekkende tot vrijspraak wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 oktober 2021 te [plaats] [slachtoffer] heeft mishandeld door hem bij de keel te grijpen en daarin te knijpen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van aangever [slachtoffer] , door hem bij zijn keel vast te pakken en deze dicht te knijpen. Door aldus te handelen heeft verdachte het slachtoffer pijn en letsel bezorgd. Verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien versterkt dergelijk handelen de in de maatschappij levende gevoelens van angst en onveiligheid. Het hof merkt daarbij op dat dit feit heeft plaatsgevonden bij een bedrijf, waar aangever - terwijl hij in de uitoefening was van zijn functie - door verdachte is mishandeld. Verdachte had in plaats daarvan naar de aanwijzingen van aangever moeten luisteren en niet zijn zin moeten doordrukken.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 25 maart 2024, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden onherroepelijk is veroordeeld ter zake van (onder meer) mishandelingen. Dat heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw een soortgelijk strafbaar feit te plegen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij momenteel fulltime werkzaam is als kok en bezig is met een overstap naar de zorg om als persoonlijk begeleider met jongeren te gaan werken. Verdachte heeft hiervoor een opleiding afgerond en heeft voor de uitoefening van die functie onlangs een ‘Verklaring Omtrent het Gedrag’ (VOG) ontvangen. Verder heeft verdachte naar voren gebracht dat hij een relatie heeft, dat hij geen schulden heeft en dat er geen bijzonderheden zijn met betrekking tot middelengebruik.
Ten aanzien van de strafoplegging heeft de raadsman verzocht om, in geval van een bewezenverklaring, de LOVS-oriëntatiepunten te volgen. De raadsman heeft primair verzocht om een schuldigverklaring zonder oplegging van straf en subsidiair om aan verdachte een voorwaardelijke geldboete op te leggen.
Met betrekking tot het verzoek van de raadsman om toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht overweegt het hof als volgt. Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat de toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht in deze situatie geen recht doet aan de aard en de ernst van het feit. Het hof zal dat verzoek daarom niet volgen.
Voorts stelt het hof vast dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Het hof is, mede gelet op de op te leggen straf, van oordeel dat kan worden volstaan met de enkele constatering dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
Alles afwegende, acht het hof voor dit feit het opleggen van een taakstraf van 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. P.S. Bakker en mr. M.C. van Linde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.F. Bijlsma, griffier,
en op 8 mei 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.