ECLI:NL:GHARL:2024:3215

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
23/465
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding in WOZ-zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 mei 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Overijssel van 23 december 2022. De zaak betreft de waardering van onroerende zaken in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Steenwijkerland had op één aanslagbiljet de WOZ-waarden voor negen panden vastgesteld, welke door belanghebbende werden betwist. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de WOZ-waarden verminderd en een proceskostenvergoeding toegekend. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij het geschil zich richtte op de hoogte van de proceskostenvergoeding. Het Hof oordeelde dat de Rechtbank terecht geen wegingsfactor voor samenhangende zaken heeft toegepast, omdat er volgens de wet sprake is van één bezwaar bij meerdere op één aanslagbiljet vermelde besluiten. Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. Er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/465
uitspraakdatum: 7 mei 2024
Uitspraak van de negende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Overijssel, locatie Zwolle van 23 december 2022, nummer ZWO 22/248, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Steenwijkerland(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft op één aanslagbiljet voor negen panden een beschikking opgenomen in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ). Bij deze beschikkingen is de waarde van de onroerende zaken aan de [adres1] 32a, 32c t/m 32h, 32k en 32l te [woonplaats] , voor de waardepeildatum 1 januari 2020, vastgesteld. Tegelijk met deze beschikkingen zijn voor dat jaar de aanslagen onroerendezaakbelasting eigenaar niet-woning (OZBE) opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft op 21 december 2020 in één geschrift het bezwaar van belanghebbende tegen de negen beschikte WOZ-waarden ongegrond verklaard en, naar het Hof begrijpt, de aanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is door middel van één beroepschrift tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij de bestreden uitspraak het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de vastgestelde waarden verminderd en de aanslagen dienovereenkomstig verminderd. Aan belanghebbende is een vergoeding van griffierecht en proceskosten toegekend.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft geen verweerschrift ingediend.
1.5.
Het Hof heeft aan partijen meegedeeld voornemens te zijn zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen en aan partijen kenbaar gemaakt dat wanneer zij niet binnen twee weken om een zitting verzoeken, het Hof ervan zal uitgaan dat zij geen zitting wensen. Belanghebbende heeft toestemming gegeven voor afdoening zonder mondelinge behandeling, de heffingsambtenaar heeft niet gereageerd. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van een loods aan het [adres1] 32 te [woonplaats] . De loods is in 10 units verdeeld, door middel van verplaatsbare wanden. De units 32c t/m 32h, 32k en 32l zijn enkele units met een oppervlakte van 92 m2. De unit 32a is een dubbele unit, met dubbele oppervlakte.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van een enkele unit initieel vastgesteld op € 37.000 en de waarde van een dubbele unit op € 75.000. De Rechtbank heeft deze waardes vernietigd en in goede justitie schattenderwijs vastgesteld op € 30.000 voor een enkele en € 60.000 voor een dubbele unit.
2.3.
De Rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van € 2.056 aan proceskosten. Dit bedrag is berekend op grond van twee punten (bezwaarschrift en hoorzitting) voor de bezwaarfase à € 269 en twee punten (beroepschrift en zitting) voor de beroepsfase à € 759.

3.Geschil en standpunten van partijen

3.1.
In geschil is de hoogte van de door de Rechtbank toegekende proceskostenvergoeding.
3.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Rechtbank bij het toekennen van de proceskostenvergoeding ten onrechte heeft nagelaten om wegingsfactor 1,5 (vier of meer samenhangende zaken) toe te passen. Dat had volgens belanghebbende gemoeten, omdat in zowel bezwaar als beroep werd opgekomen tegen negen beschikkingen. De Rechtbank is volgens belanghebbende ten onrechte zonder motivering afgeweken van onderdeel C2 van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht.
3.3.
De heffingsambtenaar heeft geen verweerschrift ingediend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank terecht geen wegingsfactor voor samenhangende zaken toegepast. Het hoger beroep is daarom ongegrond. Het Hof komt op grond van het volgende tot deze uitspraak.
De hoogte van de proceskostenvergoeding
4.2.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb) kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrechter (hierna: Awb) onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, lid 2, van de Awb betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Op grond van artikel 2, lid 1, van het Bpb wordt het bedrag van de kosten bij de uitspraak en de beslissing op bezwaar als volgt vastgesteld:
‘a. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a: overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief.’
4.3.
De bijlage schrijft vervolgens een bepaald aantal punten per proceshandeling voor (A), een waarde per punt (B) en een toepasselijke wegingsfactor (C). Slechts de toepassing van onderdeel C is in dit geval in geschil. Volgens belanghebbende is er namelijk sprake van negen zaken die samenhangen in de zin van artikel 3 van het Bpb. Belanghebbende wijst erop dat volgens onderdeel C2 van de bijlage bij vier of meer samenhangende zaken een wegingsfactor van 1,5 moet worden toegepast.
4.4.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende ten onrechte stelt dat er sprake is van negen individuele en vervolgens samenhangende zaken. Volgens vaste jurisprudentie is er voor de toepassing van het Bpb sprake van één bezwaar indien dit is gericht tegen meerdere op één aanslagbiljet vermelde besluiten. [1] Een andere uitleg van het Bpb zou te veel afbreuk doen aan de door de wetgever in dit verband beoogde eenvoud. [2]
Het motiveringsbeginsel
4.5.
Belanghebbende stelt dat de Rechtbank ongemotiveerd is afgeweken van onderdeel C2 van de Bijlage bij het Bpb. Het Hof verwerpt deze grief, aangezien, zoals hiervoor is overwogen, geen sprake is van een dergelijke afwijking.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Hollander als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2024.
De griffier, Het lid van de belastingkamer,
mr. J. Hollander mr. J. van de Merwe
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 8 mei 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6822, r.o. 3.4.
2.Vgl. Hoge Raad 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0892, r.o. 3.3.3.