In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 mei 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Waadhoeke had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 61.000 per waardepeildatum 1 januari 2020. Belanghebbende was het niet eens met deze waardevaststelling en had bezwaar aangetekend, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn beslissing. De Rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 1 maart 2024 werd het geschil beperkt tot de vraag of de waarde van de ondergrond van de woning buiten aanmerking moest blijven, omdat deze deel uitmaakt van een waterverdedigingswerk. Het Hof oordeelde dat de ondergrond van de woning niet buiten aanmerking mag worden gelaten bij de waardering, omdat deze ondergrond behoort tot de woning. Het Hof bevestigde dat de waarde van de woning op € 61.000 terecht was vastgesteld. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en het Hof zag geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 mei 2024.