ECLI:NL:GHARL:2024:3212

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
23/67
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake waardevaststelling woning onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 mei 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Waadhoeke had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 61.000 per waardepeildatum 1 januari 2020. Belanghebbende was het niet eens met deze waardevaststelling en had bezwaar aangetekend, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn beslissing. De Rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 1 maart 2024 werd het geschil beperkt tot de vraag of de waarde van de ondergrond van de woning buiten aanmerking moest blijven, omdat deze deel uitmaakt van een waterverdedigingswerk. Het Hof oordeelde dat de ondergrond van de woning niet buiten aanmerking mag worden gelaten bij de waardering, omdat deze ondergrond behoort tot de woning. Het Hof bevestigde dat de waarde van de woning op € 61.000 terecht was vastgesteld. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en het Hof zag geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 mei 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 23/67
uitspraakdatum: 7 mei 2024
Uitspraak van de tweeëntwintigste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland van 28 oktober 2022, nummer LEE 21/3230, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Waadhoeke(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 504 te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2020, voor het jaar 2021 vastgesteld op € 61.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende de aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord drs. C. Atema namens belanghebbende en [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] , taxateur. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overlegd. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Het Hof neemt de door de Rechtbank vastgestelde feiten over:
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
De onroerende zaak betreft een vrijstaande, slecht onderhouden, woning uit omstreeks 1880 met een inhoud van 431 m³, een werkplaats, twee loodsen en een kantoortje. De totale kaveloppervlakte bedraagt 1.485 m². Het perceel is gelegen op een dijk die als zodanig in beheer is bij het [naam3] (het Waterschap)
1.2.
Verweerder heeft vanwege het feit dat een gedeelte van de onroerende zaak een waterverdedigingswerk is bij de bepaling van de waarde een deel van het perceel van 1.415 m² buiten aanmerking gelaten. De oppervlakte van de ondergrond van de woning is 70 m², waar verweerder een bedrag aan heeft toegekend van € 1.368.
2.2.
Het Hof voegt hieraan toe dat de heffingsambtenaar bij zijn verweerschrift in hoger beroep eigendomsinformatie van het Kadaster heeft meegestuurd. In deze eigendomsinformatie staat vermeld dat het recht van eigendom van het kadastrale perceel [woonplaats] , met adresaanduiding [adres1] 504, [woonplaats] , op naam staat van belanghebbende.

3.Geschil

3.1.
Ter zitting van het Hof is het geschil in hoger beroep beperkt tot uitsluitend de vraag of bij de waardevaststelling van de woning de waarde van de ondergrond van de woning buiten aanmerking moet blijven omdat die ondergrond deel uitmaakt van een waterverdedigingswerk.
3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat als deze vraag bevestigend wordt beantwoord, de waarde naar € 60.000 dient te worden verlaagd en dat bij ontkennende beantwoording de waarde van € 61.000 niet te hoog is vastgesteld.
3.3.
Alle overige geschilpunten zijn ter zitting uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Het Hof stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de ondergrond van de woning volledig op het dijklichaam is gelegen en dat het dijklichaam een waterverdedigingswerk is als bedoeld in artikel 2, lid 1, aanhef en onder f, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken. Verder stelt het Hof voorop dat uit de kadastrale eigendomsinformatie blijkt dat belanghebbende eigenaar is van de woning en de ondergrond tezamen.
4.2.
Volgens belanghebbende is het onbegrijpelijk dat de op het dijklichaam gelegen grond rond de woning wordt uitgezonderd bij de waardering, maar niet de ondergrond van de woning.
4.3.
De heffingsambtenaar is van mening dat de ondergrond van de woning bij de waardering van de woning niet buiten aanmerking mag worden gelaten.
4.4.
Voormeld artikel 2, lid 1, aanhef en letter f, geeft uitvoering aan het bepaalde in artikel 18, lid 4, van de Wet WOZ. Op grond van die wetsbepaling kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld ingevolge welke bij de waardebepaling buiten aanmerking wordt gelaten de waarde van onroerende zaken of onderdelen daarvan. Uit deze twee voorschriften, in onderlinge samenhang beschouwd, volgt dat indien een onderdeel van een onroerende zaak behoort tot een waterverdedigingswerk als bedoeld in voormeld artikel 2, lid 1, letter f, de aan dat onderdeel toe te rekenen waarde buiten beschouwing moet worden gelaten, dit met uitzondering van de tot dat verdedigingswerk behorende delen van de onroerende zaak die dienen als woning. [1]
4.5.
Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 5 februari 2010 over de ondergrond van gebouwde eigendommen gelegen op een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed is het Hof van oordeel dat tot een woning als bedoeld in voormeld artikel 2, lid 1, letter f, ook de ondergrond van de opstal moet worden gerekend, zodat de waarde van die ondergrond bij de waardering van de woning niet buiten aanmerking mag blijven. [2]
4.6.
Gelet op het voorgaande heeft de heffingsambtenaar de waarde van de ondergrond van de woning terecht in aanmerking genomen bij vaststelling van de waarde van de woning op € 61.000. Voor dat geval is niet in geschil dat de waarde niet te hoog is vastgesteld.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Keuning, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. J. Hollander als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2024.
De griffier, De raadsheer,
J. Hollander J.W. Keuning
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 8 mei 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 4 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:364, r.o. 4.1.2.
2.Hoge Raad 5 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1949, r.o. 3.1.1. tot en met 3.1.2.