In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van partneralimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft in eerste aanleg een beschikking gekregen van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de partneralimentatie voor de vrouw is vastgesteld op € 911,- bruto per maand, ingaande op 4 juli 2023. De man is het niet eens met deze beslissing en heeft drie grieven ingediend, die betrekking hebben op de ingangsdatum van de alimentatie, de behoeftigheid van de vrouw en zijn eigen draagkracht.
De procedure in hoger beroep begon met een beroepschrift dat op 3 oktober 2023 is ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 maart 2024. Het huwelijk van partijen is in 2022 ontbonden, en er is een echtscheidingsconvenant opgesteld waarin de man verplicht is om partneralimentatie te betalen. De man stelt dat de vrouw sinds 28 februari 2023 op de hoogte was van zijn lagere inkomen en dat zij daarom geen recht heeft op de alimentatie zoals vastgesteld door de rechtbank.
Het hof heeft overwogen dat de man arbeidsongeschikt is en sinds 1 februari 2023 een Ziektewetuitkering ontvangt. Het hof concludeert dat er geen relevante wijziging van omstandigheden is die een eerdere ingangsdatum van de alimentatie rechtvaardigt. De vrouw heeft recht op de alimentatie zoals vastgesteld door de rechtbank, en de man moet vanaf 4 juli 2023 een bedrag van € 773,- bruto per maand aan de vrouw betalen. De beslissing van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd, maar de alimentatieverplichting blijft bestaan. De vrouw hoeft geen terugbetalingsverplichting te voldoen, omdat zij de ontvangen alimentatie heeft verbruikt voor haar levensonderhoud.