ECLI:NL:GHARL:2024:3067

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
200.329.770/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen na afloop termijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die de ondertoezichtstelling had verlengd tot 19 mei 2024. De moeder stelde dat de kinderrechter niet bevoegd was om deze verlenging te verlenen, omdat de termijn van de ondertoezichtstelling op 1 juni 2023 van rechtswege was geëindigd.

Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en de relevante documenten in overweging genomen, waaronder de beschikking van de kinderrechter van 2 juni 2023. Het hof heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling niet meer kon worden verlengd, omdat deze op 1 juni 2023 was geëindigd. De kinderrechter had de ondertoezichtstelling eerder verlengd tot 2 juni 2023, maar na deze datum was er geen rechtsgrond meer voor verlenging. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de gecertificeerde instelling, Stichting Samen Veilig Midden-Nederland, om de ondertoezichtstelling te verlengen, afgewezen voor de periode na 1 juni 2023.

De uitspraak benadrukt het belang van de wettelijke termijnen en de rechtsmacht van de kinderrechter in zaken van ondertoezichtstelling. Het hof heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, gezien de verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, waarbij de rechtszekerheid en de naleving van de wettelijke bepalingen voorop staan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.329.770/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 556053)
beschikking van 23 april 2024
in de zaak van
[verzoekster](de moeder),
die woont op een geheim te houden adres,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat voorheen: mr. I. Mercanoğlu, thans: mr. L. Rijsdam te Leiden.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland(de GI),
locatie Almere,
en
[de vader](de vader),
die woont in [woonplaats1] ,
advocaat: mr. P.J. van de Pol te Haarlem.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Midden-Nederland, locatie Utrecht.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 2 mei 2023 en 2 juni 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De laatstgenoemde beschikking is de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 17 juli 2023;
- een brief van de GI van 8 augustus 2023;
- een brief van de raad van 24 augustus 2023;
- een brief van de vader van 10 oktober 2023 met bijlage(n).
2.2
De zaak is op 16 oktober 2023 mondeling behandeld en vervolgens op verzoek van partijen aangehouden om vanwege de onderlinge samenhang gelijktijdig met de zaak met nummer 200.333.524/01 te worden behandeld.
2.3
Vervolgens is nog bij het hof binnengekomen:
- een journaalbericht namens de moeder van 18 maart 2024 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 25 maart 2024 met bijlage(n).
2.4
De mondelinge behandeling is op 27 maart 2024 voortgezet. Op de zitting van 27 maart 2024 is de moeder verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI zijn twee medewerkers verschenen. De vader is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat en een beëdigd tolk Arabisch (Marokkaans), [naam1] (tolknummer [nummer1] ). Ten slotte is een medewerker van de raad verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder hebben van 25 augustus 2017 tot oktober 2018 een relatie gehad. Zij zijn de ouders van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , beiden geboren [in] 2018.
3.2
De vader heeft [de minderjarige1] en [de minderjarige2] erkend. De moeder oefent van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag uit over de kinderen.
3.3
Bij beschikking van 19 mei 2022 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van de GI tot 19 mei 2023.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij tussenbeschikking van 2 mei 2023 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verlengd tot 2 juni 2023. Het verzoek van de GI is voor het overige aangehouden. Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter de termijn van de ondertoezichtstelling verlengd tot 19 mei 2024.
4.2
De moeder komt met twee grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het inleidende verzoek van de GI, te weten om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te verlengen voor de duur van één jaar, alsnog af te wijzen.
4.3
De GI heeft ter zitting het standpunt met betrekking tot het verzoek nader toegelicht.
4.4
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof beslist dat de vader, gelet op de inhoud van de ondertoezichtstelling, als belanghebbende in deze procedure dient te worden aangemerkt.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De zaak heeft een internationaal karakter omdat uit de stukken blijkt dat de vader de Algerijnse nationaliteit heeft. Het hof ziet daarom aanleiding ambtshalve onderzoek te doen naar de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Ondertoezichtstelling is een kwestie van ouderlijke verantwoordelijkheid en valt daarmee – nu het inleidend verzoek is ingediend na 1 augustus 2022 – onder het toepassingsgebied van de Verordening Brussel II-ter (Verordening 2201/2003). Omdat de [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ten tijde van het inleiden van de procedure in eerste aanleg hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, waar zij overigens ook nu nog wonen, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 lid 1 van de Verordening Brussel II-ter rechtsmacht toe om over de verlening van de ondertoezichtstelling te oordelen. Nu de rechtbank Nederlands recht heeft toegepast en in hoger beroep niet in geschil is, zal het hof hiervan uitgaan.
5.2
Artikel 1:260, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de kinderrechter de duur van de ondertoezichtstelling telkens kan verlengen met ten hoogste een jaar. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat wanneer de ondertoezichtstelling niet wordt verlengd, de maatregel van rechtswege eindigt na verloop van de door de kinderrechter bepaalde duur
(Kamerstukken I 1994/95, 23003, nr. 58b, p. 4.).
5.3
De ondertoezichtstelling is bij beschikking van 2 mei 2023 verlengd tot 2 juni 2023 waardoor deze op 1 juni 2023 van rechtswege is geëindigd. Bij de bestreden beschikking van 2 juni 2023 is de ondertoezichtstelling desondanks verlengd tot 19 mei 2024. Uit
HR 9 juli 2021, ECLI:HR:2021:1113 volgt dat, nadat de maatregel van rechtswege is geëindigd, deze niet meer kan worden verlengd. Dit betekent dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling op 2 juni 2023 niet meer kon verlengen omdat deze inmiddels was geëindigd. Het hof zal daarom de bestreden beschikking vernietigen en het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling te verlengen, alsnog afwijzen voor zover dat verzoek de periode na 1 juni 2023 betreft.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 2 juni 2023;
wijst het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] alsnog af voor zover dat verzoek de periode na 1 juni 2023 betreft.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, mr. I.A. Vermeulen en
mr. L. van Dijk, bijgestaan door mr. S. van der Meer als griffier, en is op 23 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.