Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.Het oordeel van het hof
De bewijslevering
Ik herinner mij dat ik moeite had om de benodigde informatie van mevrouw te verkrijgen
Ik heb die informatie dus telefonisch bij haar opgevraagd. U toont mij de e-mail die ik op
16 oktober 2017 aan mevrouw [appellante] heb gestuurd met daarachter een brief gedateerd
3 oktober (productie 9 memorie van grieven). Dat is inderdaad de conceptbrief waarover ik
Op vragen van mr. Haarsma
Op vragen van mr.Haarsma antwoord ik dat ik nooit door mevrouw [getuige1] ben
[getuige1] heeft verder verklaard dat zij ervan uit gaat dat ze de brief, aldus aangevuld, vervolgens heeft verstuurd.
Hoewel de op of omstreeks 25 oktober 2017 verzonden brief en de rappelbrief van 20 december 2017 zelf niet zijn overgelegd, heeft het hof geen reden aan de verklaring van [getuige1] te twijfelen. De adressering van de brief was correct en zoals zij zelf aangeeft:
uiteraard schrijf ik geen teksten op die ik verzonnen heb, daar had ik natuurlijk geen reden toe.
Opvallend is dat [geïntimeerde] dit in deze procedure niet eerder te berde heeft gebracht. Tot aan het getuigenverhoor heeft [geïntimeerde] enkel het standpunt ingenomen dat hij nooit een brief van Achmea heeft ontvangen. Dat is echter onverenigbaar met de inhoud van de e-mail die [geïntimeerde] op 8 oktober 2019 zelf aan het kantoor van Haarsma heeft gestuurd en waarin hij schrijft:
waar al veel correspondente met collega's van U over is geweest, dit moet ik zodra dit mogelijk is even nakijken om vervolgens met een inhoudelijke reactie te komen. [onderstreping door het hof]
Om die reden hecht het hof meer waarde aan de getuigenverklaring van [getuige1] dan aan die van [geïntimeerde] . De verklaring van [getuige1] , die anders dan [geïntimeerde] geen belang heeft bij de uitkomst van dit geschil, wordt immers ook op essentiële onderdelen ondersteund door de schriftelijke bewijsstukken en door de verklaring van [appellante] .
Daarbij ziet het hof, anders dan door [geïntimeerde] verzocht, geen reden voor matiging van de aan de veroordeling te verbinden dwangsom.
3.De beslissing
in eerste aanleg:
€ 932,50 (2,5 pt, tarief € 373) aan salaris voor de advocaat
€ 83,- aan griffierecht
€ 106,47aan explootkosten
€ 1.121.97 in totaal
€ 4.856,- (3 pt, tarief € 1.214 ) aan salaris voor de advocaat
€ 343,- aan griffierecht
€ 131,18aan explootkosten
€ 5.330,18 in totaal
30 april 2024.