ECLI:NL:GHARL:2024:2963

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 april 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
200.337.515
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot toelating wettelijke schuldsanering en bevel tot instemming met schuldregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van [appellant] tot de wettelijke schuldsanering en de weigering van Kisha’s Zorg om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. [appellant], een alleenstaande man uit Liberia, heeft in het verleden een kapperszaak geëxploiteerd, maar is door diverse omstandigheden, waaronder detentie en de coronacrisis, in financiële problemen geraakt. Hij heeft een totale schuldenlast van € 84.085,25, met 17 schuldeisers, waaronder Kisha’s Zorg, die een vordering heeft van € 5.876,82 wegens huurachterstand. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het verzoek van [appellant] om Kisha’s Zorg te bevelen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen, omdat de vooruitzichten voor de schuldeisers bij aanvaarding van de regeling minder gunstig zouden zijn.

In hoger beroep heeft het hof echter geoordeeld dat [appellant] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij grip heeft gekregen op zijn financiële situatie en dat hij de omstandigheden die hebben geleid tot zijn schulden onder controle heeft. Het hof heeft daarbij de begeleiding en ondersteuning vanuit Exodus en de afdeling Schulddienstverlening van de gemeente Utrecht in aanmerking genomen. Het hof heeft geconcludeerd dat Kisha’s Zorg in redelijkheid niet tot weigering van de aangeboden schuldregeling heeft kunnen komen, gezien de onevenredigheid tussen haar belang en dat van de gezamenlijke schuldeisers. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en Kisha’s Zorg bevolen in te stemmen met de schuldregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.337.515
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht 564521
arrest van 29 april 2024
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als verzoeker
hierna: [appellant]
advocaat: mr. S. van Beers
tegen
Stichting Kisha’s Zorg
die gevestigd is in Utrecht
die optreedt als verweerster
en bij de rechtbank optrad als verweerster
hierna: Kisha’s Zorg
procederend in persoon

1.De procedure bij de rechtbank

1.1.
Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 1 februari 2024 is het verzoek van [appellant] om Kisha’s Zorg te bevelen in te stemmen met een vóór indiening van het verzoekschrift om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet (Fw) afgewezen. Het hof verwijst naar dat vonnis.
1.2.
Bij afzonderlijk vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 18 maart 2024 is het verzoek van [appellant] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling eveneens afgewezen.

2.De procedure bij het hof

2.1.
Door middel van een op 8 februari 2024 bij het hof binnengekomen beroepschrift heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 1 februari 2024. [appellant] heeft het hof verzocht het vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek tot opleggen van de dwangregeling toe te wijzen.
2.2.
Het hof heeft naast het op 8 februari 2024 ontvangen beroepschrift met bijlagen kennis genomen van:
 de brief met bijlage van mr. Van Beers van 21 maart 2024;
 de brief met bijlagen van mr. Van Beers van 21 maart 2024;
 het beroepschrift met bijlagen van 21 maart 2024 waarmee [appellant] hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van 18 maart 2024;
 de brief met bijlage van mr. Van Beers van 22 maart 2024;
 de brief met bijlage van mr. Van Beers van 16 april 2024;
 de brief met bijlagen van mr. Van Beers van 18 april 2024.
Dit betreft in totaal de producties 1 tot en met 12.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 april 2024. Hierbij is [appellant] verschenen, vergezeld door mevrouw [naam1] (ambulant begeleider bij stichting Exodus) en bijgestaan door mr. Van Beers. Kisha’s Zorg is vertegenwoordigd door mevrouw [naam2] .

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1.
[appellant] is een alleenstaande man geboren [in] 1988 in [plaats1] , Liberia. In de periode van 1 juli 2015 tot en met 4 november 2022 heeft [appellant] in de vorm van een eenmanszaak een kapperszaak geëxploiteerd onder de naam [naam3] . In 2016 is hij zijn toenmalige woonruimte kwijtgeraakt nadat in de door [appellant] gehuurde woning een wietplantage was geconstateerd. Hierdoor is [appellant] tijdelijk dakloos geworden. Als gevolg van zijn woonproblemen en de daaruit voortkomende stress ontstonden schulden, aldus [appellant] . [appellant] is op 7 maart 2018 veroordeeld voor het kweken van hennep in zijn woning. Op 14 juni 2021 is [appellant] veroordeeld voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een huisgenoot op 27 december 2020. [appellant] heeft voor dit laatste feit een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 voorwaardelijk, opgelegd gekregen en hij moet een schadevergoedingsmaatregel betalen van € 13.873,20. [appellant] is van juni 2021 tot en met maart 2022 gedetineerd geweest. Tijdens de schorsing van zijn detentie en na het uitzitten van zijn gevangenisstraf heeft [appellant] zijn huidige woonruimte via Exodus verkregen. Ondanks zijn pogingen de kapperszaak gaande te houden, heeft [appellant] als gevolg van zijn detentie en de corona crisis zijn zaak moeten sluiten en is hij in loondienst gaan werken. Aanvankelijk via een uitzendbureau. Inmiddels is [appellant] op basis van een jaarcontract tot en met 31 maart 2025 voor 40 uur per week werkzaam als operator. Zijn bruto maandinkomen bedraagt € 2.842,80. Daarnaast maakt [appellant] veel overuren door ook op zaterdag te werken. [appellant] krijgt begeleiding en ondersteuning vanuit Exodus en staat op de wachtlijst voor een sociale huurwoning. Vanaf het moment dat [appellant] zijn woonruimte bij Exodus kan verlaten omdat er een sociale huurwoning beschikbaar komt en hij zelfstandig gaat wonen, krijgt hij nog twee jaar ambulante begeleiding vanuit Exodus. [appellant] heeft gesprekken gehad met forensische zorgspecialisten bij de Waag en er is een terugval preventieplan opgesteld. De regiebehandelaar bij de Waag heeft aangegeven de kans op herhaling van agressief gedrag klein te achten. Sinds 4 juli 2023 heeft [appellant] een overeenkomst tot schuldhulpbemiddeling met de gemeente Utrecht, afdeling Schulddienstverlening. De looptijd van deze overeenkomst is 18 maanden. Vanaf 4 juli 2023 heeft [appellant] een bedrag van € 9.387,12 gespaard.
3.2.
[appellant] heeft een totale schuldenlast van € 84.085,25 die, onder meer, bestaat uit een vanaf 2016 ontstane huurvordering van € 26.915,62 van de gebroeders [naam4] Onroerend Goed B.V. (hierna: [naam4] ), een vordering van de gemeente Utrecht van € 7.581,66 voor, onder meer, terug te betalen Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandige Ondernemers (TOZO) in de periode van 1 april 2021 tot en met 13 juni 2021 alsmede een vordering van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) van € 25.364,70 opgebouwd uit de op 14 juni 2021 opgelegde schadevergoedingsmaatregel van € 13.873,20 voor het op 27 december 2020 gepleegde geweldsdelict en een bedrag van € 11.491,50 aan openstaande verkeersboetes uit de periode 23 mei 2016 tot en met 29 mei 2021. Ook Kisha’s Zorg heeft een vordering op [appellant] . Deze vordering bedraagt € 5.876,82 en heeft betrekking op een huurachterstand van drie maanden voor de bedrijfsruimte die Kisha’s Zorg in 2019 voor een periode van twee jaar aan [appellant] heeft (onder)verhuurd. De vordering van Kisha’s Zorg maakt ongeveer 7% uit van de totale schuldenlast van [appellant] .
3.3.
In totaliteit heeft [appellant] 17 schuldeisers, te weten 2 preferente schuldeisers en 15 concurrente schuldeisers. Door de afdeling Schulddienstverlening is op 1 september 2023 een schuldregeling aangeboden aan de 17 schuldeisers van [appellant] waarbij is voorgesteld – zo begrijpt het hof mede op basis van de op de zitting namens [appellant] gegeven toelichting – dat [appellant] maximaal 18 maanden zal sparen voor de schuldeisers. Op grond van de schuldregeling is aan Kisha’s Zorg, bij wijze van prognose, een bedrag van € 788,85 aangeboden. Met uitzondering van Kisha’s Zorg hebben alle 17 schuldeisers met het voorstel ingestemd. Ter onderbouwing van haar afwijzing van de aangeboden schuldregeling heeft Kisha’s Zorg aangegeven dat zij zelf een kleine onderneming exploiteert die thuiszorg aanbiedt en zij veel moeite heeft moeten doen en extra kosten heeft moeten maken om in contact te komen met [appellant] en haar vordering op hem tot drie maanden huurachterstand te beperken. Daarbij heeft zij de huurverhoging die zij aan haar verhuurder heeft moeten betalen niet aan [appellant] doorberekend. Kisha’s Zorg heeft te kennen gegeven dat zij het pand niet aan [appellant] zou hebben verhuurd als zij van zijn financiële problemen en in het bijzonder de huurschuld bij [naam4] had geweten.
3.4.
De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] om Kisha’s Zorg te bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling afgewezen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat Kisha’s Zorg de aangeboden schuldregeling in redelijkheid heeft kunnen weigeren aangezien de vooruitzichten van de gezamenlijke schuldeisers van [appellant] bij aanvaarding van de aangeboden schuldregeling minder gunstig zijn dan bij verwerping daarvan. De rechtbank heeft het niet aannemelijk geacht dat [appellant] eerder dan in 2026 zal worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling vanwege zijn schuld uit een strafrechtelijke veroordeling en de vraag of al sprake is van een keer ten goede. Tot het moment waarop [appellant] wordt toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling is sprake van normale verhaalsmogelijkheden, aldus de rechtbank. Op grond van dit vooruitzicht heeft de rechtbank geoordeeld dat de overige schuldeisers van [appellant] geen belang hebben bij de totstandkoming van de door [appellant] aangeboden schuldregeling.
3.5.
[appellant] kan zich met de beslissing van de rechtbank niet verenigen. De rechtbank heeft volgens [appellant] bij de afwijzing van het verzoek tot een dwangakkoord overwegingen gehanteerd die in de memorie van toelichting niet worden opgesomd als omstandigheden die bij de belangenafweging van artikel 287a lid 5 Fw een rol kunnen spelen. [appellant] is daarnaast van mening dat de rechtbank zich ten onrechte afvraagt of er al sprake is van een keer ten goede aan de zijde van [appellant] . [appellant] voert aan dat er wel degelijk sprake is van een keer ten goede. Daarbij wijst [appellant] op de begeleiding en ondersteuning die hij krijgt vanuit Exodus en het traject dat hij heeft gevolgd en goed heeft afgesloten bij de Waag. Daarnaast heeft hij er alles aan gedaan om te voorkomen dat schulden ontstaan of onbetaald blijven en zijn afdracht capaciteit ten behoeve van zijn schuldeisers te optimaliseren door zijn onderneming te staken en op fulltime basis in loondienst aan het werk te gaan, aldus [appellant] . [appellant] kan zich ook niet vinden in de overweging van de rechtbank dat de vooruitzichten voor de gezamenlijke schuldeisers bij aanvaarding van het akkoord minder gunstig zijn dan bij verwerping daarvan.
3.6.
Op grond van artikel 287a lid 5 Fw wordt een verzoek te bevelen in te stemmen met een schuldregeling toegewezen, indien de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de aangeboden schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij de uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad. Bij de beoordeling van een verzoek als het onderhavige geldt als uitgangspunt dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt voldaan, zodat niet snel geoordeeld kan worden dat een schuldeiser in redelijkheid niet tot de hiervoor bedoelde weigering heeft kunnen komen.
3.7.
Om te kunnen toetsen of aan deze maatstaf is voldaan, zal de schuldenaar gedocumenteerd inzichtelijk moeten maken hoe de aangeboden schuldregeling exact luidt, welke schuldeisers daarmee wel en niet akkoord zijn gegaan en welke correspondentie daarover (met de weigerachtige schuldeiser(s)) is gevoerd. Ook zal het aangeboden akkoord van een deugdelijke financiële onderbouwing moeten zijn voorzien, in welk kader inzicht moet worden verschaft in inkomstengegevens (en een berekening van het vrij te laten bedrag) en in de mogelijkheden van de verzoeker(s) om aan de aangeboden regeling te kunnen voldoen. Ook dient een vergelijking te worden gepresenteerd van de situatie waarin de schuldeisers verkeren als zij akkoord gaan met de schuldregeling en de situatie dat de schuldenaar zal worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling of in geval van faillissement. Het ligt immers in beginsel op de weg van de schuldenaar die zodanige medewerking in rechte wenst af te dwingen de specifieke feiten en omstandigheden te stellen en, zo nodig, te bewijzen waaruit kan worden afgeleid dat de schuldeiser naar redelijkheid niet tot weigering van instemming met de aangeboden schuldregeling geeft kunnen komen, zo heeft de Hoge Raad al geoordeeld ter zake een buitengerechtelijk akkoord al vóór inwerkingtreding van artikel 287a Fw (Hoge Raad 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR2005:AT7799).
3.8.
Het hof ziet aanleiding eerst in te gaan op de vraag of [appellant] in aanmerking komt voor toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Op grond van artikel 288 lid 1 aanhef en onder b Fw is voor toewijzing van een verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsanering, onder meer, vereist dat de schuldenaar in de drie jaar voorafgaand aan zijn verzoek te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden. Op grond van artikel 288 lid 2 onder c Fw wordt het verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsanering afgewezen, onder meer, indien de verzoeker schulden heeft die voortvloeien uit, kort gezegd, een strafrechtelijke veroordeling in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek. Het verzoek om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsanering kan ondanks het bestaan van schulden die niet te goeder trouw zijn ontstaan zoals bedoeld in artikel 288 lid 1 aanhef en onder b Fw en artikel 288 lid 2 onder c Fw, op grond van lid 3 van artikel 288 Fw toch worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van de schulden onder controle heeft gekregen (de hardheidsclausule).
3.9.
Van de totale schuldenlast van [appellant] dient in elk geval (een deel van) de vordering van het CJIB te worden aangemerkt als een schuld die niet te goeder trouw is ontstaan zoals bedoeld in artikel 288 lid 1 aanhef en onder b Fw en artikel 288 lid 2 onder c Fw. [appellant] is ook niet te goeder trouw ten aanzien van het onbetaald laten van zijn schulden in die zin dat hij wegens veroordeling voor een strafbaar feit tot en met maart 2022 in detentie zat waardoor hij niet in staat was op zijn schulden af te lossen. [appellant] kan dus, in beginsel, niet worden toegelaten tot de wettelijke schuldsanering. Dit is slechts anders als het beroep van [appellant] op de hardheidsclausule wordt gehonoreerd.
3.10.
Het beroep van [appellant] op de hardheidsclausule slaagt. [appellant] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij grip heeft gekregen op de omstandigheden die hebben geleid tot het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden, te weten zijn woonproblemen, het ondanks zijn detentie en de corona crisis draaiend houden van zijn kapperszaak en de stress die dit alles voor hem met zich heeft mee bracht. Het hof betrekt daarbij dat [appellant] na afloop van zijn detentie geen nieuwe schulden heeft laten ontstaan. Daarnaast krijgt [appellant] begeleiding en ondersteuning vanuit Exodus en de afdeling Schulddienstverlening van de gemeente Utrecht. Bovendien acht de regiebehandelaar bij de Waag de kans op herhaling van agressief gedrag klein en is er een terugval preventieplan opgesteld. Ook heeft [appellant] de exploitatie van zijn kapperszaak gestaakt en is hij op basis van een jaarcontract voor 40 uur per week in loondienst aan de slag gegaan als operator waarbij hij extra werkt op de zaterdag. Sinds 4 juli 2023 heeft [appellant] ten behoeve van zijn gezamenlijke schuldeisers een bedrag gespaard van € 9.387,12. Met deze positieve ontwikkelingen is voldoende aannemelijk geworden dat [appellant] gedurende een bestendige periode de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden onder controle heeft gekregen. Mede gelet op de huidige ondersteuning vanuit de afdeling Schulddienstverlening van de gemeente, zijn vaste inkomen en de ambulante ondersteuning vanuit Exodus op het moment dat [appellant] een sociale huurwoning krijgt toegewezen, is ook voldoende aannemelijk dat [appellant] de uit de wettelijke schuldsanering voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal kunnen nakomen. Het verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellant] komt dan ook voor toewijzing in aanmerking.
3.11.
De vaststelling dat het verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling kan worden toegewezen, dient te worden betrokken bij de beoordeling of Kisha’s Zorg de aangeboden schuldregeling in redelijkheid heeft geweigerd. Uit de door [appellant] bij zijn verzoek overgelegde vergelijking van het saldo na doorlopen van het minnelijk traject met het saldo na doorlopen het wettelijke schuldsaneringstraject blijkt dat met het minnelijke schuldsaneringstraject een groter eindsaldo voor de gezamenlijke schuldeisers wordt verwacht dan met het wettelijke schuldsaneringstraject (waarbij de ingangsdatum zal liggen voor de toelatingsdatum ex art. 349a lid 1 Fw omdat [appellant] al sinds 4 juli 2023 spaart/aflost zodat een schuldsaneringsregeling aanzienlijk minder dan anderhalf jaar zou duren). Dit betekent dat de vooruitzichten voor de gezamenlijke schuldeisers van [appellant] bij aanvaarding van het akkoord gunstiger zijn dan bij verwerping ervan, zodat zij belang hebben bij de totstandkoming van de door [appellant] aangeboden schuldregeling. Hoewel het hof zich realiseert dat de vordering van Kisha’s Zorg hiermee slechts voor een gering percentage wordt voldaan, wijst het hof erop dat (ook) Kisha’s Zorg (nog) minder zal ontvangen indien [appellant] wordt toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat Kisha’s Zorg in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de aangeboden schuldregeling heeft kunnen komen gelet op de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij de uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de gezamenlijke schuldeisers die door die weigering worden geschaad. Het hof zal Kisha’s Zorg dan ook bevelen in te stemmen met de door [appellant] aangeboden schuldregeling.
3.12.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd en dat zal worden beslist als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 1 februari 2024 en, opnieuw recht doende:
4.2.
beveelt Kisha’s Zorg in te stemmen met de door [appellant] aangeboden schuldregeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.J. Engberts, G.P. Oosterhoff en I.M. Bilderbeek
en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 april 2024.