ECLI:NL:GHARL:2024:2903

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
200.336.502
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en draagkracht in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie tussen een man en een vrouw, die samen de ouders zijn van twee minderjarige kinderen. De vrouw had de rechtbank verzocht om de man te verplichten tot betaling van € 350,- per kind per maand, terwijl de man in eerste aanleg verweer voerde en een bedrag van € 25,- per kind per maand aanvoerde. De rechtbank had uiteindelijk de kinderalimentatie vastgesteld op € 143,- per kind per maand, wat de vrouw niet accepteerde en daarom in hoger beroep ging.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 april 2024 werd de draagkracht van de man ter discussie gesteld, vooral in het licht van zijn medische situatie. De man, die diabetes heeft en recentelijk blind is geworden, stelde dat zijn inkomen hierdoor was gedaald. Het hof oordeelde echter dat de man onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn claims over zijn inkomensverlies en dat hij zijn verdiencapaciteit niet had benut. Het hof besloot om uit te gaan van een netto besteedbaar inkomen (NBI) van € 2.261,- per maand, wat leidde tot de conclusie dat de man een draagkracht had van € 602,- per maand.

Het hof heeft ook de woonlasten van de man in overweging genomen. De vrouw betoogde dat de man kosteloos bij zijn moeder woonde en dat zijn woonlasten dus lager waren dan het gebruikelijke woonbudget. Het hof ging uiteindelijk akkoord met een woonbudget van 10% in plaats van 30%, wat de draagkracht van de man verder beïnvloedde. Uiteindelijk heeft het hof de kinderalimentatie vastgesteld op € 264,- per kind per maand, met een verhoging naar € 280,- per kind per maand met ingang van 1 januari 2024. De beschikking van de rechtbank Gelderland werd vernietigd voor wat betreft de kinderalimentatie, en de nieuwe alimentatieverplichtingen werden vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.336.502
(zaaknummer rechtbank Gelderland 417168)
beschikking van 25 april 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Broersma te Putten,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. V.N. Sakkers te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 10 oktober 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 8 januari 2024;
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties;
  • een journaalbericht namens de man van 5 april 2024 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 9 april 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat,
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2016, en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2019.
De ouders oefenen samen het gezag uit over [de minderjarige1] en de ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige2] . De kinderen staan ingeschreven bij de vrouw.
3.2
In een door de ouders op 7 april 2022 ondertekend ouderschapsplan zijn zij ten aanzien van de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) het volgende overeengekomen:

Artikel 9: Alimentatie
9.1
Alimentatie
Ten tijde van de opmaak van onderhavig ouderschapsplan voldoet vader aan moeder maandelijks een bedrag van € 25,- per kind.
De vaststelling van dit bedrag is in onderling overleg ten tijde van het uit elkaar gaan van de ouders overeengekomen.
Toentertijd is er geen indexatie besproken, welke wettelijk is, als bedoeld in artikel 1:402a BW.
Kosten welke gedeeld worden door de ouders zijn:
• Niet vergoede ziektekosten;
• Grote uitgaven die school gerelateerd zijn;
• Kosten voor hobby's/sporten
Deze uitgaven worden in overleg gedaan en met toestemming van de beide ouders indien zij
gezamenlijk betalen.
9.2
Wijziging kostenverdeling kinderen
Ten tijde van de opmaak van onderhavig ouderschapsplan ontvangt de moeder een uitkering vanuit de Participatiewet. Zodra moeder inkomen uit arbeid genereert en niet meer afhankelijk is van een bijstandsuitkering, dan zullen de ouders een allmentatieberekening laten uitvoeren door een terzake kundige zodat mogelijk de alimentatie afspraken gewijzigd worden.
3.3
De vrouw heeft de rechtbank op 27 maart 2023 verzocht te bepalen dat de man met ingang van 1 januari 2022 € 350,- per kind per maand aan kinderalimentatie dient te voldoen.
3.4
De man heeft in eerste aanleg verweer gevoerd en de rechtbank (voor zover hier van belang) verzocht de inhoud van het ouderschapsplan van 7 april 2022 op te nemen in de beschikking en te bepalen dat hij aan de vrouw een kinderalimentatie betaalt van € 25,- per kind per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 27 maart 2023 vastgesteld op € 143,- per kind per maand, de toekomstige termijn telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
4.2
De vrouw is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vrouw verzoekt het hof om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking de bestreden beschikking te vernietigen (het hof begrijpt: ten aanzien van de daarin vastgestelde kinderalimentatie) en, opnieuw beschikkende, de door de man vast te stellen kinderalimentatie vast te stellen op € 264,- per kind per maand althans een dusdanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht.
4.3
De man is met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man vraagt het hof in het principaal hoger beroep de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek dan wel dit verzoek af te wijzen. In het incidenteel hoger beroep verzoekt de man om de bestreden beschikking te vernietigen en de door hem te betalen kinderalimentatie vast te stellen op € 25,- per kind per maand.
4.4
De vrouw voert verweer in het incidenteel hoger beroep. De vrouw vraagt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in het incidenteel hoger beroep dan wel dit verzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Tussen partijen is in hoger beroep niet in geschil:
  • de behoefte van de kinderen bedroeg in 2023 € 361,- per kind per maand,
  • de draagkracht van de vrouw bedraagt € 25,- per kind per maand,
  • het NBI van de man van € 2.261,- per maand tot 1 november 2023,
  • dat sprake is van een tekort aan draagkracht om in de behoefte van de kinderen te voorzien,
  • de ingangsdatum van de gewijzigde onderhoudsverplichting is 27 maart 2023.
In geschil is de draagkracht van de man en meer in het bijzonder de hoogte van zijn inkomen per 1 november 2023 en de hoogte van zijn woonlasten waarmee rekening moet worden gehouden.
Inkomen van de man per 1 november 2023
5.2
De man heeft een eenmanszaak, genaamd [naam1] . De man meent dat zijn draagkracht (het hof begrijpt met ingang van 1 november 2023) moet worden herzien. De man is diabetes patiënt en is in november 2023 van de ene op de andere dag volledig blind geworden. Op 7 december 2023 is de man geopereerd en zijn zicht is nu nog slechts 65%. Hierdoor heeft de man 2,5 maand geheel niet kunnen werken, terwijl hij geen arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft. Inmiddels heeft de man zijn werkzaamheden voor ongeveer 50% hervat. Volledig herstel is volgens de man niet mogelijk en er is dus nog geen helder financieel toekomstbeeld, aldus de man.
5.3
Het hof overweegt dat op zichzelf niet in geschil is dat de man diabetes patiënt is en dat daaruit gezondheidscomplicaties voor de man voortvloeien. Tussen partijen is wel in geschil of het ziektebeeld van de man van invloed is (geweest) op zijn inkomen en verdiencapaciteit. Het hof overweegt dat door de man onvoldoende is onderbouwd dat hij in de maanden november en december 2023 helemaal niet kon werken of heeft gewerkt, althans dat sprake is van een zodanig terugval in inkomen dat per november 2023 uit moet worden gegaan van een ander NBI. De afspraakbriefjes bij de polikliniek zijn daarvoor onvoldoende. Bovendien heeft de man, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw, nagelaten nader te onderbouwen dat hij door zijn medische situatie (nu) niet in staat kan worden geacht om te werken. De vrouw heeft verder onweersproken gesteld dat de man ook gedurende deze periode in staat is geweest om auto te rijden, hetgeen een groot deel van de werkzaamheden (bezorgen van bloemen) van de man omvat. Uit de (ongedateerde) verklaring van een opdrachtgever blijkt weliswaar dat de man afwezig is geweest en er andere afspraken zijn gemaakt over zijn inzet maar daaruit volgt niet dat de man niet in staat is een gelijk NBI te verwerven. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat door de man onvoldoende omstandigheden zijn aangevoerd om aan te nemen dat de man zijn verdiencapaciteit niet kon benutten. Het hof ziet daarom geen aanleiding om het NBI van de man op een lager bedrag vast te stellen. Dat betekent dat het hof bij de berekening van de draagkracht van de man ook vanaf 1 november 2023 uitgaat van een NBI van € 2.261,-.
5.4
Het hof overweegt nog dat het op de weg van de man ligt om - gelet op zijn onderhoudsplicht jegens de kinderen - zijn verdiencapaciteit te benutten. Als dat de man, bijvoorbeeld door zijn medische situatie, niet langer lukt als zzp’er, dan ligt het op zijn weg om een baan in loondienst te zoeken. Het behoeft geen betoog dat in de huidige arbeidsmarkt er meer dan voldoende werk is voor bezorgers.
5.5
De grief in het incidenteel hoger beroep faalt.
Woonbudget
5.6
De vrouw meent dat de rechtbank bij de berekening van de draagkracht van de man ten onrechte rekening heeft gehouden met een woonbudget van 30%. Volgens de vrouw woont de man met zijn nieuwe partner samen in een woning van zijn moeder. De moeder van de man brengt de man daarvoor geen kosten voor in rekening. Als de man wel woonlasten heeft, dan dient hij daar volgens de vrouw inzage in te geven. Nu de woonlasten van de man structureel lager zijn, is het volgens de vrouw niet redelijk om uit te gaan van het volledige woonbudget. De vrouw verzoekt het hof daarom om bij de berekening van de draagkracht van de man rekening te houden met een woonbudget van 10%.
5.7
Het hof overweegt dat sprake is van een tekort aan draagkracht om in de behoefte van de kinderen te voorzien terwijl er aanwijzingen zijn dat de werkelijke woonlasten van de man duurzaam aanmerkelijk lager zijn dat het woonbudget omdat hij, zoals de vrouw stelt, kosteloos woont in de woning van zijn moeder. De man stelt dat hij maandelijks een bijdrage aan woonlasten voldoet die nagenoeg overeenkomt met het woonbudget, maar hij heeft zijn woonlasten niet met stukken onderbouwd. Het hof zal daarom, overeenkomstig het verzoek van de vrouw, uitgaan van een woonbudget van 10%.
5.8
Gelet op het voorgaande zal het hof de draagkracht van de man vaststellen aan de hand van de formule 70% [NBI - (0,1 NBI + € 1.175,-)], nu de man een netto besteedbaar inkomen heeft dat hoger is dan € 1.930,- per maand. Op basis van deze formule heeft de man een draagkracht van € 602,- per maand, ofwel € 301,- per kind per maand.
5.9
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling eensluidend verklaard dat de kinderen om de week van vrijdag 14.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de man verblijven. Partijen moeten nog afspraken maken over de verdeling van de komende vakanties en feestdagen. Nu sprake is van een zorgregeling van gemiddeld één dag per week zal het hof een percentage van 15% in aanmerking nemen. De behoefte van de kinderen bedroeg in 2023 € 361,- per kind per maand, zodat de zorgkorting € 54,- per kind per maand bedraagt.
5.1
Nu de onderhoudsplichtigen gezamenlijk onvoldoende draagkracht hebben om in de totale behoefte van de kinderen te voorzien, zal het hof de zorgkorting niet volledig in mindering brengen op de bijdrage. Dit tekort wordt gelijkelijk verdeeld tussen de onderhoudsplichtigen. Het aan de man toegerekende deel van dat tekort van € 17,- per maand wordt in mindering gebracht op de zorgkorting. Het restant van de zorgkorting wordt in mindering gebracht op het bedrag dat de man aan de vrouw dient te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de man aan de vrouw dient te betalen een kinderalimentatie van € 264,- per kind per maand [1] .
5.11
Nu de ingangsdatum van de kinderalimentatie is gelegen voor 1 januari 2024 zal het hof de op te leggen kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2024 verhogen met het percentage van de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1: 402a BW (6,2%). Dat leidt tot een bijdrage van - afgerond - € 280,- per kind per maand.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof bestreden beschikking, voor zover het de kinderalimentatie betreft, vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 10 oktober 2023, voor zover het de kinderalimentatie betreft en, opnieuw beschikkende:
wijzigt het door partijen op 7 april 2022 ondertekende ouderschapsplan en bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 27 maart 2023 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen € 264,- per kind per maand zal betalen en met ingang van 1 januari 2024 € 280,- per kind per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad; en
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, K. Mans en A.L.H. Ernes, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Mans, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 25 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.301 – (54 – 17)